De straten van Berlijn zijn ijskoud na een nacht met 20 graden vorst. De volgende ochtend blijft iedereen zo veel mogelijk binnen. Maar de 21-jarige Dora Perske trotseert de kou om haar oom en tante in een buitenwijk van de Duitse hoofdstad te bezoeken.
Om 9.23 uur neemt ze de trein vanaf Bahnhof Zoo. Ze kiest een lege coupé en zet haar kerstcadeautjes op de grond. De trein rijdt naar het oosten, en hoe dichter hij bij zijn eindbestemming komt, hoe leger hij wordt.
Als de trein om 10.21 uur stopt in Friedrichshagen, stappen de laatste passagiers uit. Dora Perske niet. Als een conducteur de trein een half uur later controleert, krijgt hij de schrik van zijn leven.
In één coupé zijn de stoel en muur besmeurd met bloed. Hij ziet geen slachtoffer, maar een bloedspoor leidt naar de deur. In de volgende coupé ligt Dora Perske in een plas bloed.
Haar schedel is ingeslagen. Maar niemand heeft gehoord of gezien wat er in de trein naar Friedrichshagen is gebeurd. Het is 21 december 1927 en rechercheur Ernst Gennat heeft er weer een nieuwe zaak bij.

De moordbrigade werkte vanuit het grote, rode gebouw aan de Alexanderplatz. Hier was Ernst Gennat drie decennia de baas.
Geen enkele misdadiger voelde zich nog veilig in de Duitse hoofdstad. Als hoofd van de afdeling moordzaken revolutioneerde Ernst Gennat de politie in Berlijn.
Met een systematische grondigheid en ongekend psychologisch inzicht lost hij de grootste moordmysteries op. Maar in de jacht op de moordenaar van Dora Perske heeft Gennat al zijn talenten nodig.
Berlijn overspoeld door criminelen
Tien jaar vóór de moord op Dora Perske eindigde de Eerste Wereldoorlog en gingen de Duitsers een onzekere toekomst tegemoet.
Tot 1918 had het leger gezorgd voor de veiligheid in het keizerrijk, maar in de pas opgerichte Weimarrepubliek nam de politie deze taak over.
Na een hervorming in 1920 kreeg Berlijn nieuwe stadsgrenzen en werd het – met 878 km² – de grootste stad ter wereld. Het aantal inwoners steeg naar vier miljoen en de armoede, criminaliteit en het geweld namen explosief toe – in de hand gewerkt door soldaten die getraumatiseerd terugkeerden van de loopgravenoorlog.

In de jaren 1920 sliepen de daklozen in Berlijn in armoedige slaapzalen.
De Britse schrijver Christopher Isherwood woonde tijdens de Weimarperiode in Berlijn en schreef over de wetteloosheid:
‘Een jongeman kan op een drukke straat zomaar worden aangevallen, beroofd, geslagen en bloedend op de stoep worden achtergelaten.’
Hoewel Berlijn in de jaren 1920 cultureel opbloeide en vrouwen met modieus kort haar en felgekleurde jurken de hele nacht dansten op Amerikaanse jazzmuziek, leefden de meeste inwoners in armoede.
In 1922 waren er 147.000 daklozen en nog meer werklozen. De enige manier om te overleven, was de criminaliteit.
Minder dan de helft van alle diefstallen en berovingen werd opgelost, en bij moordzaken was het niet veel beter.
Veel moordenaars liepen gewoon vrij rond, omdat Berlijn geen speciale afdeling voor moordzaken had. Die werden vaak afgehandeld door een willekeurige agent die zo goed als hij kon aanwijzingen zocht en getuigen ondervroeg.
Ernst Gennat maakte zich grote zorgen over deze statistieken. De 130 kilo zware Berlijner was in 1905 bevorderd tot rechercheur, maar pas in 1926 slaagde hij erin de eerste moordbrigade van de stad op te zetten, met zichzelf als hoofd. Niet veel later was de Berlijnse recherche een voorbeeld voor de rest van de wereld.
Hoofdrechercheur wilde alleen de allerbesten
Gennat was altijd al heel grondig geweest – de sigaarrokende rechercheur stond er onder meer om bekend dat hij altijd een vergrootglas bij zich had, dat hij – als een echte Sherlock Holmes – gebruikte om alle details van een plaats delict te onderzoeken.
Zijn collega’s beschreven Gennat als een ‘gepassioneerd rechercheur’. En Gennat verwachte dezelfde inzet en toewijding van al zijn collega’s op het hoofdbureau aan de Alexanderplatz.
‘Dit werk is echt heel veeleisend. En om aan die eisen te voldoen, moet een agent interesse hebben en geschikt zijn voor dit beroep. Hij moet plezier hebben in zijn werk en zelfstandig kunnen werken, maar ook ambitieus zijn en de allerbeste prestaties nastreven,’ aldus het hoofd moordzaken.

