Het is een koude, donkere nacht tegen het einde van december 1610. Een groep mannen loopt over de winderige toegangsweg naar kasteel Cachtice in het noorden van het Hongaarse rijk.
Voorop gaat graaf György Thurzó, de palatijn van het land. Hij is door koning Matthias II gestuurd om uit te zoeken of de vele geruchten over ontvoering, marteling en rituele moord in de burcht van de gravin Elisabeth Báthory kloppen.
Thurzó, die een neef van de gravin is, heeft van omwonenden verhalen gehoord over hekserij en orgiën door haar en haar handlangers.
De gezanten komen onaangekondigdin de hoop de daders op heterdaad te betrappen. Ze gaan omzichtig te werk, want de gravin is een machtige vrouw, die een gevaarlijke vijand kan worden als ze brutaalweg zouden binnenvallen en de geruchten onjuist blijken te zijn.
Tot hun verbazing staat de poort open en is er geen wachter te zien. Op het binnenhof stuiten ze op een jong dienstmeisje, dat met een gebroken heup in de sneeuw ligt te jammeren.
De mannen zijn niet al te zeer onder de indruk. Strenge lijfstraffen voor bedienden, en zelfs standrechtelijke executies, zijn aan de orde van de dag in de feodale bovenklasse.
Burcht is een gruwelkabinet
Eenmaal binnen treffen ze op de koude, stenen vloer echter nog een jonge, halfnaakte vrouw aan. Ze is krijtwit, al het bloed lijkt weggetrokken. Het is al snel duidelijk dat ze dood is.
Een stukje verderop ligt een derde meisje te kreunen. Haar lichaam zit onder de wonden en ze is op sterven na dood.
Het gevolg loopt verder door het ogenschijnlijk verlaten kasteel zonder tegenstand te ontmoeten. In de donkere kelders ontdekken ze een kerker waar een stuk of tien meisjes vastzitten.
En in een gruwelijke martelkamer liggen diverse dode en halfdode slachtoffers. Die laatste zijn hoogstwaarschijnlijk vergeten toen hun beulen uitgeput hun kamer opzochten voor de nacht.
De mannen lichten de beulen van hun bed – een aantal van hen draagt nog kleren die doordrenkt zijn met bloed. De kasteelvrouwe is een van hen. Wanneer de geschokte gezanten de burcht uitkammen, treffen ze meer dan 50 zwaar verminkte lichamen aan.
Dit is echter nog maar het topje van de ijsberg. Bij de latere rechtszaak blijkt dat de ‘Bloedgravin’ en haar handlangers in de loop der jaren wel 612 meisjes en jonge vrouwen hebben gemarteld en vermoord.