Een groot staatsman die na een lang leven in het centrum van de macht stopt, zou eigenlijk op zijn lauweren moeten kunnen rusten.
Zo niet Otto von Bismarck. Hij haatte de man die een einde maakte aan zijn prachtige carrière: de Duitse keizer Wilhelm II. Bismarck verachtte de keizer zo hartgrondig dat hij zelfs de aanblik van het keizerlijke profiel op een munt niet kon verdragen.
Hij zou het de keizer zijn leven lang niet vergeven dat deze hem gedwongen had af te treden als rijkskanselier.
Drie decennia lang had Bismarck gestreden voor het Duitse belang – met groot succes. Met zijn ongeëvenaarde politieke kwaliteiten had hij Duitsland bijeengebracht en een nieuwe Europese supermacht gesmeed.
En als dank werd hij ontslagen.
Bismarck raakte verbitterd.
Hij dacht dat hij onmisbaar was en voelde zich miskend, en hoewel het nooit een jongensdroom was geweest om staatsman te worden, miste hij zijn politieke leven zo erg dat hij niet van zijn pensioen kon genieten.
Zelfs niet nu hij terug was in de landelijke omgeving waar hij was opgegroeid, maar waaruit zijn moeder hem ooit had weggerukt.
Moeder bepaalt Otto’s opleiding
Bismarck groeide op op het landgoed Schönhausen bij Maagdenburg in het koninkrijk Pruisen, dat na Oostenrijk de grootste was van de 39 Duitse staten.
Vader Ferdinand von Bismarck was grootgrondbezitter, maar balanceerde door zijn luiheid en onbekwaamheid altijd op het randje van faillissement – tot verdriet van zijn vrouw Wilhelmine.
Zij behoorde tot de gegoede burgerij en kwam uit een rijke familie die al vele succesvolle academici en ambtenaren had voortgebracht.
Als 16-jarige was ze met Ferdinand getrouwd, maar het plattelandsleven beviel slecht. Ze was een stadskind en voelde zich het meest thuis bij intellectuelen.
Haar grootste droom was dat haar jongste, de slimme Otto, de familietraditie zou voortzetten. Toen Otto zeven jaar was, verhuisde ze met hem naar Berlijn en stuurde ze hem naar de beste school van de stad.
Daar was Otto niet blij mee. Hij vond het heerlijk op het platteland en nam het zijn moeder kwalijk dat ze hem daar weghaalde.
Maar Wilhelmine was onverbiddelijk: haar zoon moest en zou studeren, en daarmee uit.
Otto vond nooit zijn draai in Berlijn. Hij voelde zich eenzaam en ongelukkig en voelde zich niet thuis in de intellectuele kringen waarin zijn moeder hem introduceerde.
Ook na de middelbare school kreeg Otto niet de kans om zijn eigen weg te gaan. Hij moest rechten studeren, en in 1832 ging hij naar de universiteit in Göttingen.
De studie interesseerde Bismarck echter weinig. Hij ging liever naar de kroeg dan naar college en had meer oog voor meisjes dan voor zijn docenten.
En met die beide hobby’s bouwde hij in korte tijd een flinke schuld op. Moeder haalde hem terug naar Berlijn, zodat hij thuis kon wonen terwijl hij zijn studie afmaakte.
De dolle jonker
Bismarck vond werk bij het Pruisische openbaar ministerie in Aken, maar deed daar niet erg zijn best.
Hij zette zijn losbandige levensstijl voort, bleef weg van zijn werk, ging naar het casino, zat achter alles aan wat een rok droeg en stak zich diep in de schulden.
Zijn carrière als ambtenaar was geen lang leven beschoren, en toen zijn moeder in 1839 stierf, keerde de inmiddels 24-jarige Bismarck terug naar het landgoed van zijn familie om een leven te gaan leiden als respectabele landman.
Hij had zich tot dusver altijd misplaatst gevoeld en dat bleef zo. Op het platteland verveelde hij zich. Hij verleidde boerendochters, deed mee aan jachtpartijen en dronk als een tempelier.
Toen hij eens een vos losliet in de salon van een vrouw, kreeg hij de bijnaam ‘de dolle jonker’.
1847 betekende een keerpunt in Otto’s leven. Na zijn wilde escapades vond Otto rust toen hij trouwde met de streng christelijke Johanna von Puttkamer, de dochter van een grootgrondbezitter.
