Getty Images

Arsenicum maakte van huisvrouwen kille seriemoordenaars

Arsenicum is ideaal om echtgenoten of erfgenamen uit de weg te ruimen, omdat het gif geen sporen achterlaat. Zonder risico veranderden Britse huisvrouwen in seriemoordenaars.

Jane Hedley kijkt bezorgd naar de minnaar van haar vriendin, die ziek in bed ligt en krimpt van de pijn. Het is vrijdag 29 maart 1872, en Joseph Nattrass werd een paar dagen geleden onwel.

Janes vriendin, Mary Ann Cotton, zit dag en nacht aan Josephs bed. Keer op keer veegt ze zijn bezwete voorhoofd af, en ze brengt hem de ene kop heilzame thee na de andere. Niets kan echter de toestand van de 34-jarige man verbeteren.

Officieel huurt Joseph een kamer bij Mary Ann, die weduwe is, maar in feite wonen ze samen. Maart is een zware maand geweest voor het stel in het Britse kustplaatsje Seaham Harbour ten zuiden van Newcastle.

Eerst stierf Josephs 10-­jarige zoon uit zijn eerste huwelijk en slechts een week geleden overleed het 14 maanden oude zoontje van Mary Ann en haar overleden man. De dood lijkt een vaste gast in het kleine, twee etages tellende huis in Seaham Harbour.

Ondanks al die ellende om haar heen maakt Mary Ann een beheerste indruk. Ze vertelt Jane kalm dat als Joseph sterft, zij zijn horloge en spaargeld krijgt, die hij haar recent bij testament heeft vermaakt. Een geruststellende gedachte, want het gaat bergafwaarts met Joseph.

Die middag komt de huisarts nog een keer langs bij de patiënt.

‘Is de pijn verdwenen?’ vraagt dokter Richardson. Hij krijgt een moeizaam ‘nee’ als antwoord.

‘Als de diarree en het overgeven eenmaal achter de rug zijn, voel je je beter,’ zegt de dokter, die ervan uitgaat dat de patiënt tyfus heeft.

‘Dit is geen koortsziekte, wat ik heb,’ stamelt Joseph.

De arts neemt Josephs woorden niet serieus en antwoordt beledigd dat hij niet al die moeite hoeft te doen om op huisbezoek te komen als Joseph toch zelf specialist is.

Maar Joseph heeft gelijk. De oorzaak van zijn ziekte zit in een potje op de bovenste plank van de voorraadkamer. Het bevat een poeder dat zijn minnares, Mary Ann Cotton, de afgelopen dagen in de thee heeft gestrooid die ze hem geeft.

Mary Ann Cotton is bezig om Joseph te vergiftigen met arsenicum. En het is niet de eerste moord die de 38-jarige vrouw heeft gepleegd.

Net als veel andere gifmoordenaars weet Mary Ann dat de stof tot een langzame dood leidt – als de moordenaar zijn slachtoffer kleine doses tegelijk geeft. In de volksmond heeft het gif de veelzeggende bijnaam ‘erfgenamenpoeder’.

Seriemoordenaar Mary Ann Cotton stierf een nare dood.

© Creative Commons

Een nare dood

De 19e eeuw werd zelfs de eeuw van het arsenicum genoemd, omdat rivalen, ongewenste kinderen en echtgenoten met dit gif uit de weg werden geruimd.

Alleen al in de jaren 1840 vonden in Engeland en Wales 69 rechtszaken plaats waarbij iemand werd aangeklaagd voor moord of poging daartoe met arsenicum. En alles duidt erop dat slechts een fractie van het werkelijke aantal voor het gerecht kwam.

Het grote voordeel van arsenicum was dat een vergiftiging met het onschuldig ogende poeder dezelfde symptomen gaf als diverse dodelijke ziekten uit die tijd: dysenterie, voedselvergiftiging, tyfus, vlektyfus en de gevreesde cholera.

Als iemand een van deze epidemische ziekten kreeg, liep er vocht uit zijn mond en anus tot de dood intrad. En precies die symptomen had Joseph Nattrass in maart 1872.

