De Deense weduwe Mette Jacobsdochter was het leven moe. Ze woonde alleen met haar dochter Lisbeth. Omdat haar gezicht was aangetast door kanker, werd ze in haar dorp met de nek aangekeken. Op 3 juni 1762 besloot ze dat het genoeg was.
Mette sneed haar dochter met een mes de hals door en wachtte vervolgens rustig haar straf af. Voor de rechtbank gaf ze een verklaring: ze had haar kind vermoord om zelf door de bijl van de beul gedood te worden.
Mette Jacobsdochter kreeg haar zin, en ze was bepaald niet de enige. Tussen 1650 en 1780 werden Denemarken, Zweden en Noord-Duitsland opgeschrikt door een golf ‘zelfmoordmoorden’.
‘In 1736 hield de moordengel huis in Kopenhagen. In mei en juni vonden acht moorden plaats. De meeste daders waren het leven zat. Daarom hadden ze, na hun eigen jonge kind te hebben gedood, zichzelf aangegeven.’ De Deense theoloog Erik Pontoppidan
Het was de tijd van het piëtisme, een protestants fundamentalisme waarin vroomheid en zelfbeheersing voorop stonden. Het geloof had de samenleving in zijn greep, en kerkgang was een plicht.
In de ogen van de kerk was zelfmoord de ergste zonde die je kon begaan. Het was een misdaad die niet vergeven kon worden, want de dader ‘stierf in zonde’ en was voor eeuwig verloren.
Alleen door een moord te plegen en hiervoor terechtgesteld te worden, kon de zonde voorkomen worden.
Acht moorden in twee maanden
Het aantal zelfmoordmoordenaars was onrustbarend groot. In Stockholm in Zweden werden eind 17e en begin 18e eeuw maar liefst twee van de drie moorden gepleegd door mensen die zelf dood wilden, en in het Deense Kopenhagen waren dat er zelfs vier van de vijf.
‘In 1736 hield de moordengel huis in Kopenhagen. In mei en juni vonden acht moorden plaats. De meeste daders waren het leven zat. Daarom hadden ze, na hun eigen jonge kind te hebben gedood, zichzelf aangegeven,’ schreef de Deense theoloog Erik Pontoppidan.

Volksballaden over mensen die doodden omdat ze zelf wilden sterven werden vaak geïllustreerd met houtsneden.
De gedachtegang van de moordenaars was helder: een onschuldig kind dat gedood werd, kwam meteen in de hemel, en de dader kon berouw tonen voor zijn daad.
Een executie was een soort kerkdienst: er klonken gezangen en gebeden terwijl de moordenaar in een wit gewaad naar het schavot geleid werd. De bijl viel terwijl de aanwezigen het Onzevader baden. Verlossing gegarandeerd.
Doodstraf wordt aangescherpt
De autoriteiten begonnen in te zien dat de doodstraf de zelfmoordmoordenaars aanspoorde in plaats van ontmoedigde.
Daarom besloot koning Christiaan V van Denemarken-Noorwegen in 1697 om de doodstraf aan te scherpen. De dader zou vijf keer met een gloeiende tang geknepen worden: eerst bij de plaats delict, vervolgens drie keer op weg naar het schavot en als laatste vlak voor de executie.
Vóór de onthoofding werd de rechterhand afgehakt, en erna kwamen hoofd en lichaam op staken, met de hand onder het hoofd.
De lichaamsdelen bleven hangen tot ze uit zichzelf naar beneden vielen, opdat ‘andere ontaarde lieden vrees en afkeer zouden voelen’, aldus de koning.

Terechtgestelden werden in stukken gehakt en op staken gespietst.
Zware straf uit naam van God
Koningen waren bang voor de toorn van God als ze moord niet zwaar bestraften.
De zelfmoordmoordenaars kregen zware straffen op basis van het Oudtestamentische principe ‘oog om oog, tand om tand’.
De koning regeerde uit naam van God en moest misdadigers straffen, anders zou God het land slaan met pest, hongersnood en ander onheil.
Vaak was het onthoofden van een misdadiger met een bijl niet voldoende. Als extra straf hakte de beul het lijk in stukken, die hij als waarschuwing op staken met bovenaan een wagenwiel plaatste.
De maatregelen hielpen echter niet veel, zoals blijkt uit het proces tegen de soldaat Johan Hellbom uit Zweden, waar ook strengere straffen golden.
Hellbom was in 1753 voor een vergrijp veroordeeld tot spitsroeden lopen, waarbij 300 soldaten met stokken zich in twee rijen opstelden. De gestrafte moest tussen de rijen door rennen, terwijl de stokslagen op hem neerdaalden.
De soldaat zag dit echter niet zitten, want wie deze marteling onderging werd meestal invalide voor het leven. Hij wilde liever sterven, maar als hij zelfmoord zou plegen, kwam hij niet in de hemel. Daarom doodde hij een kind.
Levenslang is het ergst
Hellbom werd ter dood veroordeeld, en kreeg vóór zijn terechtstelling ook nog dagenlang stokslagen. Zijn lichaam werd in vijven gehakt en op staken gezet.
De gruwelijke straf had geen afschrikkende werking. De zelfmoordmoorden gingen door, want het paradijs was wel een paar pijnlijke ogenblikken waard.
De Deense koning Frederik V had in 1749 de straf nog strenger gemaakt. De moordenaar werd niet meer begeleid door een dominee, en de terechtstelling werd één grote vernedering: moederziel alleen en zonder ceremonie werd de misdadiger naar het schavot gereden in een kar waarmee gewoonlijk uitwerpselen en dode dieren werden vervoerd. De veroordeelde droeg vodden, zijn handen waren gebonden en hij had een strop om zijn nek.
Dit was wat Mette Jacobsdochter overkwam. De straf kon bijna niet meer strenger, maar de zelfmoordmoorden gingen onverminderd door.

‘Zelfmoordmoordenaars’ kozen vaak een kind als slachtoffer, omdat dat volgens de Bijbel vrij van zonde was en naar de hemel ging.
De Deense jurist Henrik Stampe stelde voor dat mensen die een moord pleegden om de doodstraf te krijgen – ‘melancholische moordenaars’, zoals hij ze noemde – levenslang moesten krijgen met regelmatig een afranseling.
Zijn idee werd in 1767 ingevoerd in Denemarken. Zelfmoordmoordenaars kregen een brandmerk op hun voorhoofd, werden geketend en moesten hun hele leven dwangarbeid verrichten. Elk jaar kregen ze in het openbaar slaag. Deze wet wierp eindelijk vruchten af.
In Zweden duurde het langer voordat het aantal zelfmoordmoorden afnam, maar in 1830 werden ook hier nieuwe wetten ingevoerd. Intussen waren de ideeën van de verlichting aangeslagen en had de kerk aan gezag ingeboet. Het geloof in eeuwige verdoemenis ebde geleidelijk weg uit de samenleving.