Scheepsarts werd beruchte piratenkapitein

In 1667 wordt de chirurgijn Alexandre Exquemelin door piraten ingehuurd. Vijf jaar vaart hij door de Cariben met twee van de beruchtste piratenkapiteins uit de geschiedenis.

Exquemelin was Frans, maar ging in Holland wonen en gaf daar zijn boeken uit.

© Bridgeman & De Americaensche zee-roovers

Hoewel honderden zwaarbewapende Spaanse kolonisten hem opwachten op het strand, wil piratenkapitein François l’Olonnais van La Cacoyère toch aan land gaan. Met bulderende stem en weidse armgebaren spoort hij zijn mannen aan.

‘Als ze sterk zijn, betekent dat alleen maar des te meer buit als we winnen. Ik voer jullie aan,’ roept L’Olonnais, die wel de ‘gesel van de Spanjaarden’ wordt genoemd. De piraten begrijpen dat het besluit is genomen. Ze moeten de Spanjaarden op het strand aanvallen.

‘De eerste die zich laf gedraagt, schiet ik persoonlijk neer,’ voegt de kapitein er dreigend aan toe.

De doorgewinterde piraten met hun gezichten vol littekens verzamelen zich op het dek, schudden elkaar een voor een de hand en beloven elkaar trouw tot de dood. Eén man valt op tussen de anderen.

De scheepsarts Exquemelin ziet er lang niet zo gehavend uit als zijn medeopvarenden. Het is dan ook een van zijn eerste reizen. De peptalk van kapitein L’Olonnais staat voor altijd in het geheugen van de 22-jarige man gegrift.

‘Voorwaarts broeders, en toon geen zwakheid,’ roept L’Olonnais, en hij leidt de aanval in.

Het treffen vindt plaats bij de stad Maracaibo in Venezuela in 1667 – kort nadat Alexandre Olivier Exquemelin is begonnen aan zijn nieuwe leven als piraat. Vijf roerige jaren brengt Exquemelin door aan boord van een piratenschip in de Caribische Zee.

Hij ontmoet zeeroverlegende Henry Morgan, wordt opgejaagd door indianen met speren en ziet haast onbevattelijke rijkdommen én gruwelen. Terug in Europa tekent hij zijn herinneringen op in het boek De Americaensche Zee-roovers – in het Nederlands.

Als het werk in 1678 uitkomt, smullen de lezers van de uitgebreide beschrijving van het piratenleven. Het werk vormt de basis voor de latere belangstelling voor de nobele, maar zeer bloeddorstige piraten.

Piraat wordt geadeld om zijn moed: Piratenkapitein Henry Morgan stond bekend om zijn onverschrokkenheid. Toen koning Karel II hoorde wat de piraat zoal presteerde, schold hij hem zijn straf kwijt en adelde hij hem. Daarna werd Morgan teruggestuurd naar Jamaica als vicegouverneur.

Exquemelin verkoopt zichzelf als slaaf

Als jongen droomde Exquemelin bepaald niet van een leven als zeerover. Maar omdat hij tot de hugenoten, de protestantse minderheid in Frankrijk, behoorde werd hij vervolgd.

In 1666 vaardigde koning Lodewijk XIV een decreet uit dat hugenoten verbood werkzaam te zijn als arts, waardoor Exquemelin na zes jaar studie zijn droom om chirurgijn te worden moest opgeven. Omdat hij een comfortabel leven in Frankrijk nu wel op zijn buik kon schrijven, vertrok hij op een schip van de Franse West-Indische Compagnie naar het Caribische eiland Tortuga.

Om de overtocht te kunnen betalen had Exquemelin zichzelf aangeboden als engagé. Dat betekende dat hij na aankomst een bepaalde tijd als slaaf moest werken. Wanneer de reis eenmaal was afbetaald, was hij vrij om het geluk te zoeken in de kolonie.

Vóór vertrek had Exquemelin met de compagnie afgesproken dat hij alleen zou worden verkocht voor werk dat paste bij zijn opleiding als chirurgijn. Maar toen het schip aanlegde bij Tortuga, een Frans eilandje tussen het huidige Haïti en Cuba, negeerde de compagnie deze afspraak en verkocht Exquemelin aan de hoogste bieder.

Dat was vicegouverneur La Vie, die een tabaksplantage had op Hispaniola. Hier moest Exquemelin tabaksplanten wieden, water geven en oogsten – fysiek zwaar werk.