Bij de erop volgende rechtszaak tegen Mary Ann beschreef vriendin en ooggetuige Jane Hedley zijn laatste uren.

‘Hij klaagde over pijn in zijn onderbuik. Ik zag dat hij krampen had. Hij leek heel veel pijn te hebben. Hij kromde en strekte zijn handen en voeten. Hij trok zijn benen helemaal op en rolde heen en weer in bed. Mary Ann kon hem slechts met veel moeite in bedwang houden.’

Jane was er ook bij op 1 april 1872, toen Joseph ‘stierf tijdens een kramp die leek op de krampen die hij eerder had gehad’, zoals ze het beschreef.

Volgens medische tijdschriften uit de 19e eeuw bracht een vergiftiging met dit middel het slachtoffer ‘in de ellendigste staat die men zich kan voorstellen’ en ging de dood door arsenicum gepaard met ‘pijnen die zelfs de wreedste kerel niet zou kunnen aanzien’.

Sommige slachtoffers beschreven voor hun dood de pijn in hun buik en spieren als het gevoel dat er heel veel naalden tegelijk in hun lichaam werden gestoken of dat er een kurkentrekker dwars door hun ledematen werd geboord.

Volgens dokter Richardson overleed Joseph Nattrass aan tyfus, wat niemand de arts in principe kon verwijten.

Bij een steekmoord kon de dader bloed op de kleding krijgen en was meteen duidelijk dat het om moord ging. Maar arsenicum was een onzichtbaar wapen, waardoor veel moorden niet werden ontdekt.

Iedereen wist dat de dood hem zo zou kunnen overvallen. Zoals de Londense krant The Leader in 1855 schreef:

‘Als je handen beginnen te tintelen, denk je niet meteen aan arsenicum. Je vrienden en kennissen glimlachen allemaal naar je en het eten ziet er net zo uit als anders. Dus hoe kom je erachter of iemand arsenicum in de curry heeft gedaan?’

Cholera gaf dezelfde symptomen als een arsenicumvergiftiging: buikkramp en diarree.

© Getty Images

Iedereen heeft gif in huis

Het was een griezelige gedachte. Niemand kon zich veilig wanen – vooral niet omdat elk Brits huishouden wel een voorraadje van het superkrachtige gif in de voorraadkamer had staan.

Het witte poeder was te koop bij de kruidenier en werd vooral gebruikt om ratten en ander ongedierte tegen te gaan.

In de keuken was het wel oppassen geblazen, want arsenicum leek sprekend op bloem en bakpoeder. Een fractie van een gram in het brood was genoeg om een volwassen man te doden.

Duizenden Britten lieten dan ook het leven door dergelijke fatale vergissingen in de keuken. Alleen tussen 1837 en 1839 werden er in Engeland en Wales al 506 gevallen geregistreerd waarin iemand per ongeluk een dodelijke dosis arsenicum had binnengekregen.

Dat dit zomaar kon gebeuren, komt doordat de gifstof geen smaak heeft. Je proefde het dus niet als er arsenicum in het baksel was terechtgekomen.

Bij mannen en vrouwen met kwade bedoelingen, zoals Mary Ann Cotton, was arsenicum juist om die redenen – smaakloos, makkelijk verkrijgbaar en goedkoop – populair.

Als het poeder door verwarmd eten of drinken was gemengd, was het een heel effectief wapen. In koude gerechten en dranken loste arsenicum echter niet goed op, en diverse mensen brachten het er levend van af doordat ze ontdekten dat er iets mis was met het eten.

Zo voelde een vrouw iets korreligs tussen haar tanden toen ze een hap nam van een appel die haar man met arsenicum had geprepareerd.

Toen Mary Ann Cotton begin 1872 haar minnaar Joseph Nattrass ombracht, was ze al een expert in arsenicummoorden.

Maar niemand vermoedde dat deze voormalige zondagsschoollerares vrijwel al haar naasten naar de andere wereld had geholpen.

