De lucht is nog fris en het weer is perfect als Christiaan V op deze mooie oktoberdag in 1672 met honderden onderdanen en tientallen honden aankomt in het park Jægersborg vlak bij Kopenhagen. De koning heeft een drijfjacht – zijn favoriete jachtmethode – georganiseerd op zijn eigen, 11 km2 grote jachtdomein.
Het bos zit vol wild en iedereen zou met gemak een prooi kunnen doden om zijn gezin wekenlang van eten te kunnen voorzien, maar er mag er maar één doden – de koning zelf. De jachtmeester wordt er met bloedhonden op uitgestuurd, en zodra die de prooi van de dag, het machtige edelhert, hebben gevonden, begint het schouwspel.
Als de jachthoorn klinkt, gaan de honden snel achter het hert aan, geflankeerd door mannen te paard. De rest neemt een positie in het bos in en sluit de vluchtroutes van het hert langzaam af. De koning en zijn gevolg blijven achter op een heuvel, waar ze zicht hebben op grote delen van het park.
‘Er werd niet bespaard op wijn, drank en andere lekkernijen – iedereen kon zich tegoed doen.’ De krant ‘Den Danske Mercurius’, 1672.
In plaats van mee te doen aan de achtervolging laat de koning zich vermaken door zijn dienaren.
‘Er werd niet bespaard op wijn, drank en andere lekkernijen – iedereen kon zich tegoed doen,’ schreef de Deense krant Den Danske Mercurius over de jacht.
Pas na een paar uur krijgt Christiaan het verlossende teken: het halali-signaal, wat wil zeggen dat het hert door zijn hoeven gaat van vermoeidheid en dat de vorst zijn entree moet maken. Het hoogtepunt van de drijfjacht is namelijk dat de koning het uitgeputte edelhert de genadeklap geeft. Als hij er is, trekt hij zijn ‘hertenvanger’ – een groot jachtmes – en besluipt hij het hert, dat door jachthonden in zijn poten gebeten wordt om het in bedwang te houden. Met een snelle beweging steekt hij zijn mes in de buik van het dier en doodt hij het.
De koning heeft bewezen dat hij boven de natuur staat door het machtigste dier in het bos te doden. En Christiaan V is lang niet de enige die geniet van de jacht. Vanaf de middeleeuwen tot in de 19e eeuw was de jacht het favoriete tijdverdrijf van de elite. De bossen waren het speelterrein van de koning en adel – en gewone mensen die op het gebied van de koning durfden te jagen, riskeerden de doodstraf.
Video: Hoor het klassieke halali-hoornsignaal
Jacht wordt een elitesport
Duizenden jaren moesten mensen jagen om te overleven. Iedereen met een wapen in de hand kon in principe een dier vinden en doden om zijn gezin te eten te geven.
Maar zolang er een maatschappelijke elite is, lijkt het, zijn er ook mensen die niet jagen om eten op tafel te krijgen. Op een Mesopotamische stele uit 3400 v.Chr. staat een koning die een leeuw achterna zit. Uit latere bronnen weten geschiedkundigen dat koningen op leeuwen jaagden om zo hun macht te laten zien en om te bewijzen dat de natuur kan worden bedwongen.
Ook in het oude Griekenland en Rome gingen de heersers vaak op jacht. Keizer Hadrianus stond er bijvoorbeeld om bekend dat hij graag op beren jaagde. En naarmate het Romeinse Rijk zich verder uitbreidde, werd ook de jacht op andere diersoorten een populair tijdverdrijf.

Assyrische koningen toonden hun macht door voor een groot publiek leeuwen te doden.
Maar in de middeleeuwen kreeg de elite de smaak pas echt goed te pakken, en werd het recht om te jagen van gewone burgers en boeren langzaam maar zeker steeds meer ingeperkt. In Duitsland werden de bossen al in de 11e eeuw verboden terrein voor het ‘gepeupel’. Alleen als een dier de bossen van koning en adel verliet, mocht er vrijelijk op gejaagd worden.
Zodra de jacht een adellijk privilege was geworden, werd het als vanzelf een van de belangrijkste sociale activiteiten in die tijd. De jacht was een ‘koningssport’ en tijdens grote jachtpartijen – en dan vooral tijdens de feestelijkheden voor en na de jacht – werden er belangrijke overeenkomsten en bondgenootschappen gesloten, en daarnaast voordelige huwelijken geregeld.
Uitrusting als statussymbool
Vorsten en edelen jaagden vooral om hun rang, rijkdom en verfijning te laten zien. Daarom moest hun uitrusting in orde zijn en passen in het nobele verhaal.