‘Bovendien gaf La Vie mij maar de helft van wat ik nodig had – dat gold zowel voor eten als voor kleren,’ schrijft Exquemelin ontgoocheld in zijn boek.

Soms kreeg Exquemelin helemaal niets te eten en drinken en leefde hij van zure, onrijpe sinaasappels, het enige eetbare wat hij kon vinden. Toen een secretaris van de gouverneur op een dag medelijden kreeg met Exquemelin en hem wat wijn gaf, werd La Vie zo boos dat hij zijn nieuwe slaaf wreed strafte.

‘Hij gooide me in een diepe, donkere, stinkende kuil en zei dat ik daar kon verrekken.’

Drie dagen zat Exquemelin naakt in de kuil voor hij eruit mocht. Maar het had slechter kunnen aflopen, want het leven van een engagé was weinig waard.

‘Ik heb mensen gezien die geslagen werden tot ze niet meer opstonden. Zij werden in een gat in de grond in een hoek van de plantage gelegd, en niemand die nog een woord aan hen vuilmaakte,’ schrijft Exquemelin.

Na de ervaring in de kuil was voor Exquemelin echter de maat vol. Met hulp van een monnik ontsnapte hij, en hij vluchtte naar het huis van gouverneur d’Ogeron. Die zorgde ervoor dat Exquemelin werd verkocht aan een arts, zodat hij eindelijk zijn vak kon uitoefenen.

Na een jaar bood de arts Exquemelin zijn vrijheid aan tegen betaling van 150 piaster. Hij mocht het bedrag in termijnen aflossen. Het probleem was alleen dat Exquemelin geen praktijk had. Daarom zag hij geen andere uitweg dan aan te monsteren op een piratenschip.

Jagers worden zeerovers

Exquemelins besluit om een zeerover te worden was niet zo wanhopig als het klinkt. Het was op dat moment een gouden tijd voor de piraterij.

174 jaar nadat Christoffel Columbus was aangekomen in het Caribisch gebied, hadden de Spanjaarden grote delen van de Caribische eilanden, Latijns-Amerika en Zuid-Amerika gekoloniseerd.

Gedreven door bekeringsdrang of ordinaire hebzucht waren de conquistadores in groten getale naar de Nieuwe Wereld gekomen om de inboorlingen eerst te bekeren en daarna te beroven van hun zilver, goud, edelstenen en cacao.

Spanje kreeg echter al snel concurrentie van de zeemachten Frankrijk, Engeland en de Nederlanden en van piratenbendes die op eigen initiatief of met steun van een van de grote zeemachten opereerden.

De eerste piraten kwamen uit een kleine gemeenschap van Franse en Engelse jagers die zich vanaf begin 17e eeuw op Cuba, Jamaica en Hispaniola vestigden.

Ze werden boekaniers genoemd naar hun buccan – een rookoven – die ze gebruikten om geschoten everzwijnen in te roken. Exquemelin maakte kort na zijn aankomst in de Cariben kennis met de boekaniers.

‘Hun eenvoudige kleding bestond uit een linnen hemd en een broek tot halverwege de bovenbenen. Overigens zag je pas dat de kleren van linnen waren als je heel dichtbij kwam, want de mannen zaten onder het bloed van de dierenkoppen die ze meestal bij zich droegen.

Ze waren bruinverbrand en hadden borstelig of gevlochten haar. Ze hadden allemaal een lange baard en droegen aan hun riem een tas van kaaimannenleer met daarin vier messen en een bajonet,’ vertelt Exquemelin.

De boekaniers vormden een coalitie die zich de Frères de la Côte, de broeders van de kust, noemde. Nieuwe leden deden afstand van hun oude identiteit, namen een nieuwe naam aan en beschouwden de boekaniers als hun familie.

‘Ze leven in tweetallen en noemen elkaar matelot, wat zeeman of matroos betekent. Alles wat ze bezitten, delen ze met hun matelot,’ schrijft een gefascineerde Alexandre Exquemelin.

In die tijd hadden de boekaniers hun oog inmiddels laten vallen op een lucratievere buit dan everzwijnen. Na lange tijd te zijn opgejaagd en gekoeioneerd door de Spanjaarden, waren de jagers Spaanse schepen gaan aanvallen die in de Caribische havens aanlegden om goud, zilver, suiker en cacao naar Spanje te verschepen.