Ernst Gennat groeide op in de grootste gevangenis van het Duitse Rijk, de Strafgefängnis Plötzensee, samen met 1400 gevangenen.
Gennat groeide op tussen criminelen
Toen Ernst Gennat in 1880 werd geboren, was zijn vader net benoemd tot gevangenisdirecteur van de nieuwe Plötzensee-gevangenis in Berlijn.
De jongen groeide op in de directeurswoning van de gevangenis en maakte van jongs af aan kennis met de onderwereld.
Opgroeien in deze omgeving vonden Ernst en zijn broer spannend en ze luisterden graag naar de verhalen over het leven achter de tralies. Toen ze ouder werden, wilden ze ook weten waarom mensen het slechte pad kozen en gingen ze rechten studeren.
Zijn broer werd officier van justitie, maar Ernst stopte na vier jaar met zijn studie. In 1904 kwam hij bij de Berlijnse recherche. Hier kreeg hij te maken met overvallen, inbraken, fraude, aanranding en wat dies meer zij.
Maar hij was vooral geïnteresseerd in moordzaken en vanaf de jaren 1910 kon hij zich onderscheiden als rechercheur.
Maar hij had veel kritiek op de onbeholpen en gebrekkige methoden van zijn collega’s. Hierdoor werd hij een aantal keren gepasseerd toen er belangrijke functies bij de politie vervuld moesten worden.
Gennat hield zo veel van zijn werk dat hij vaak tot laat in de nacht wakker bleef om ingewikkelde zaken te bestuderen – altijd op zoek naar nieuwe details die een moordenaar zouden kunnen ontmaskeren. Met af en toe natuurlijk een lekker tussendoortje.
Elke dag stopte de hoofdrechercheur zich vol met slagroomsoesjes die hij wegspoelde met port. Na verloop van tijd kreeg hij zelfs de bijnaam ‘de dikke’ of de ‘Boeddha van Berlijn’.
Gennat hield ook altijd rekening met zijn mollige secretaresse, Gertrud ‘Trudchen’ Steiner, als hij zelf zijn enorme honger moest stillen:
‘... en gekookte worstjes voor juffrouw Steiner,’ riep hij dan als hij eten liet bezorgen. Deze opmerking leverde de secretaresse de weinig flatteuze bijnaam ‘Bockwurst-Trudchen’ op.
Als hij rechercheurs voor zijn afdeling zocht, koos Gennat vooral mensen die al ervaring hadden met moordzaken. De Boeddha vond het ook belangrijk dat mensen een ‘kritisch beoordelingsvermogen’ en ‘diep verantwoordelijkheidgevoel’ hadden.