Fokpaarden werden populair
Snelle paarden betekenden status en waren voor ruiters een manier om zich te onderscheiden. Naar Byzantijns voorbeeld werden steeds meer paarden gefokt en werd een fokpaard een must-have voor de elite.

Windhonden waren het best
Tijdens de jacht werden vooral windhonden en spaniëls ingezet. Maar de windhond was de favoriet; de adel vond dat spaniëls – die gebruikt werden om wild op te jagen en te apporteren – te veel blaften.

Boog verloor aanzien
In de middeleeuwen werd er vaak met pijl en boog gejaagd. Maar na verloop van tijd werd dat gezien als een laffe methode. Het was eervoller om een prooi van dichtbij te doden – zij het pas als het dier was uitgeput.

Speer werd versierd
Het was eervol om groot wild, zoals herten en zwijnen, met een speer te doden. Veel jagers uit de hogere klasse lieten hun speerpunten versieren met inscripties, om hun wapens persoonlijker en mooier te maken.

Hoorn van de koning maakte geen geluid
Terwijl de hoorn voor jagers een belangrijk communicatiemiddel was, gebruikte de adel hem als statussymbool. De mooiste hoorns waren van ivoor en versierd met goud – maar ze waren niet geschikt om op te blazen.

Speciaal jachtmes gaf de doodsteek
Tijdens de drijfjacht was de hertenvanger het belangrijkste statussymbool, omdat het hert hiermee werd gedood. Jachtmessen werden daarom vaak versierd met jachtscènes of met het monogram van de koning.
Jacht vraagt om geld en vaardigheden
Jagen was niet alleen een leuke vrijetijdsbesteding, maar ook een competitie tussen edelen, waarbij ze hun kracht, vaardigheid en rijkdom konden laten zien. Om indruk te maken op hun gasten, lieten hertogen in Noord-Italië de mooiste fresco’s maken van hun indrukwekkende jachtprestaties.
Het uiterlijk was tijdens de jacht zeker zo belangrijk als het resultaat, en wie de jacht organiseerde gaf vaak een vermogen uit om indruk te maken op zijn gasten.
Hoge edelen hadden vaak een heel team van beroepsjagers bij zich, van mensen die gespecialiseerd waren in jachthonden, tot uitstekende ruiters of schutters. Zo had de Rooms-Duitse keizer Maximiliaan I wel honderden jagers en kennelmannen in dienst, die de meer dan 1500 jachthonden van de keizer fokten en africhtten.

Tijdens een koninklijk jachtspektakel gingen vaak meer dan 30 honden mee.
De windhond werd gezien als de ultieme jachthond, die met zijn snelheid en zijn goede ogen altijd zijn prooi vond. Volgens de middeleeuwse dichter Gace de la Bigne had de ideale windhond ‘de spieren van een wolf, de achterpoten van een leeuw, de hals van een zwaan, de ogen van een sperwer en de oren van een slang’.
Ook jachthonden werden een statussymbool. En in 1390 verbood de Engelse vorst Richard II mensen met een laag inkomen zelfs om te jagen met honden.
Jachthonden werden zo gewaardeerd dat goede dieren vaak cadeau werden gegeven aan vorsten. De honden waren onmisbaar tijdens de jacht, en voor de jachtliefhebber Johan I van Portugal, koning van 1385 tot 1433, klonk hun geblaf als muziek.
‘Het is prachtig om te horen hoe de jagers hun prooi op het spoor komen en dan hoe de honden huilen als ze hem vinden,’ schreef de Portugese koning.