In de loop van 20 jaar had ze haar moeder, drie echtgenoten en 10 eigen kinderen en stiefkinderen uit de weg geruimd – zonder dat iemand iets in de gaten had.

Bij alle familieleden werden ernstige ziekten als buiktyfus, tyfus of darmkwalen aangegeven als de oorzaak van hun plotselinge dood.

Huizen bulken van het arsenicum

Nu wordt het gebruik van arsenicum goed gecontroleerd, maar in de 19e eeuw werd het als een wondermiddel beschouwd en zat het overal in.

RATTENGIF

had elk gezin in huis, want in de smalle, vuile straatjes van de grote steden wemelde het van de ratten en de muizen.

VLIEGENPAPIER

voor het bestrijden van insecten bevatte zo’n 125 milligram arsenicum. Dat kon genoeg zijn om een kind te doden.

COSMETICAPRODUCTEN

zoals zeep bevatten het gif vaak, omdat mensen dachten dat ze er een mooie blanke huid van kregen.

SHAMPOO

met arsenicum zou kaalheid kunnen genezen. Wanhopige mannen smeerden het op hun hoofd – en liepen een ontsteking op.

TONICUM

met arsenicum was volgens de reclame bij dagelijks gebruik goed voor de spijsvertering, gewrichten en vruchtbaarheid.

KLEURSTOF

voor kleding, behang en verf kreeg een beetje arsenicum voor een mooie groene kleur, maar kon giftige dampen vrijgeven.

Verzekeringen zijn een verleiding

Arsenicummoorden op familie waren in het Groot-Brittannië van de 18e en 19e eeuw aan de orde van de dag, en het ging bijna altijd om geld.

Tegen het eind van de 18e eeuw kwamen vooral in rijke families mensen op het idee iemand van het leven te beroven voor de erfenis.

Als het testament eenmaal was geschreven, kon de verleiding te groot worden voor sommige zonen en dochters.

Voor de armen was er weinig geld te halen, maar daar kwam begin 19e eeuw verandering in.

Voor het eerst konden namelijk ook arme mensen nu een levensverzekering afsluiten. Dat leek een slim idee in een eeuw met veel levensbedreigende epidemieën, maar sommige Britten zagen in de nieuwe regeling een manier om van een schuld af te komen of zich enigszins te verrijken.

Ook de industrialisatie van de 19e eeuw leidde tot een stijging van het aantal arsenicummoorden. De arbeiders vormden vakbonden en konden lid worden van burial societies – begrafenisfondsen.

Voor een klein jaarlijks bedragje konden leden zich verzekeren tegen de dure rekening van de doodgraver als er een sterfgeval plaatsvond in de familie.

Als een verzekerd kind stierf, kregen de ouders drie à vier pond uit het fonds, en als ze zuinig waren, kostte de begrafenis maar een pond.

Op die manier konden ouders die niet veel te makken hadden plotseling geld verdienen aan het vermoorden van hun kinderen. Dat had Mary Ann Cotton goed door – en ze was niet de enige.

De lijsten met kinderen die voor een begrafenisfonds waren ingeschreven, kregen zelfs de akelige bijnaam ‘catalogi van de terdoodveroordeelden’. En als een pasgeboren baby door zijn ouders op de lijst werd gezet, was dat volgens veel mensen geen goed teken.

‘Een nieuwe generatie gifmoordenaars is opgestaan,’ schreef The Times in 1819, verwijzend naar mensen die hun familieleden doodden met arsenicum.

De politie was zich wel bewust van het probleem, maar vaak was het onmogelijk om aan te tonen dat het om moord ging, tenzij er een getuige was die had gezien dat de verdachte het gif in het eten van het slachtoffer deed.

Doodgravers kregen het druk toen het verzekeringsgeld van zogeheten begrafenismaatschappijen moord tot een lucratieve business maakte.

© Getty Images

Moordenaar kwam er vaak mee weg

Bij talrijke rechtszaken riep de aanklager de hulp in van deskundigen op het gebied van gifstoffen, zoals scheikundigen en toxicologen, maar zij konden meestal geen uitsluitsel geven.