Met hun kleine schepen vielen de boekaniers de Spaanse galjoenen van achter aan, zodat ze maar door twee kanonnen werden belaagd.

© Bridgeman

Roekeloze kapitein verslaat Spanjaarden

De eerste succesvolle piraat was Pierre Le Grand. Hij was Frans en kwam uit de kustplaats Dieppe aan het Kanaal, vertelt Exquemelin.

De chirurgijn had Le Grand zelf nooit ontmoet, maar het verhaal over de piraat werd op elk scheepsdek in de Cariben vol ontzag verteld. Exquemelin kende de geschiedenis zo goed dat hij het gevoel had dat hij er zelf bij was geweest.

Le Grand had een gammele bark met slechts vier kanonnen en 28 bemanningsleden. Het ruim was leeg toen ze op een dag een enorm Spaans schip in het oog kregen. De kapiteinwilde aanvallen, maar de bemanning protesteerde. Le Grand verzekerde hun dat de aanval zou slagen, mits ze het op zijn manier zouden doen.

Toen zwoeren alle mannen dat ze de bevelen van hun kapitein zouden opvolgen, en de aanval begon.

De kapitein gaf zijn mannen het bevel om allemaal tegelijk aan boord van het Spaanse schip te springen. Om er zeker van te zijn dat ze dit deden, gaf hij een van de mannen de opdracht de bodemplanken van de bark voorafgaand aan de aanval kapot te slaan.

Zo had de bemanning de keus tussen aanvallen of ten onder gaan met het zinkende schip. De zeelui op het Spaanse schip hadden niet verwacht dat het kleine bootje een bedreiging zou vormen en waren totaal verrast.

De onverschrokken actie leverde flink wat op. Het schip bleek van de viceadmiraal van de Spaanse vloot in de Cariben te zijn en had grote schatten aan boord.

Bovendien had Le Grand nu in plaats van een krakkemikkige bark een mooi, groot schip met 54 kanonnen – de meeste van gegoten metaal – en een lading vol proviand en allerlei kostbaarheden.

‘De rijke buit baarde veel opzien en had tot gevolg dat diverse kapers een schip uitrustten om in West-Indië op pad te gaan,’ vertelt Exquemelin monter.

Kapers op de kust

De geruchten over het succes van Le Grand waren niet het enige dat de piraten in beweging kreeg. In de 17e eeuw was Spanje danig verzwakt door de machtsstrijd in Europa.

Daarnaast voerden de rivaliserende zeemachten Frankrijk en Engeland de druk op, en geen van beide landen voelde zich te goed om daarbij zeerovers in te zetten.

In plaats van schepen en forten te plunderen voor eigen gewin, knapten de piraten voortaan het vuile werk op voor Engeland en Frankrijk. Met de goedkeuring en bescherming van de Europese zeemachten konden ze Spaanse schepen overvallen, forten plunderen en steden verwoesten.

De piraterij kwam pas goed op stoom toen Engeland in 1655 Jamaica veroverde op Spanje. Op Tortuga kregen de piraten zogeheten kaperbrieven – een vergunning om zeeroverij te bedrijven – van de Britse gouverneur. De Britten gaven er zelfs een mooie naam aan: vrijbuiterij.

In de snelgroeiende Jamaicaanse haven Port Royal konden de piraten hun goederen nu afzetten met veel winst. Zeerovers waren in trek, en met reden.

‘De Franse en de Engelse koning kunnen West-Indië op elk moment van de Spaanse koning afpakken zonder andere strijdkrachten te gebruiken dan degenen die er al zijn. Want ik heb meer dan eens gezien dat een van deze mannen meer waard is dan 10 van de dapperste kerels van Europa,’ pocht Exquemelin.

In de havenstad Port Royal struikelde je over de dronken zeerovers.

© Bridgeman

L’Olonnais hakt gevangene in stukken

Hoe Exquemelin lid werd van de gevreesde en gevierde broederschap van piraten, onthult hij niet. Hij hoefde echter niet omzichtig te werk te gaan om zich bij hen aan te sluiten.

We weten uit andere bronnen dat mannen met uiteenlopende beroepen en uit allerlei sociale klassen zich eenvoudig konden aanmelden bij piratenschepen die in de haven lagen.

Het Franse Tortuga (nu Île de la Tortue) en Jamaica, dat in Engels bezit was, waren de twee belangrijkste eilanden waar piraten tussen twee tochten in nieuwe bemanningsleden konden rekruteren.