De Berlijnse moordbrigade aan het werk. Aan de klaptafel noteert de secretaris alle aanwijzingen.
Hoofd moordzaken beschermde plaats delict
Gennat introduceerde een standaardprocedure op de plaats delict. Alle medewerkers moesten de ‘acht stappen’ van Boeddha volgen.
1: Zorg voor overzicht
De hoofdrechercheur moet eerst overzicht krijgen van de plaats delict.
2: Zet honden in
Vooral in de buitenlucht moeten er snel speurhonden worden ingezet om sporen te vinden.
3: Markeer de sporen
Rechercheurs onderzoeken de plaats delict en markeren de sporen.
4: Fotografeer alles
Het hele gebied moet gefotografeerd worden. Er worden foto’s gemaakt van de plaats delict en close-ups van het lichaam – vooral van belangrijke details, zoals verwondingen.
5: Stel de sporen veilig
Sporen zoals voet- en vingerafdrukken moeten worden veiliggesteld. Ook sporen van voertuigen, gereedschap en wapens moeten worden verzameld.
6: Haal de arts erbij
De forensisch arts onderzoekt het lichaam en doet een inschatting van de doodsoorzaak.
7: Verzamel het bewijsmateriaal
Een gespecialiseerde detective (forensisch rechercheur) markeert, registreert en verzamelt het bewijsmateriaal.
8: Schrijf het rapport
Maak een rapport van de plaats delict door observaties te dicteren aan een secretaris.
In het verleden hadden slordigheden tal van veroordelingen tenietgedaan, en dus besloot Gennat dat alleen gespecialiseerde rechercheurs de plaats delict mochten betreden.
Door drie moordteams om beurten te laten werken, beschikte Gennat dag en nacht over gekwalificeerde mensen die op een plaats delict het bewijsmateriaal veilig konden stellen. Hij wist namelijk dat het met elke dag die voorbijging moeilijker werd om de moordenaar te pakken.
Deze teams bestonden uit een rechercheur en 4-10 agenten, een fotograaf, hondengeleider en een secretaris die de observaties van de rechercheur noteerde.
‘Iedereen moet precies weten wat hij of zij moet doen om fouten te voorkomen,’ stelde Gennat vast.
Het hoofd moordzaken liet zelfs een speciaal voertuig bouwen – een Daimler-Benz – met belangrijke hulpmiddelen zoals markeringstape, reageerbuisjes en werktafels. In de volksmond werd deze auto van de moordbrigade al snel de ‘moordmobiel’ genoemd.
Moordmobiel kon gewicht van rechercheur dragen
De zogenoemde ‘Mordauto’ bevatte alle hulpmiddelen die de afdeling moordzaken nodig kon hebben. De onderkant was verstevigd vanwege het gewicht van de reusachtige Gennat.

Agenten moesten handschoenen dragen
In de ‘dokterstas’ van de moordmobiel zaten rubberen handschoenen en pincetten, zodat niemand – zowel de arts als de agenten – vingerafdrukken op het bewijsmateriaal achterliet. Het bewijsmateriaal werd in genummerde zakjes gedaan.

Het bewijs werd genummerd
De rechercheurs hadden een doosje met nummers bij zich, zodat ze elke aanwijzing konden markeren. Pas daarna werden er foto’s van de voorwerpen gemaakt. Door deze nummers konden ze later als bewijs worden gebruikt.

Klaptafels voor iedereen
Klaptafels en -stoelen zorgden ervoor dat rechercheurs geen spullen op de plaats delict achter hoefden te laten die het onderzoek konden belemmeren. En dankzij een klaptafel achterin de auto kon ook hier gewerkt worden – handig als het koud was.

Hoofdbureau bellen
Dankzij een draagbare radiozender kon de moordbrigade zich snel over een groot gebied verspreiden en contact houden: zo konden speurhonden iets interessants vinden op een paar honderd meter van de plaats delict, en de agent kon dan collega’s bellen of contact opnemen met het hoofdbureau van de politie.

Stoel van Gennat was heilig
Daimler-Benz had de vloer onder de stoel achter de bestuurder, waar Gennat altijd zat, verstevigd. Zo zorgde de autofabrikant ervoor dat het voertuig niet bezweek onder de steeds zwaarder wordende toprechercheur.
Het was van veraf te zien of Gennat in de auto zat. Hij zat altijd direct achter de bestuurder, waardoor het achterste deel van de auto zo laag hing dat het chassis bijna over het asfalt sleepte – vooral als Bockwurst-Trudchen naast hem zat.
Schedel van Perske zwaar verbrijzeld
Op woensdag 21 december 1927 mengde Gennat zelf zich in het onderzoek. De moordbrigade had een melding gekregen over een vrouw die bijna was doodgeslagen in een treincoupé.
Normaal gesproken zou Gennat meteen naar de plaats van het misdrijf zijn gegaan, maar omdat de trein eerst naar een ander spoor moest worden gerangeerd, liet de Boeddha zich naar het ziekenhuis brengen waar het slachtoffer was opgenomen.
De 21-jarige Dora Perske had verband om haar hoofd en lag in coma, ze kon dus geen vragen beantwoorden. In plaats daarvan informeerde Gennat bij haar arts naar haar verwondingen. Deze vertelde hem dat het vrijwel zeker om een misdrijf ging en dat Perske ‘8 of 9 wonden voor op haar schedel’ had.
VIDEO: de schokkende verwondingen van Dora Perske
Met hun gebruikelijke grondigheid maakten de rechercheurs een tekening van de verwondingen, zodat ze precies wisten hoe de aanvaller Perske had geslagen.
Hieruit bleek dat het slachtoffer van bovenaf was geraakt door een langwerpig slagwapen met scherpe randen.
Nu was het tijd om de geschokte conducteur die Perske had gevonden te ondervragen. ’s Avonds laat onderzochten Gennat en zijn team de treinwagon.
‘Beide coupés zaten onder het bloed – van de bekleding tot op de muren,’ noteerde Gennat, die volgens zijn eigen instructies een agent vroeg om krijtstrepen rond de bloedsporen te trekken, voordat de fotograaf van zijn team het bewijsmateriaal vereeuwigde met zijn camera.
Een tekenaar maakte een schets van de hele wagon en de bloedvlekken, zodat Gennat een overzicht kon krijgen van de gebeurtenissen.
Elk verdacht voorwerp werd zorgvuldig genummerd, in een zak gedaan en bewaard voor nader onderzoek. Voorheen werden deze basisprocedures niet goed uitgevoerd, maar Gennat wees er altijd op dat zelfs het kleinste stukje bewijs heel belangrijk kon zijn.