Hij werd zelf ook diepgelovig en zette tegelijk zijn eerste voorzichtige schreden in de politiek.
Bismarck werd verkozen voor de Pruisische landdag, waar hij zich manifesteerde als een aartsconservatieve monarchist die elk spoortje van democratie de kop in wilde drukken.
Hij was een overtuigd aanhanger van de gedachte van een door God gegeven koningshuis en ging dan ook door het vuur voor Frederik Willem IV, de koning van Pruisen, met wie hij een warme vriendschap onderhield.
Met zijn piepstem, die in schril contrast stond met zijn omvangrijke figuur, trok Bismarck van leer tegen een ieder die morrelde aan de oude maatschappelijke orde.
En wie het idee opwierp om de lappendeken van Duitse staten te verenigen in één natie – een van de brandende kwesties van die tijd – werd door Bismarck afgeserveerd met de woorden:
‘Wij zijn Pruisen en dat willen we blijven ook!’
Daar zou hij nog van terugkomen, maar op dat moment kon Bismarck nog niet vermoeden dat hij ooit degene zou worden die het Duitse Rijk verenigde.
Pruisische mannen in Frankfurt
De volgende stap in Bismarcks carrière kwam toen Frederik Willem hem in 1851 als dank voor zijn steun uitkoos om Pruisen te vertegenwoordigen in de Duitse Bondsdag in Frankfurt.
‘Ik zal mijn plicht doen, dan zal God mij het benodigde inzicht geven’, sprak hij hoopvol toen hij het ambt aanvaardde.
De koning had het goed bekeken toen hij Bismarck naar Frankfurt zond, want niemand behartigde de Pruisische belangen met meer vuur dan hij.
In de Bondsdag was er een strijd aan het ontstaan om de macht in Duitsland. De rivalen waren de tanende grootmacht Oostenrijk en het aanstormende Pruisen.
Centraal in de strijd stond de vraag of een eventuele nationale Duitse staat groot-Duits moest zijn en Oostenrijk moest omvatten, of klein-Duits zou worden zonder Oostenrijk en met Pruisen aan het hoofd.
Bismarck had zich in de Pruisische landdag keer op keer sterk gemaakt voor samenwerking met Oostenrijk, maar nu sloeg hij als een blad aan de boom om.
Hij kon het niet verdragen dat de Oostenrijkers hun land beschouwden als de enige grootmacht in Duitsland.
Hij lag voortdurend in de clinch met de Oostenrijkse afgevaardigde, tot de maat vol was en hij tot de conclusie kwam dat ‘Duitsland te klein is voor ons allebei’.
Bismarck valt diep
De kwestie-Oostenrijk was het enige waar Bismarck in Frankfurt warm voor liep.
Zozeer zelfs dat hij zich nooit ziek heeft gemeld – ondanks het feit dat hij van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat havanna’s rookte en dol was op ‘zwart fluweel’, een zelfbedachte mix van port en champagne.
In 1858 leek zijn politieke loopbaan ten einde. Frederik Willem was door een aantal beroertes geestelijk zo verzwakt dat zijn broer Wilhelm I de macht moest overnemen.
Deze benoemde een liberale regering en was heel duidelijk: hij wilde samenwerken met Oostenrijk.
Tegelijk zette de koning Bismarck op een zijspoor. Om hem van het centrum van de actie vandaan te houden, kreeg hij een post als ambassadeur, eerst in Sint-Petersburg en later in Parijs.
Maar in 1862 werd hij teruggehaald. De koning zat in een lastig parket,omdat de meerderheid van de landdag de uitbreiding en modernisering van het Pruisische leger niet wilde financieren.
Wilhelm I had iemand nodig die de meerderheid durfde te trotseren, en dat was Bismarck. Zijn moed was ongekend en zijn wilskracht legendarisch.
De koning zag geen andere uitweg dan Bismarck te benoemen tot eerste minister van Pruisen en minister van Buitenlandse Zaken.
Zodoende bekleedde Bismarck op 47-jarige leeftijd opeens een sleutelpositie.
Weliswaar had hij noch ervaring als minister, noch economische kennis, maar wat hij wel had was een droom: een sterk Duitsland verenigd onder Pruisische leiding.