Mogelijk hadden de piraten een geheim teken waaraan ze elkaar konden herkennen zonder dat buitenstaanders het merkten. Exquemelin noemt ergens in zijn boek een ‘zeeroversgroet’, maar beschrijft niet wat die inhoudt.

Hij houdt ook voor zich in hoeverre hij zelf plunderde en de wet aan zijn laars lapte. Mogelijk beperkte hij zich alleen tot het oplappen van zijn scheepskameraden. Exquemelin moet echter wel geweten hebben van de wreedheid waar François l’Olonnais, de piratenkapitein met wie hij in 1667 in zee ging, om bekendstond.

L’Olonnais was berucht om zijn felle haat tegen de Spanjaarden. Net als Exquemelin was hij als engagé naar de Cariben gekomen, maar daarna was hij boekanier en zeerover geworden. L’Olonnais bleek een natuurtalent te zijn op het gebied van de piraterij.

‘Hij leek welhaast voorbestemd voor dit werk. Op zijn eerste vaartocht toonde hij zich al zo doortastend dat hij alle anderen overtrof in behendigheid en wat er verder van belang is in dit vak. Al na een paar tochten riepen zijn maten hem tot kapitein uit,’ vertelt Exquemelin niet geheel zonder bewondering.

Op een van zijn eerste zeereizen strandde L’Olonnais door slecht weer voor de kust van Campeche in Mexico. Hij waadde met zijn mannen naar het land, maar net toen ze zich veilig waanden, werden ze aangevallen door Spaanse kolonisten.

L’Olonnais overleefde slechts door zich in te smeren met het bloed van zijn dode kameraden en te doen alsof hij dood was. Vanaf die dag kon hij de Spanjaarden niet meer luchten of zien, en hij zwoer dat hij een eenmaal gevangen Spanjaard nooit in leven zou laten.

Exquemelin is er dan ook getuige van hoe de kapitein kolonisten in de steden die hij plundert verminkt en vermoordt.

De rijke havenstad Maracaibo in Venezuela is als eerste aan de beurt. L’Olonnais valt aan met zeven schepen en 440 piraten.

Na aan de kust een batterij kanonnen en 250 Spanjaarden te hebben verslagen, dringen de piraten de stad binnen. Maar de straten zijn leeg. Het gerucht over de wreedheid van de kapitein is hem vooruitgesneld. L’Olonnais stuurt er patrouilles op uit om de doodsbange burgers te zoeken.

‘’s Avonds keerden de mannen terug met 20.000 piaster, een aantal beladen muildieren en zo’n twintig gevangenen – mannen, vrouwen en kinderen. De dag daarna dag legden ze een paar gevangenen op de pijnbank om hun te vragen naar verborgen schatten.

Maar niemand liet iets los. L’Olonnais, die de Spanjaarden zo in koelen bloede had kunnen vermoorden, trok zijn sabel en hieuw een van de gevangenen voor de ogen van de anderen in stukken, en zwoer dat hun hetzelfde lot beschoren was als ze bleven zwijgen. Een van de gevangenen werd zo bang dat hij de zeerovers aanbood hen naar de bergplaats te brengen,’ vertelt Exquemelin.

Piraten jagen de buit er snel doorheen

Zo streng als L’Olonnais vóór de strijd tegen zijn mannen is, zo grootmoedig houdt hij vast aan de traditionele piratendeugden uit de tijd van de boekaniers. Na de tocht rond het Meer van Maracaibo en om de plaats Gibraltar deelt hij de buit eerlijk met zijn maten.

Dit gebeurt in de thuishaven Tortuga, en alles verloopt keurig volgens de ongeschreven regels van de zeeroverij.

‘Na thuiskomst krijgt eerst de gouverneur zijn bijdrage. Dan worden de scheepsarts en de gewonden betaald, en de kapitein als hij onkosten heeft gemaakt.

Daarna wordt de mannen gevraagd alles wat ze hebben meegenomen over te dragen, ook al is het niet meer dan vijf sous, en moeten ze met de hand op de Bijbel zweren niets te hebben achtergehouden,’ vertelt Exquemelin.

Als deze formaliteit achter de rug is, mag elke piraat zijn aandeel naar eigen inzicht besteden. De meeste geven het uit aan drank en zijn al snel weer blut.