Een Leica 1927 was gemakkelijk mee te nemen naar een plaats delict.
Het hoofd moordzaken ondervroeg de zus van Dora Perske om te weten te komen of er spullen van het slachtoffer waren gestolen. Alles was er nog, dus het leek niet direct om een uit de hand gelopen beroving te gaan.
Toch vond Gennat dat je nooit iets van tevoren mocht uitsluiten. Toen hij later die avond ging slapen, hield hij dus alle opties nog open.
Er was nog steeds geen enkel spoor van de dader. Maar Gennat had nog niet al zijn troeven uitgespeeld. Binnenkort zou hij het publiek inzetten in zijn jacht op de moordenaar.
Hoofd moordzaken hield van persconferenties
De volgende ochtend kwam de afdeling moordzaken bijeen voor een vergadering. Voorheen werkten rechercheurs altijd alleen, maar nu zat de Boeddha aan het hoofd van de tafel en vroeg naar de vorderingen en problemen van elke lopende zaak.
Omdat hij op de hoogte was van de laatste ontwikkelingen, kon hij het recherchewerk beter coördineren. Tegelijkertijd kregen de rechercheurs inzicht in alle lopende onderzoeken en konden ze hun collega’s helpen en informatie uitwisselen.

In de tv-serie Babylon Berlin krijgt de hoofdpersoon, de jonge Gereon Rath, af en toe wat vaderlijk advies van Gennat. In werkelijkheid had de rechercheur regelmatig contact met zijn medewerkers.
Die ochtend werd veel tijd besteed aan de nieuwe zaak-Perske. Dora Perske was ’s nachts overleden aan haar verwondingen, zodat het misdrijf nu – niet onverwacht – een moordzaak was geworden.
Er waren geen getuigen, en dus besloot Gennat om een van zijn grootste troeven in te zetten: de journalisten van de hoofdstad.
Net als nu was misdaad in de jaren 1920 een populair gespreksonderwerp, en sinds Gennat was benoemd tot hoofd moordzaken was de belangstelling voor de recherche alleen maar toegenomen – dankzij het uitstekende oplossingspercentage en de cultstatus van de Boeddha.
Gennat schuwde geen enkel middel als hij getuigen probeerde te vinden. Hij plaatste advertenties in de bioscopen waarin hij een beloning beloofde en hij zette opsporingsberichten in de Berlijnse kranten.
Op 22 december 1927 liet het hoofd van de moordbrigade de moord op Perske publiceren in de kranten.
‘De dader had waarschijnlijk bloed op zijn handen en kleren,’ zei hij tegen de kranten. Ook noemde hij keer op keer de beloning van 2000 D-mark voor de gouden tip.
‘De verdenking was gebaseerd op het feit dat hij ineens dure spullen ging kopen, ondanks dat hij nooit geld had.’ Aantekeningen van Ernst Gennat, 1927
Overal in de hoofdstad werden posters over de brute moord opgehangen en de volgende dag al kreeg Gennat de doorslaggevende tip: een anonieme beller vertelde dat een man, Horst Kiebach, ineens met geld smeet.
‘De verdenking was gebaseerd op het feit dat hij ineens dure spullen ging kopen, ondanks dat hij nooit geld had – daarnaast had hij verdachte uitspraken gedaan,’ schreef Gennat.
De hoofdrechercheur stond ook bekend om zijn uitstekende geheugen en de naam Kiebach kwam hem bekend voor. Gennat dook in het archief dat hij had ingericht op het hoofdbureau van de politie.
Vroeger belandden rapporten in onduidelijke stapels en laden op het politiebureau, maar Gennat wist dat een goed archief ook zaken kon oplossen. Het archief van de afdeling moordzaken bevatte honderden indexkaarten met foto’s van veroordeelden en hun misdaden.
Na een korte zoektocht concludeerde Gennat dat hij gelijk had: hij vond de naam Horst Kiebach.