Zo moest in 1833 de vooraanstaande Britse scheikundige James Marsh komen opdraven om de dood van een 80-jarige boer te onderzoeken.

Diens kleinzoon werd ervan verdacht zijn opa te hebben gedood voor de erfenis. Marsh vond inderdaad sporen van arsenicum in de darmen van de dode en in een mok waar hij uit had gedronken.

Toch verklaarde de jury de kleinzoon onschuldig, omdat ze Marsh’ complexe beschrijving van het onderzoek niet overtuigend achtte. 12 jaar later, toen de zaak was verjaard, gaf de kleinzoon toe dat hij zijn opa wel degelijk met arsenicum had vermoord.

James Marsh werd woedend en begon met de ontwikkeling van een test die elke jury zou overtuigen. Het resultaat was de zogeheten Marshtest, waarvoor alleen een weefselmonster van de organen van het slachtoffer nodig was.

Het weefsel doorliep een chemisch proces en het arsenicum bleef als neerslag achter, zodat de jury het kon zien.

De Marshtest werd in 1840 voor het eerst met succes ingezet bij een rechtszaak. De test was echter technisch lastig uit te voeren, en veel dorpsartsen lukte het niet om de aanwezigheid van het gif aan te tonen, zelfs als het slachtoffer er veel van had binnengekregen.

En als de test wel slaagde, kon de arts vaak niet goed aantonen hoeveel gif de dode in het lichaam had – een essentieel detail, want alle Britten hadden wel wat arsenicum in hun lichaam, omdat veel producten uit die tijd de stof bevatten.

Er werden dus nog steeds gifmoordenaars vrijgesproken. De echte doorbraak kwam pas toen de Duitse scheikundige Hugo Reinsch de Marshtest doorontwikkelde tot een eenvoudige methode die voor alle artsen uit te voeren was.

Vanaf de jaren 1840 liepen arsenicummoordenaars het risico te worden veroordeeld – ook als er geen getuige was.

© Getty Images

Moordenaars gaan gewoon door

Hoewel het er door Hugo Reinsch een stuk gevaarlijker op was geworden, bleven mensen arsenicummoorden plegen.

Overal in Groot-Brittannië werden gifmengers door de nieuwe, effectieve test ontmaskerd, en velen kwamen voor de rechter. Zo ook Mary Ann Cotton.

Tussen 1852 en 1872 had ze onder anderen al haar echtgenoten en diverse van haar kinderen vermoord omwille van een erfenis, levensverzekering of begrafenisgeld.

Door vaak te verhuizen zorgde ze ervoor dat haar omgeving niet in de gaten kreeg dat er opvallend veel mensen in haar omgeving stierven.

Op zaterdag 6 juli 1872 gebeurde dit echter toch, toen Mary Ann de koopman Thomas Riley tegenkwam.

Ze was recent voor de zoveelste keer verhuisd, samen met haar stiefzoon Charles Edward. Maar deze keer was ze onvoorzichtig geweest: haar nieuwe huis stond in een gemeente waar ze slechts vier maanden eerder haar minnaar Joseph Nattrass en twee kinderen had vermoord.

Omdat de koopman was betrokken bij het lokale liefdadigheidswerk, vroeg Mary Ann of hij voor Charles Edward een plek in een armenhuis kon vinden. Hij was immers ‘ondanks alles niet haar eigen vlees en bloed’.

‘De jongen staat me in de weg,’ zei ze, terwijl ze naar haar zwangere buik wees. Ze had een nieuwe man ontmoet, die niet voor haar stiefzoon wilde zorgen.

Riley weigerde, en in een onbewaakt ogenblik versprak Mary Ann zich.

‘Ach, het maakt ook niet uit, want ik zal toch niet lang last van hem hebben. Hij legt het loodje, net als iedereen in de familie
Cotton,’ snoof ze.