‘Niemand monstert weer aan voor hij al het verdiende geld heeft uitgegeven. Maar dat duurt niet bijster lang, want deze mannen zijn dol op gokken, eten en drinken en geven zich graag over aan allerhande uitspattingen,’ weet Exquemelin te melden.

‘Mijn eigen meester koopt altijd een vat wijn, slaat de stop eruit en gaat ermee op straat staan. En dan moet elke voorbijganger met hem drinken. Anders schiet hij hem neer met het geweer dat hij speciaal daarvoor mee heeft.’

In Port Royal ziet hij ook ‘een zielige Engelsman die een hoer vijfhonderd daalder geeft opdat ze ontbloot wat fatsoenlijke vrouwen bedekt behoren te houden’.

Exquemelin zwijgt wijselijk over de manier waarop hij zelf zijn deel van de buit uitgeeft. Waarschijnlijk jaagt hij het er even snel doorheen als zijn kameraden. In ieder geval gaat hij al snel weer op reis met L’Olonnais, die nu de ‘gesel van de Spanjaarden’ wordt genoemd.

Mannen staan in de rij om met hem mee te gaan, en de kapitein doet zijn best om zijn barbaarse reputatie eer aan te doen. Op weg naar San Pedro in het huidige Honduras snijdt hij zelfs het hart uit het lichaam van een Spaanse kolonist terwijl deze nog leeft.

Het zal de laatste tocht van L’Olonnais worden. Bij een rivier in Nicaragua wordt hij aangevallen door Spanjaarden en indianen. Veel van zijn mannen worden gedood, en L’Olonnais moet verder met enkele overlevenden.

Wanneer Exquemelin zijn eigen weg gaat en of hij deelneemt aan het laatste deel van de tocht, wordt niet duidelijk in het boek. Maar de scheepsarts zal later van een kameraad van L’Olonnais horen hoe het de kapitein is vergaan. Omdat L’Olonnais en zijn mannen geen geld en eten meer hadden, waren ze genoodzaakt het eerste het beste indianendorp te plunderen.

Dat zou een fataal besluit blijken. De indianen namen L’Olonnais gevangen, waarna hij ‘in stukken werd gehakt en ledemaat voor ledemaat werd gebakken,’ vertelde de overlevende.

‘Zo liep het af met de man die zo veel onschuldig bloed vergoot en zo veel afschuwelijke misdaden beging,’ voegt Exquemelin eraan toe zonder zich te verantwoorden voor zijn eigen keuze voor deze piratenkapitein.

Morgan neemt arts aan boord

Exquemelins veroordeling weerhoudt hem er niet van om dienst te nemen bij nog een beruchte, wrede zeeroverskapitein: Henry Morgan. Ook Morgan is als engagé naar de Cariben gekomen en heeft zich daarna aangesloten bij de piraten. In 1668 monstert Exquemelin aan op Morgans schip, en de eerste reis gaat naar Cuba.

De Engelse gouverneur op Jamaica vreest dat de Spaanse inwoners van Cuba een aanval op de Engelsen beramen, en Morgan moet onderzoeken of de geruchten kloppen. Daar wordt de stad Puerto del Príncipe de dupe van.

Nadat Morgan de stad heeft veroverd, laat hij de inwoners door zijn bemanning mishandelen en opsluiten in een van de plaatselijke kerken. Terwijl de piraten zich te buiten gaan aan eten en drinken, moeten de opgesloten mannen, vrouwen en kinderen hongerlijden.

‘Er zijn arme vrouwen met baby’s aan de borst, die hun kind niets kunnen geven omdat ze zelf half dood zijn door honger en mishandeling,’ aldus Exquemelin.

‘Sommige gevangenen worden aan hun armen opgehangen, met zware stenen aan hun benen. Andere krijgen een touw zo strak om hun hoofd gebonden dat hun ogen uitpuilen. Weer andere krijgen nog geraffineerdere martelingen te verduren.’

‘De zeerovers binden touwen om zijn duimen en grote tenen en hangen hem tussen vier pilaren. Daarna slaan vier mannen uit alle macht met stokken op de touwen, waarbij het lichaam van de man gaat trillen en beven en zijn pezen uitgerekt raken. Dit wordt door hen droogzwemmen genoemd,’ vertelt Exquemelin.

