Op 22 juli 1833 nam het Britse parlement een wet aan om de slavernij te verbieden.
Dat betekende een vrij leven voor de 800.000 slaven in de Britse koloniën. Maar slavenhouders hadden het gevoel dat ze met één pennenstreek hun rechtmatige eigendom waren kwijtgeraakt.
De nieuwe wet hield echter wel rekening met hun verlies en zorgde voor economische compensatie van de vrijgelaten slaven. Ongeveer 47.000 slavenhouders kregen opgeteld een bedrag dat nu zo’n 2 miljard euro waard zou zijn.
Regering moest lenen van banken
Het bedrag was zo’n 40 procent van de Britse begroting, en de staat moest leningen afsluiten bij steenrijke bankiers om het te kunnen betalen – en die leningen waren pas in 2015 afbetaald.
De helft van het geld ging naar de 3000 slavenhouders die in Groot-Brittannië woonden, de rest ging naar de 44.000 slavenhouders in de koloniën.
De politicus en zakenman John Gladstone kreeg het meeste geld, namelijk een bedrag van omgerekend naar nu ruim 10 miljoen euro, voor 2508 slaven op zijn negen plantages in het Caribisch gebied.