De honden jaagden in roedels, vielen samen aan en hielden de uitgeputte prooi in bedwang.
Hoe de prooi uiteindelijk werd gedood, varieerde nogal binnen Europa. In het begin van de middeleeuwen werden de dieren met enorme netten gevangen, maar deze methode werd uiteindelijk als tamelijk onsportief beschouwd.
In plaats daarvan werd de prooi in een bepaalde richting opgejaagd, waar de jachtheer klaarstond om het dier te doden. Dit gebeurde meestal met een boog, een speer of een zwaard, en het werd gezien als de nobelste manier om een dier te doden.
‘De jacht is de edelste discipline,’ schreef Eduard van Norwich in The Master of Game uit 1413 – het eerste Engelstalige boek over de jacht dat we kennen.
‘Jagen lijkt het meest op oorlog. Je moet een goed paard en goede wapens hebben, sterk zijn, kou en hitte kunnen verdragen en je angsten verbergen.’ Alfons XI van Castilië
Tijdens de jachtpartijen van de koning was het gebruikelijk dat hij de mooiste en meest indrukwekkende dieren zelf doodde. Zo kon hij aan de adel laten zien dat hij in vorm en gezond was – en dus geschikt was om het land in oorlog te leiden.
‘Jagen lijkt het meest op oorlog voeren. Je moet een goed paard en goede wapens hebben, sterk zijn, kou en hitte kunnen verdragen en je angsten kunnen verbergen,’ schreef de Spaanse koning Alfons XI van Castilië in de 14e eeuw.
Tijdens de jacht konden jagers hun krijgskunsten en militaire vaardigheden oefenen, zoals de Franse Gaston Phébus opmerkte in zijn werk Livre de Chasse uit 1380 – het eerste grote boek over de jacht in de middeleeuwen.
Daarom was de sport ook zeer geschikt voor koningen en edelen, die vaak het slagveld op moesten. Fébus – die zelf een uitstekend jager was – noemde ook nog een ander voordeel waar de adel vast erg mee in zijn nopjes was:
‘Goede jagers leven langer en gelukkiger, en als ze sterven, gaan ze naar het paradijs.’

De valkerij wordt historisch gezien geassocieerd met vrouwen. Er zijn voorbeelden van vrouwelijke valkeniers bekend uit het 4e-eeuwse Japan.
Vrouwen jaagden met valken
Hoewel de meeste dames toekeken tijdens de jacht, droegen veel middeleeuwse edelvrouwen valkeniershandschoenen.
Meestal namen adellijke vrouwen en koninginnen alleen als toeschouwer deel aan de jacht en volgden ze de heldendaden van hun mannen op afstand. De rol als bewonderaar van de jachtheer was een belangrijk ceremonieel onderdeel van de jacht.
Maar vrouwen die belangstelling hadden voor de jacht, zoals de dochter van Lodewijk XI, Anna van Beaujeu, gingen in de 15e eeuw ook zelf uit jagen.
‘Zij was er altijd als eerste bij, en ze kwam op plekken waar geen andere edelvrouw zou komen,’ schreef haar jachtmeester, graaf Jacques de Brézé.
De vrouwen namen vooral deel aan minder gevaarlijke jachten en gebruikten een boog om een directe confrontatie met het wild te vermijden. Volgens de 19e-eeuwse schrijver John Coke werden in Engeland en Frankrijk ‘kleine dierentuinen aangelegd waar lady’s konden schieten met een longbow’.
Adellijke vrouwen jaagden met valken, een rustigere en intiemere vorm van jagen waarbij de relatie tussen mens en vogel een rol speelde. De valkenier was een esthetische jager en die vorm zou daarom beter bij vrouwen passen.
Edelhert is de ultieme trofee
De jacht op dieren was voorbehouden aan koningen, wat betekende dat boeren en burgers vrijwel niet mochten jagen. Jagen op de wolf was echter een uitzondering. Dit dier werd gezien als een plaag die het vee van de boeren en jachtdieren doodde.
De Engelse koning Eduard I verklaarde rond 1300 dat de wolf in grote delen van Engeland moest worden uitgeroeid. En zijn opvolger Jacobus I liet vanaf 1427 drie keer per jaar een grote wolvenjacht houden om zoveel mogelijk wolven te doden. Zo’n 70 jaar later was de wolf vrijwel uitgestorven in Engeland, Schotland en Wales.
Bovenaan de lijst met dieren waar alleen de elite op mocht jagen stond het edelhert – dit ‘koninklijk wild’ mocht alleen door de koning worden gedood. Het edelhert werd beschouwd als de koning van het woud – vooral vanwege zijn enorme gewei, waarvan de bovenste vertakkingen een soort kroon leken te vormen. Het gewei maakte het dier ook gevaarlijk, dus was het extra eervol om er een te doden.
‘Ze zijn brutaal en rennen op een man af als een wild zwijn. En ze zijn heel gevaarlijk en veroorzaken veel pijn bij de mensen die ze aanvallen,’ aldus Eduard van Norwich.