Op een vergadering van de begrotingscommissie maakte Bismarck zich sterk voor de noodzaak van een krachtig leger. In een profetische toespraak verklaarde hij:
‘De grote vraagstukken van deze tijd zullen niet worden opgelost met toespraken en meerderheid van stemmen, maar met bloed en ijzer.’
Daarmee legde Bismarck zijn kaarten op tafel. Hoewel hij het liefst vreedzaam te werk ging, zag hij oorlog als een noodzakelijk kwaad ‘als alle andere middelen zijn uitgeput’.
Dus toen de meerderheid van de landdag geen geld wilde uittrekken voor de uitbreiding van het leger, drukte Bismarck het militaire budget er toch doorheen – buiten de regering en het parlement om.
De politici waren woedend.
Denemarken en Oostenrijk
Met een sterk leger kon Bismarck zijn droom waarmaken. Hij had alleen nog een oorlog nodig om de ontwikkelingen in gang te zetten en het volk achter de koning en hemzelf te scharen.
Een geschil tussen Denemarken en de Duitsgezinde bevolking van Sleeswijk en Holstein kwam als geroepen.
Tegen internationale afspraken in wilde de Deense regering het hertogdom Sleeswijk inlijven bij het koninkrijk, wat in heel Duitsland verzet opriep.
Bismarck dreigde samen met Oostenrijk Sleeswijk te bezetten als Denemarken het besluit niet zou terugdraaien.
Bismarck koesterde nog altijd wrok tegen Oostenrijk, maar zette deze om politieke redenen even opzij:
‘Later zullen we zien of er een moment komt om afscheid te nemen, en wie daartoe het initiatief neemt’, vertrouwde hij zijn ambassadeur in Frankrijk toe.
Het kwam tot een militaire confrontatie, die al snel in een Duitse zege eindigde.
Denemarken moest Sleeswijk en Holstein afstaan aan Pruisen en Oostenrijk, en Bismarck en de koning werden gezien als helden.
Nu zijn politieke leven was gered, richtte Bismarck zich op Oostenrijk. Hij kwam er rond voor uit dat hij Duitsland wilde ‘bevrijden van de Oostenrijkse overheersing’.
De strijd om de macht in Duitsland barstte in 1866 los naar aanleiding van conflicten rond Sleeswijk-Holstein.
Nadat Bismarck er via de diplomatieke weg voor had gezorgd dat alle andere Europese grootmachten zich buiten het conflict zouden houden, liet hij Pruisische troepen het Oostenrijkse Holstein binnenvallen.
Zo lokte hij een oorlog uit, die Oostenrijk verloor.
Kanselier stelt zich aan
Wilhelm I had zich met flinke tegenzin laten meetrekken in de oorlog, maarnu deze een succes was geworden, wilde hij graag de vruchten plukken van de overwinning, in de vorm van grondgebied of op zijn minst een Pruisische zegetocht door het veroverde Wenen.
Maar Bismarck zei nee. Hij voorzag dat Pruisen de gunst van Oostenrijk nog nodig zou kunnen hebben en wilde de staat niet vernederen.
Twee dagen lang ruziede Bismarck met de koning en zijn generaals. Hij raasde, huilde, wierp zich op de grond, gooide met borden, brulde en dreigde uit het raam te springen.
De koning, die er overigens wel aan gewend was dat zijn kanselier zich zo gedroeg als hij zijn zin niet kreeg, gaf uiteindelijk toe.
Bismarck had ontegenzeggelijk veel invloed op Wilhelm I, en als het hem een keer niet lukte om de baas over de koning te spelen, dan kon deze een sneer verwachten:
‘Er zijn blanke mensen, er zijn zwarte mensen en dan zijn er monarchen!’
De overwinning op Oostenrijk in 1866 leidde tot de oprichting van de Noord-Duitse Bond met 22 staten onder leiding van Pruisen.
In zijn thuisland werd Bismarck als een held vereerd, maar de bloedige oorlog had hem niet onberoerd gelaten.
‘Wie een stervende soldaat op het slagveld in de ogen heeft gekeken, zal niet lichtzinnig een oorlog beginnen’, verklaarde hij.
Bismarcks politieke werkzaamheden hadden veel van zijn krachten gevergd, en hij speelde met de gedachte om de politiek vaarwel te zeggen.