Het archief groeide elk jaar en werd een goudmijn van kennis voor de Berlijnse moordbrigade.
Uniek archief van duizenden misdaden
Toen Gennat in 1926 hoofd werd van de afdeling moordzaken, liet hij een archief aanleggen met alle moorden, aanrandingen en overvallen die de afgelopen jaren waren gepleegd.
Het ‘moordarchief’, zoals het werd genoemd, was een verzameling van opgeloste en onopgeloste zaken met informatie over bijvoorbeeld de aard van het misdrijf, eventuele wapens en voetafdrukken. De afdeling moordzaken kon hierdoor zoeken naar vergelijkbare zaken.
Elke zaak had een indexnummer, dat in verschillende categorieën werd ingevoerd – bijvoorbeeld roofmoord, roofoverval of mishandeling. Wanneer Gennat en zijn mannen een nieuwe zaak kregen, konden ze het archief gebruiken om te kijken of er al eerder vergelijkbare misdrijven waren gepleegd.
En ze konden het archief gebruiken om een dader in verband te brengen met soortgelijke, maar nog onopgeloste zaken – iets wat voorheen zo goed als onmogelijk was.
De 20-jarige Kiebach was een oude bekende van de politie. Midden jaren 1920 was hij veroordeeld voor een beroving in een Berlijnse trein.
Vriendelijke ondervraging leverde bewijs
Op kerstavond 1927 meldden twee rechercheurs zich bij de herberg in het noordoosten van Berlijn waar Horst Kiebach verbleef. Eerst verzette de verdachte zich, maar uiteindelijk werd hij door de agenten overmeesterd.
Tijdens de worsteling klonk er een doffe klap, toen een 35 centimeter lange staaf, gewikkeld in krantenpapier, op de grond viel. De staaf had scherpe randen en zou het wapen kunnen zijn waarmee Perske was vermoord.
Een uur later werd Kiebach naar het kantoor van Gennat gebracht. De hoofdrechercheur stond op en ontving de verdachte hartelijk.
De Boeddha behandelde verdachten met respect, want volgens Gennat waren misdadigers vaak zelf het slachtoffer van ongelukkige omstandigheden.
‘Je hoeft niet bang te zijn, wij zijn aardige mensen,’ zei Gennat graag tijdens zijn verhoren.