Met een lengte van 2 meter en een gewicht van 200 kilo was het edelhert de koning van het woud.
Ondanks zijn ongevaarlijke uiterlijk was de haas ook een geliefde prooi – vooral in Engeland. William Twiti, de jachtmeester van Eduard II, omschreef de haas als ‘het mooiste dier van het land’.
Op de haas kon namelijk het hele jaar worden gejaagd, en hij was perfect voor de valkenjacht – die als de meest elegante vorm van jagen werd gezien. Het ultieme statussymbool was een goede valkenier die de vogels kon verzorgen en africhten. En die de valk tijdens de jacht kon aansturen, terwijl de edelman zelf natuurlijk met de eer ging strijken.
Een goed getrainde valk was zijn gewicht in goud waard. In 1396 weigerde de Ottomaanse sultan Bayezid I 200.000 gouden dukaten aan te nemen voor de vrijlating van Jan zonder Vrees, die gevangengenomen was tijdens een van de kruistochten. In plaats daarvan wilde – en kreeg – hij 12 witte jachtvalken in ruil voor de hertog.
Prooi eindigt op het bord
De pompeuze jachtpartijen van de elite waren niet afgelopen als de prooi dood was – het dier moest immers worden verschalkt. Wild op tafel getuigde van status, rijkdom en macht. Omdat gewone mensen niet mochten jagen in de bossen van de koning en adel, aten zij vrijwel nooit vlees. Het eten van wild was voor de rijken dus een manier om hun status te benadrukken.
Wild vlees was zo geliefd dat de mooiste prooien, zoals herten en everzwijnen, na de jacht vaak met veel tamtam naar het kasteel werden gebracht. Gedode herten werden ook wel cadeau gegeven. In de jaren 1520 stuurde Hendrik VIII een bok naar zijn grote liefde, Anna Boleyn, in de hoop dat ze aan de jager zou denken ‘als u hem opeet’.
Net als tijdens de jacht zelf probeerden de rijken elkaar ook tijdens de jachtdiners te overtreffen. Zo schotelde een Italiaanse edelman zijn gasten in 1486 pauwen voor – na het bereiden waren hun prachtige veren weer teruggezet. Iedere gast bij het diner kreeg bovendien een pauw geserveerd met zijn eigen familiewapen om de hals.
In 1496 wilde kardinaal Ascanio Sforza indruk maken op zijn gasten door een ree, een edelhert en twee hazen te serveren op een reusachtige schotel met het motief van een bos. De kop en het gewei van het edelhert waren bedekt met goud.

Na een traditionele koninklijke jacht werd er een groot diner gehouden. De prooi van de koning stond hier natuurlijk centraal, maar de meeste dieren waren door andere jagers gedood.
Bossen worden jachtterrein
Gedurende de 16e eeuw kregen Europese koningen steeds meer macht, die ze onder meer gebruikten om hun jachtgebieden te vergroten. Aaneengesloten jachtgebieden – zogenoemde wildbanen – werden opgekocht en dienden niet alleen als bron van vlees voor het hof, maar ook als een speeltuin voor de koninklijke familie.
De gebieden waren zo groot dat ze ook complete boerderijen omvatten, maar het wild was natuurlijk eigendom van de vorst en mocht door niemand anders worden aangeraakt. De boeren moesten toezien hoe de dieren alles kaal vraten en op die manier hun inkomstenbronnen vernielden.
De Deense koning Frederik II ging nog een stap verder. Hij legde in de tweede helft van de 16e eeuw wildbanen aan, en om te voorkomen dat de honden van de boeren het wild te lijf gingen, werd een van de voorpoten bij de knie afgehakt. Zo konden ze niet meer op dieren jagen.

Prinsen gingen vaak al op jonge leeftijd mee op jacht. Henry Frederick, de prins van Wales, was al op 9-jarige leeftijd een fanatieke jager.
De wetten die golden in de bossen van de koning werden gehandhaafd door een boswachter die onder meer moest voorkomen dat stropers op het terrein van de koning jaagden. De boswachter was daarom gehaat – en vaak corrupt. Hij wist namelijk als enige hoeveel dieren er precies in het bos van de koning leefden, en kon dus makkelijk uit stropen en veel geld verdienen met de verkoop van vlees en de huiden.
Dit was echter een gevaarlijk bijbaantje, want stroperij werd zwaar bestraft. In 1588 werd een stroper die op heterdaad betrapt werd in een van de bossen van Frederik II gemarteld en vervolgens opgehangen. Om andere stropers af te schrikken, werden de geweren van de misdadiger aan de galgpaal bevestigd en werd er een hertengewei op het hoofd van de dode gezet.