Maar hij wilde de macht niet helemaal uit handen geven en alleen wat uit de schijnwerpers blijven. Daartoe betrok hij een rommelige ambtswoning in Berlijn.
Op de grond stonden vele schilderijen te wachten om opgehangen te worden en de keuken was in zo'n belabberde staat dat eten van elders moest komen.
Het appartement was eigenlijk niet geschikt voor representatieve verplichtingen, maar daar had Bismarck maling aan.
‘Wat niet van mij is, interesseert me niet’, zei hij als diplomaten en ander hoog bezoek zich een weg moesten banen door stapels boeken, afval en dure geschenken van staatshoofden.
Her en der stonden schilderijen klaar om opgehangen te worden en de keuken was niet te gebruiken. Eten moest worden besteld. Met de wijnkelder was echter niets mis. Hier lagen meer dan 10.000 flessen keurig in het gelid.
Die indrukwekkende verzameling sloot goed aan bij Bismarcks ambitie om gedurende zijn leven minstens 5000 flessen champagne te drinken – naast bier, tafelwijn en cognac natuurlijk.
De laatste drank was zijn favoriet. Bij een toespraak had hij altijd een glas cognac bij de hand, en tijdens een rede dronk hij met gemak 20 glazen leeg.
Napoleon III wordt geprovoceerd
De zelfgekozen pauze was van korte duur. Bismarck was een rusteloos type, altijd op zoek naar nieuwe uitdagingen.
Hij was een meester in het scheppen van politiek voordelige crises, en zo wist hij in juli 1870 aartsvijand Frankrijk te provoceren tot een oorlogsverklaring aan Pruisen.
Dit was een onbezonnen actie van de Fransen, want hun troepen waren absoluut geen partij voor het Duitse leger en werden binnen de kortste keren onder de voet gelopen.
Vorsten en politici in heel Duitsland waren laaiend enthousiast over de zege op het slagveld.
Hiermee had Bismarck een uitstekende basis gelegd om het rijk bijeen te brengen en een punt te zetten achter een periode waarin de Duitse staten een speelbal waren geweest van andere landen.
Hij moest alleen de Zuid-Duitse vorsten nog aan zijn kant krijgen.
‘Het is niet gemakkelijk om keizer te zijn onder zo’n kanselier.’ Wilhelm I
Zoals een schaakmeester zijn stukken over het bord beweegt, zo speelde Bismarck de vorsten tegen elkaar uit.
Twee van de drie wilden hun onafhankelijkheid behouden, maar door met elk van hen afzonderlijk te onderhandelen en ze wijs te maken dat de andere twee hadden toegestemd, wist Bismarck ze er alledrie van te overtuigen zich bij het verenigde Duitsland aan te sluiten.
Op 18 januari 1871 werd Bismarcks politieke levenswerk bekroond.
Bij een ceremonie in de Spiegelzaal van het Kasteel van Versailles net buiten Parijs liet hij Wilhelm I uitroepen tot keizer over een verenigd Duitsland, het Duitse Keizerrijk. Er was een nieuwe Europese supermacht geboren, en Bismarck werd daarvan de ‘rijkskanselier’.
Het regende opeens eerbetuigingen en onderscheidingen – Bismarck werd zowel graaf, vorst als hertog – maar hij was er niet van onder de indruk.
Toen Wilhelm I hem een grootkruis met diamanten toekende, was zijn commentaar:
‘Ik had liever een paard of een vat goede rijnwijn gehad.’
Eén ding stelde hij wel op prijs, en dat was grond. Toen de keizer hem het landgoed Friedrichsruh bij Hamburg gaf, een van de grootste in Duitsland, was Bismarck een gelukkig man.
Hoewel hij het machtigste ambt van Europa bekleedde, gaf de IJzeren KanÂselier nu de voorkeur aan een leven buiten de schijnwerpers.
Hij trok zich liever terug op Friedrichsruh dan op de voorgrond te treden in Berlijn. Hij had genoeg gezien. ‘Ik verveel me. De grote zaken zijn gedaan. Het Duitse Rijk is gesticht’, zo verklaarde hij.
Maandenlang bleef Bismarck weg uit Berlijn, maar zodra hij in de stad verbleef, trof hij Wilhelm elke middag om de stand van zaken te bespreken.