Het verbaasde Riley dat zo’n ‘gezond jongetje’ zou sterven. Maar toen hij slechts zes dagen later langs het huis van Mary Ann kwam, hoorde hij dat de 7-jarige jongen zoals voorspeld was bezweken aan een maag-darmontsteking.

Geschokt en gewapend met een gezonde dosis scepsis ging de koopman naar de dorpsdokter. Pas na een paar dagen aandringen wist hij deze ervan te overtuigen een Reinschtest te doen.

De arts bemachtigde met moeite een weefselmonster van de dode en legde dit in kokend zoutzuur. Een halfuur later had hij het antwoord: het jongetje had heel veel arsenicum binnengekregen.

Britse seriemoordenaars

Rebecca Smith

De man van Rebecca Smith was alcoholist en verdronk al het geld van het gezin. In de jaren 1840 vermoordde ze zeven van haar kinderen, ‘opdat ze niet zouden verhongeren’.

Betty Eccles

De weduwe Betty Eccles vermoordde in 1843 drie van haar kinderen met het gif om het begrafenisgeld van hun werkgevers te kunnen incasseren.

Sarah Dazley

Sarah Dazley vergiftigde haar eerste man om met een ander te trouwen. Toen ze hem zat werd, onderging hij hetzelfde lot. Ook vermoordde ze haar zoon.

Seriemoordenares wordt gepakt

Mary Ann Cotton was met afstand de ergste arsenicummoordenaar van haar tijd. 21 mensen zou ze hebben gedood, al werd ze in 1873 alleen aangeklaagd voor de moord op Charles Edward.

Tijdens de rechtszaak toonde een forensisch arts wel aan dat zowel Joseph Nattrass als de twee kinderen die ook in maart 1872 stierven, arsenicum in hun lichaam hadden.

Hoewel die moorden niet werden meegenomen, was de jury toch unaniem in haar oordeel: schuldig.

‘U zult naar een executie­terrein gebracht en daar worden opgehangen tot de dood erop volgt,’ aldus de rechter. Hij vervolgde: ‘Een moord met gif is de ergst denkbare misdaad en doet de menselijke natuur huiveren.’

De vele gifmoorden baarden ook de overheid zorgen. Daarom nam ze in de tweede helft van de 19e eeuw enkele wetten aan die het veel moeilijker maakten om aan het levensgevaarlijke arsenicum te komen.

Kopers moesten zich registreren, en er werd kleurstof toegevoegd aan het poeder om ongelukken te voorkomen en het de moordenaars moeilijker te maken.

Winkeliers waren echter slordig met de registratie van wie arsenicum kocht en wat hij of zij ermee van plan was. En hoewel vanaf 1868 alleen de apotheek en de drogisterij nog maar arsenicum mochten verkopen, verbeterde de situatie slechts mondjesmaat.

De overheid verscherpte de controle van de registratie, maar dat het aantal arsenicummoorden uiteindelijk toch sterk afnam, kwam vooral doordat steeds meer mensen op de hoogte waren van de Reinschtest, waarmee arsenicum heel eenvoudig kon worden aangetoond. Dat schrikte moordenaars af.

Ook geruchtmakende moordzaken zoals die van Mary Ann Cotton droegen bij aan de afname. Aan het begin van de 20e eeuw leken arsenicummoorden dan ook een gepasseerd station. Maar toen was Mary Ann Cotton al 27 jaar dood.

Op de ochtend van maandag 24 maart 1873 zette de gewetenloze seriemoordenaar haar laatste stappen op het schavot, waar de beul een witte kap over haar hoofd deed.

Een paar seconden later moest het touw met een felle ruk haar nek breken en zou de 21-voudige moordenaar een genadige dood krijgen.

Maar toen de beul het luik in de vloer van het schavot opende, viel Mary Ann Cotton slechts 1 meter in plaats van de voorgeschreven 2,5 meter omlaag.

Het – mogelijk opzettelijke – resultaat was dat de Engelse niet haar nek brak, maar in vier lange, pijnlijke minuten door verstikking om het leven kwam.