Fritz Haarmann – de ‘Slager van Hannover’ – was een van de seriemoordenaars die Gennat in zijn kraag wist te vatten. Haarmann (met snor in het midden) ontleedde de lichamen van zijn slachtoffers.
Gennat loste de grootste moordmysteries op
Gennat spoorde de meest meedogenloze moordenaars van Berlijn op. Ook andere Duitse steden riepen regelmatig de hulp van de Boeddha in.
Kindermoord maakte Gennat beroemd
In 1913 was Berlijn in rep en roer toen de 12-jarige loopjongen Otto Klähn werd verkracht en vermoord. De naam Ernst Gennat kwam voor het eerst onder de aandacht van het grote publiek toen de in die tijd 33-jarige rechercheur de moordenaar wist op te sporen.
Hoofdrechercheur gefrustreerd door grachtenmoorden
In 1922 arresteerde Gennat de seriemoordenaar Carl Grossmann, die meer dan 30 vrouwen in stukken had gesneden en gedumpt in de Berlijnse Landwehr-gracht. Hij werd veroordeeld voor slechts drie moorden en pleegde zelfmoord in zijn cel. Gennat was gefrustreerd dat de andere zaken onopgelost bleven.
Hannover vroeg om hulp
Al voordat hij hoofd moordzaken werd, was Gennat beroemd in heel Duitsland. Daarom vroeg de stad Hannover zijn hulp om een moordenaar te vinden die de kelen van zijn slachtoffers doorbeet. Een paar maanden later werd de moordenaar, Fritz Haarmann, dankzij Gennat ter dood veroordeeld.
Gennat joeg op seriemoordenaar
De beroemdste rechercheur van Duitsland vertrok in 1929 ook naar Düsseldorf, waar een reeks sadistische moorden was gepleegd. Gennat ontdekte al snel dat het om een en dezelfde dader ging en kwam de psychopaat Peter Kürten op het spoor. Na de executie van Kürten in 1931 bedacht Gennat de term ‘seriemoordenaar’.
De hoofdrechercheur zou zijn verdachten nooit mishandelen om ze uit de tent te lokken. In plaats daarvan gebruikte hij zijn psychologisch inzicht.
‘Onze wapens zijn onze hersenen en onze psyche,’ zei hij altijd tegen zijn mannen.
Toen Kiebach tegenover het hoofd moordzaken ging zitten, wilde die de verdachte op zijn gemak stellen, zodat hij over zichzelf zou gaan praten. Gennat noemde de moord op Perske niet eens, maar vroeg Kiebach in plaats daarvan naar zijn financiële situatie.
De jongeman vertelde dat hij zijn geld verdiende door voor zijn vader te werken, die dieren opzette. Hij wist zelf eigenlijk ook niet waarom hij vroeger mensen had beroofd.
‘Is crimineel gedrag erfelijk?’ vroeg Kiebach ineens, net toen hij op het punt stond om weg te gaan.
Gennat merkte dat de verdachte hem misschien iets belangrijks wilde vertellen en vroeg waarom Kiebach dat wilde weten. Omdat zijn vader negen keer veroordeeld was, zei hij, en hij voegde eraan toe dat hij zelf ook regelmatig misdaden pleegde.
‘Toen Perske begon te schreeuwen, moest ik haar een paar keer slaan.’ Bekentenis van Kiebach, 1927
Op dat moment brak Kiebach en hij bekende de moord op Dora Perske.
‘Ik sloeg haar met de driehoekige staaf die ik bij me had. Toen Perske begon te schreeuwen, moest ik haar nog een paar keer slaan. Daarna vluchtte ze naar de coupé ernaast. Ik sloeg haar herhaaldelijk tegen het hoofd en toen ze in elkaar zakte, ging ik terug naar de eerste coupé en pakte haar portemonnee,’ gaf Kiebach toe.
Met de 55 D-mark uit Perskes portemonnee wilde hij nieuwe kleren kopen en zijn vriendin mee uit eten nemen, om indruk op haar te maken. Ook dit keer werkte de ondervragingstechniek van Gennat. De misdadiger had bekend.
Kiebach was intussen zo op Gennat gesteld geraakt dat hij hem noemde in een brief aan zijn vriendin:
“Elly! Veroordeel me niet om deze misdaad. Ik deed het voor jou. Maar rechercheur Gennat had gelijk toen hij zei dat ik alleen de verkeerde manier had gekozen om mijn liefde voor jou te tonen!’
Dodelijke slagroomsoesjes
De moord op Dora Perske was slechts één van de in totaal 298 moordzaken die Gennat tijdens zijn 35-jarige carrière als rechercheur bij de politie van Berlijn wist op te lossen.
Binnen een paar jaar werd zijn afdeling een voorbeeld voor rechercheurs in binnen- en buitenland. Alleen al in 1928 losten Gennat en zijn team 39 van de 40 moorden in Berlijn op, en het succes ging door in de jaren 1930, toen de moordbrigade 95 procent van alle moordzaken oploste.
Zelfs met moderne DNA-technieken komen de rechercheurs van nu niet eens in de buurt van Gennat.
Toen de Weimarrepubliek viel en de nazi’s in 1933 de macht overnamen, verloor de afdeling van Gennat zijn sterrenstatus. De beste agenten van de Boeddha vertrokken naar de Gestapo of de SD (Sicherheitsdienst) omdat die betere carrièremogelijkheden boden.
Deze leegloop was moeilijk te verkroppen voor Gennat, omdat het hoofd moordzaken volgens zijn collega’s ‘democratisch tot op het bot’ was.

In de jaren 1930 was Reinhard Heydrich (midden) hoofd van de Sicherheitsdienst van de SS. Hij nam de meest getalenteerde collega’s van Gennat in dienst.
In de loop van de jaren 1930 sloot Gennat zich steeds meer op in zijn kantoor – hij raakte snel uitgeput als hij naar buiten ging.
De Boeddha bleef zich volproppen met slagroomsoesjes en toen hij bijna 150 kilo woog, kon hij bijna niet meer lopen. In augustus 1939 gaf zijn 59-jarige lichaam het op.
Ernst Gennat stierf aan aderverkalking, tien dagen voordat Hitler de Tweede Wereldoorlog ontketende.