De twee kenden elkaar zo goed dat het leek of ze met elkaar getrouwd waren, en na een van hun vele discussies verzuchtte Wilhelm:
‘Het is niet gemakkelijk om keizer te zijn onder zo’n kanselier.’
Aan strijdlust had de rijkskanselier nog altijd geen gebrek, maar fysiek ging hij wel achteruit.
De levenslange liefde voor eten en alcohol had zijn sporen nagelaten, waardoor Bismarck op zijn vijftigste al een oude man leek.
Hij had voortdurend kiespijn en leed aan slapeloosheid. ’s Nachts lag hij te malen over alles wat er mis was in de wereld.
‘Ik heb de hele nacht liggen haten’, vertrouwde hij een kennis toe na de zoveelste slapeloze nacht.
Een nieuwe man op de Duitse troon
Als rijkskanselier richtte Bismarck zich op de bescherming van de nationale staat die hij had gesticht. ‘Als we een goede haven hebben bereikt, moeten we tevreden zijn en het verworvene bewaren en ontwikkelen’, zei hij.
Bismarck was de baas over het land. Hij hoefde alleen verantwoording af te leggen aan de keizer, en die liet hem begaan. Maar toen de keizer in 1888 stierf, veranderde die situatie.
Opvolger Frederik III stierf na een keizerschap van slechts 99 dagen, waarna zijn zoon Wilhelm II keizer werd.
Anders dan zijn opa wilde Wilhelm II zelf de touwtjes in handen hebben, maar Bismarck nam hem niet serieus.
Hij bleef eigengereid, en als de jonge keizer met een voorstel op de proppen kwam, kon hij dit met een minachtend ‘nonsens’ van tafel vegen.
In 1890 escaleerde de machtsstrijd: jarenlang had Bismarck de socialisten met alle mogelijke middelen bestreden, maar geheel tegen de verwachting in kregen de sociaaldemocraten bij een verkiezing in februari 1890 meer stemmen dan de andere partijen.
Bismarck vond het tijd voor een staatsgreep, maar Wilhelm II verwierp dit idee. De keizer voelde niets voor een bloedig eerste regeringsjaar en dwong de 74-jarige Bismarck om terug te treden.
Bismarck was zowel geschokt als boos, en maakte in zijn ontslagbrief duidelijk dat hij zichzelf beschouwde als de enige ‘onmisbare man’ in het rijk.
Na 30 jaar een van de invloedrijkste Europese politici te zijn geweest, diende Bismarck op 18 maart 1890 zijn ontslag in.
Het zag op straat zwart van de mensen die afscheid namen, en op het station waar Bismarck vertrok, stonden alle hoogwaardigheidsbekleders, behalve de keizer.
Toen de trein wegreed, speelde een militair orkest een treurmars.
‘Een staatsbegrafenis, compleet met alle eerbetuigingen’, constateerde de ex-kanselier vanuit de trein.
Bismarck sterft als verbitterd man
De rest van zijn leven woonde Bismarck op Friedrichsruh en haatte hij de keizer hartgrondig.
Hij belasterde Wilhelm II in interviews, maakte het keizerlijke beleid belachelijk en legde muntstukken altijd met de beeltenis van Wilhelm II naar beneden.
‘Dan hoef ik die kop niet te zien’, sneerde hij, al hoopte hij stiekem dat de keizer zijn fout ooit zou inzien en op zijn besluit zou terugkomen.
In 1894 stierf zijn vrouw Johanna, en daarmee verloor Bismarck het plezier in het leven.
‘De enige gelukkige dag waar ik nu nog naar uit kan zien, is mijn sterfdag’. Otto von Bismarck
‘De enige gelukkige dag waar ik nu nog naar uit kan zien, is mijn sterfdag’, schreef hij in zijn dagboek.
Op 30 juli 1898 was het zover. Op zijn sterfbed stak Bismarck plots de handen omhoog en verklaarde:
‘Dat kan niet vanwege het belang van de staat.’
Het zouden zijn laatste woorden zijn. Kort voor middernacht kreeg Bismarck een lepel aangeboden met wat water, maar hij sloeg die boos weg.
Toen greep hij een waterglas, dronk het leeg en blies zijn laatste adem uit.