Stropers werden zwaar gestraft, maar toch was het verleidelijk om te jagen in de bossen van de koning.
In de tweede helft van de 17e eeuw verwierven veel Europese koningen absolute, en dus nagenoeg onbeperkte, macht. Hun dieren konden echter nog steeds de koninklijke bossen verlaten – tot ergernis van de koningen. In Frankrijk besloot Lodewijk XIV daarom de bossen in de omgeving van Parijs te omheinen en ze zo te veranderen in reusachtige dierenparken waar het wild niet uit kon ontsnappen.
Toen Christiaan V nog een tiener was, bezocht hij Lodewijk XIV. De Deense kroonprins was diep onder de indruk van de jachtpartijen van de Zonnekoning in het bos van Saint-Germain-en-Laye bij Parijs. De Franse koning had lange, rechte paden door het bos laten aanleggen, zodat ruiters en karren zich snel konden verplaatsen.
Lodewijk adviseerde Christiaan om een even prachtig dierenpark in Denemarken te laten bouwen en in 1671 – een jaar nadat Christiaan werd gekroond – werden de bossen bij Jægersborg omheind. De bewoners van het gebied werden gedwongen om te verhuizen, zodat de vorst een jachtparadijs kreeg voor de nieuwe trend: de drijfjacht.

Lodewijk XIV hield van de drijfjacht en maakte deze elitaire jachtmethode populair bij koningen in heel Europa.
Drijfjacht was een schouwspel van een hele dag
Koningen en vorsten waren gek op de drijfjacht, waar zij als jachtheren de prooi de genadeklap mochten geven. De jacht was als een schouwspel dat duurde van zonsopkomst tot zonsondergang.
8.00 uur: Prooi wordt gekozen
Vroeg in de ochtend gaat een groep jagers met speurhonden in het bos op zoek naar het mooiste edelhert. Met twijgen en takken markeren de jagers de route naar de prooi van die dag.

10.00 uur: Jagers verzamelen zich
Later in de ochtend komen alle jagers bijeen om de prooi en het terrein zorgvuldig te bestuderen. Het jachtplan wordt stap voor stap beschreven en de jagers krijgen hun rol toegewezen.

11.00 uur: De jacht begint
De jachthoorns klinken en honden en jagers zetten de achtervolging van het gekozen edelhert in. Intussen zit de koning – of een andere jachtheer – met zijn gasten op een heuvel met uitzicht op het bos.

11.00-16.00 uur: Edelhert raakt uitgeput
De achtervolging van het edelhert duurt bijna de hele dag, terwijl jagers met elkaar communiceren via hoornsignalen. Uiteindelijk is het dier zo uitgeput van de genadeloze jacht dat het niet meer kan vluchten.

16.00 uur: Koning maakt zijn entree
Als de honden zien dat het hert niet meer kan, bijten ze zich erin vast. De jagers blazen het ‘halali’-signaal en de andere jagers en toeschouwers komen erop af. De koning komt en doodt de prooi door hem in het hart te steken met een jachtmes of speer.

17.00 uur: Honden worden beloond
Als de prooi dood is, krijgen de honden hun beloning. Ze mogen de ingewanden en die delen van het hert opeten die door de stress en adrenaline tijdens de jacht hun smaak hebben verloren.

Koning overlijdt tijdens drijfjacht
In de 17e eeuw was de drijfjacht ongekend populair bij koningen en de adel. Deze jachtmethode kwam oorspronkelijk uit Frankrijk, maar verspreidde zich al snel naar de rest van Europa.
Een drijfjacht duurde vaak een hele dag en was in principe een manier waarop de koning zijn macht kon laten zien en gelden. In de 17e eeuw deden er vaak honderden onderdanen en honden aan mee. Iedereen moest de koning – of een andere jachtheer – dienen door het mooiste edelhert van het bos op te sporen en uit te putten tijdens een urenlange jacht met honden, terwijl de vorst en zijn gasten zichzelf vermaakten.
Zij keken meestal toe vanaf een heuvel, terwijl de jagers de prooi opjaagden tot het dier aan het eind van zijn Latijn was.