Storm kost piratenschip zeil en anker

Na Puerto del Príncipe varen de piraten naar Portobelo, de grote havenstad van Panama, die ze bij nacht en ontij overvallen. Na 14 dagen van plunderen breekt er echter plotseling een epidemie uit onder de zeerovers.

Volgens Exquemelin wordt die deels veroorzaakt door ‘de vochtige lucht, die zwaar is van de stank van de vele lijken, deels doordat de piraten zich te buiten zijn gegaan aan wijn en vrouwen’.

De piraten zoeken noodgedwongen de zee weer op, maar de buit is al binnen. Naast 215.000 piaster bestaat deze uit zilver, sieraden, zijde en andere kostbaarheden.

De mannen verdelen de buit en zetten nu koers naar Jamaica, waar Morgan als een oorlogsheld onthaald wordt. Maar hierna raakt het geluk van Exquemelin en de andere piraten op.

Nadat ze de geplaagde steden Maracaibo en Gibraltar nogmaals hebben geplunderd, worden ze getroffen door een noodweer op zee. Het scheelt weinig of Morgans schepen waren vergaan.

‘We hebben het anker en het zeil verloren, en het stormt zo verschrikkelijk dat we geen ander zeil kunnen hijsen. We moeten de hele tijd water wegpompen en met emmers hozen. De boeg zou uit elkaar zijn gevallen als we hem niet met trossen bijeenhielden. Het onweer duurde vier dagen, er leek geen einde aan te komen,’ klaagt Exquemelin in zijn boek.

In de 18e eeuw riepen Engeland en Frankrijk de piraten een halt toe. De piraten in de Cariben kenden 100 lucratieve jaren. Toen vonden de grootmachten het welletjes.

© Bridgeman

Morgan draait zijn bemanning een loer

Als de tocht in februari 1671 ten einde is, kan Exquemelin ook nog fluiten naar zijn aandeel in de schat. In plaats van de piratenbroederschap op de Bijbel te laten zweren dat niemand zich een deel van de buit heeft toegeëigend, laat Morgan al zijn bemanningsleden fouilleren op het strand.

Zelfs de kruitladingen in de musketten laat hij uitboren, om er zeker van te zijn dat niemand daarin diamanten of andere edelstenen heeft verstopt.

Morgan wordt zelf ook gefouilleerd, maar zodra de buit wordt verdeeld, blijkt dat er iets niet klopt. Verschillende zeerovers missen edelstenen en andere kostbaarheden die ze zelf aan boord hebben gebracht.

Het begint hun te dagen dat Morgan hen heeft bedrogen. De gemoederen lopen hoog op. Wat moeten ze doen met hun onbetrouwbare kapitein? Sommigen willen hem het liefst ter plekke doodschieten, anderen pakken hem liever al zijn bezittingen af of willen alleen beslag leggen op het deel waar ze recht op hebben.

Terwijl de piraten druk zijn met overleggen, gaat Morgan stilletjes aan boord van zijn schip en geeft hij zijn bemanning het nakijken.

Exquemelin en de anderen moeten maar thuis zien te komen met de overgebleven kleinere schepen.

‘En zo zitten we met zijn allen op een kluitje in een gammel scheepje op een onrustige zee – miserabel en beroofd van alles behalve een paar oude, luie slaven.’

De reis terug naar Jamaica is vol ontberingen. De boot is lek en dreigt verschillende keren te zinken. De piraten worden achtervolgd door indianen met lange speren, en voor de kust van Cuba liggen ze twee weken voor anker omdat er geen wind staat.

Ook dreigt het drinkwater op te raken. Ten slotte bereiken de uitgeputte piraten de baai van Jagua aan de Cubaanse zuidkust, waar twee Hollandse schepen liggen. Daarmee keert Exquemelin terug naar Europa, ‘terwijl ik God dankte dat ik dit bestaan eindelijk achter me kon laten,’ schrijft hij in zijn dagboek.

Exquemelin komt in 1672 aan in Amsterdam en geeft hier in 1678 zijn boek uit. Het boek wordt een bestseller, maar ondanks de inkomsten keert Exquemelin diverse keren terug naar de Cariben – in 1683 zelfs als scheepsarts op een piratenschip.

Over zijn verdere lot is weinig bekend. In 1686 komt zijn naam voor op een lijst van leden van een commissie die samen met de koninklijke Franse vloot een rivier in Panama moet onderzoeken. De piraat Exquemelin is een eerzame burger geworden.