De Chimú zijn lang niet zo bekend als hun bedwingers, de Inca’s. Maar steeds meer onderzoek laat zien dat het volk dat tussen ca. 850 en 1470 grote delen van Peru bewoonde, zeker zijn mannetje stond.
En nu blijkt dat hun bouwwerken dienden om hen tegen natuurrampen te beschermen.
Niet ver van de ruïnes van de indrukwekkende hoofdstad van het rijk van de Chimú, Chan Chan, staat een stenen muur van zo’n 10 kilometer lang.
Tot nu toe namen experts aan dat die diende om een grens te markeren of om de Chimú te beschermen tegen de sterke Inca’s uit het zuiden.

Grote delen van de fraaie hoofdstad van de Chimú zijn nog te zien in Peru.
Maar uit nieuw onderzoek van de muur blijkt dat er zich aan één kant ervan een 2 meter dikke laag sediment bevindt: gesteente dat is aangetast door jarenlange blootstelling aan water.
Kinderoffers hielpen archeologen
In de sedimentlaag vonden de onderzoekers bewijs van 12 verschillende klimaatgebeurtenissen die sporen op de muur hebben achtergelaten: telkens een laag modder en plantenmateriaal.
Koolstof 14-analyses van de lagen toonden aan dat een ervan dateerde uit de periode 1400-1450. We weten dat klimaatveranderingen in deze periode leidden tot extreme hoeveelheden regen veroorzaakt door El Niño: de warme waterstroom voor de kust van Peru die een grote invloed heeft op het weer.
De regen en de bijbehorende overstromingen waren zo hevig dat de Chimú 250 kinderen offerden bij Chan Chan in een wanhoopspoging hun goden gunstig te stemmen.
De onderzoekers denken nu dat de muur werd gebouwd om de Chimú te beschermen tegen de vloedgolven en overstromingen die het gevolg waren van El Niño.