Jægersborg ligt ten noorden van Kopenhagen en werd veranderd in een groot jachtterrein.
Bossen veranderden in perfect jachtterrein
Veel koningen wilden het perfecte bos voor hun drijfjachten. Dus werden er bomen gekapt en lange paden aangelegd in een stervormig patroon. Die verdeelden het bos in zones, waardoor het makkelijker werd om precies aan te geven waar de prooi zich bevond.
Dit wegennet zorgde er ook voor dat de koning de jacht op afstand kon volgen en snel kon komen als de prooi gedood moest worden.
Christiaan V voorzag zijn dierenpark van een stervormig wegennet, waarmee precies kon worden aangegeven waar de prooi zich bevond. De geometrische perfectie van het park symboliseerde ook dat de koning de ongerepte natuur had bedwongen. Dat de koning bovendien besliste over leven en dood werd bevestigd als hij zijn jachtmes of zwaard in het uitgeputte hert stak en zo een einde maakte aan het jachtspektakel.
Dat de koning geen geweer gebruikte, was om zijn fysieke kwaliteiten en moed te benadrukken. Maar het doden van een hert dat nog leefde en zich met zijn gewei kon verdedigen, was niet zonder risico’s. Niet iedereen in Christiaans directe omgeving was dus even blij met zijn liefhebberij.
‘De ministers en vooral de koningin zijn bang dat hij een ongeluk zal krijgen,’ aldus een buitenlandse gezant.
En die angst werd werkelijkheid tijdens een drijfjacht in 1698. Zoals gebruikelijk stak de koning zijn hertenvanger in de buik van het edelhert, maar in een stuiptrekking stond het 200 kilo zware dier op, trapte achteruit en raakte de koning.

Christiaan V (1670-1699) hield van de jacht en was een van de populairste koningen van Denemarken.
De gewonde koning werd in allerijl naar Kopenhagen gebracht, waar zijn lijfartsen hem een aderlating gaven. Daarna wikkelde een arts een kompres van kruiden en wijn om zijn gewonde been. Maar Christiaan V – die al een slechte gezondheid had – overleed een jaar later aan zijn verwondingen. Hij was toch niet de vorst van de natuur.
Ook aan de uitgebreide jachtspektakels kwam een eind. Tot het midden van de 18e eeuw was de drijfjacht een van de belangrijkste vrijetijdsbestedingen van de rijken, maar na de verlichting kregen ze meer belangstelling voor boeken. De koning voerde zijn leger ook niet meer vanaf de frontlinie aan, waardoor zijn militaire kwaliteiten minder belangrijk werden dan voorheen. De pracht en praal van de jacht vervaagde.

De jaarlijkse Hubertusjacht is een voortzetting van de traditionele drijfjacht. Tegenwoordig is de ‘prooi’ een ruiter met een vossenstaart op zijn rug.
EPILOOG
De drijfjacht is in de meeste landen verboden, omdat het als dierenmishandeling wordt gezien. In Nederland is de drijfjacht op groot wild sinds 2002 verboden. In het grootste jachtland van Europa, Frankrijk, bestaat de traditie om de prooi urenlang met honden op te jagen en daarna te doden nog steeds – ondanks protesten van dierenrechtenactivisten.
Tegenwoordig is de jacht streng gereguleerd, maar niet meer voorbehouden aan de adel. In Europa zijn ongeveer 7 miljoen jagers. In Nederland hebben circa 27.000 mensen een jachtvergunning, terwijl Frankrijk 1,3 miljoen jagers telt, die elk jaar 700.000 everzwijnen en 500.000 herten doden.

In heel Europa wordt gejaagd, voornamelijk door mannen.
Adel verloor het alleenrecht op de jacht
Tegen het einde van de 18e eeuw was jagen niet langer het voorrecht van de koning. Toen de absolute monarchen in Europa hun macht en jachtinteresse verloren, werden de bossen weer publiek terrein.
De drijfjacht was de meest spectaculaire vorm van de jacht, maar symboliseerde ook het einde van een tijdperk. Halverwege de 17e eeuw begonnen verschillende Europese koningen hun bossen te verpachten. En omdat ze niet langer bij gevechten betrokken hoefden te zijn, nam ook de symbolische waarde van de jacht af.
Maar de Franse Revolutie gaf in 1789 het startsein voor de uiteindelijke democratisering van de jacht. Na de revolutie kwam het jachtrecht in handen van de landeigenaar en dus kon ook de gegoede burgerij uit jagen – een trend die zich over heel Europa verspreidde.
Vanaf het begin van de 20e eeuw werden er in Europa jachtwetten ingevoerd die bepaalden dat alle jagers gelijke toegang hadden tot het bejaagbare wild. Zo konden ook gewone mensen voor hun plezier gaan jagen, als ze tenminste een jachtvergunning hadden. De Europese elite ontdekte nieuwe jachtgebieden in het zuiden en ging op safari in het gekoloniseerde Afrika.