Hij was naar de VS gekomen om met zijn laatste geld een bedrijf op te starten, en hij wilde daarvoor de boedel van een failliete boerderij kopen die in bezit van de bank was.
Duval bood 22.000 dollar in obligaties aan als onderpand voor een lening van 10.000 dollar als startkapitaal. De bankdirecteur was blij om van de boedel af te zijn en ging akkoord.
Maar toen het geld en de obligaties uitgewisseld zouden worden, haalde de vingervlugge oplichter een truc uit met de enveloppen, en hij verdween met het geld én de waardepapieren.
De bank nam een privédetective in de arm, die Miller opspoorde in Kansas City.
Deze wist de bankdirecteur er echter van te overtuigen dat hij maar het beste de aanklacht kon laten vallen, omdat de bank anders slechte publiciteit zou krijgen.
Miller vroeg zelfs nog 1000 dollar voor de moeite die hij had gedaan – en die kreeg hij.
Eiffeltoren te koop
In 1925 keerde Miller terug naar Parijs, waar hij zijn beruchtste zwendel op touw zette.
Een artikeltje in een Franse krant bracht hem op een idee: de Eiffel-toren, die na de Wereldtentoonstelling in 1889 slecht onderhouden was, had zo’n grote opknapbeurt nodig dat het stadsbestuur overwoog hem maar af te breken en als schroot te verkopen.
Miller zag zijn kans schoon. Hij liet officiële documenten vervalsen en een visitekaartje maken met de titel Sous-directeur Générale du Ministère des Postes et Télégraphes – de vicedirecteur-generaal van het ministerie van Post en Telegrafie.
Hij stuurde het kaartje op aan vijf grote Parijse schroothandelaren, vergezeld van een uitnodiging voor een vergadering in een exclusief hotel.
De ‘hoge ambtenaar’ benadrukte dat het overleg geheim was, want niemand mocht weten wat men met de
Eiffeltoren van plan was.
Een van de schroothandelaren, André Poisson, trapte erin. Hij betaalde Miller een onbekend bedrag voor het recht op het oude ijzer van de Eiffeltoren.
Toen Poisson erachter kwam dat hij bij de neus genomen was, schaamde hij zich zo diep dat hij niet naar de politie ging. Daardoor kon Miller zijn trucje herhalen met een andere gegadigde.
Maar dit keer deed het slachtoffer wel aangifte, en moest Miller weer uitwijken naar de VS.
De wonderbaarlijke geldmachine
Hier stortte Miller zich op een nieuwe oplichterstruc: hij liet een ‘geldmachine’ maken, een houten kistje met aan elk uiteinde een opening en een hele serie knoppen.
In Florida vond hij een perfect slachtoffer voor zijn bedrog: de miljonair Herman Loller, die een vermogen had verdiend in de auto-industrie.
Miller hield Loller voor dat hij een apparaat had uitgevonden dat met een ‘geheim chemisch proces’ bankbiljetten kopieerde.
Als hij een briefje van 1000 dollar in het ene uiteinde deed, kwamen er zes uur later twéé echte briefjes uit de andere kant van het kistje.
Loller kocht het houten kistje voor 25.000 dollar (nu zo’n 200.000 euro). Miller dacht dat hij zes uur de tijd zou hebben om zich uit de voeten te maken voordat Loller onraad zou ruiken, maar hij kon het rustig aan doen: Loller was weken zoet met het apparaatje.
Hij was ervan overtuigd dat hij gewoon niet precies doorhad hoe het werkte, en hij besefte pas na lange tijd dat hij lelijk bij de neus genomen was.
Valsemunterij leverde Miller het meeste geld op. Hij bracht zo veel vals geld in omloop dat er een speciaal team van de FBI en de Secret Service op de zaak werd gezet.
Maar pas toen een aan de kant gezette minnares van Miller een anonieme tip gaf, was het spel uit en nam de FBI de drukpersen en 51.000 valse dollars in beslag.
Het was de 38e keer in slechts vijf jaar dat Miller opgepakt werd, en deze keer kon hij zich er niet onderuit kletsen. In 1935 kreeg hij 20 jaar in de Alcatraz-gevangenis, waar hij 12 jaar later stierf aan een longontsteking, 57 jaar oud.