Wat is de verlichting en wie waren de filosofen en denkers uit die tijd?
Reis terug naar de Parijse salons van de 18e eeuw en de literaire genootschappen in Duitsland. Filosofie en literatuur lagen op ieders lippen en inspireerden een heel tijdperk.
Veel van het gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan onze huidige democratische samenleving komt voort uit de verlichting.
Filosofen als John Locke, Jean-Jacques Rousseau en Immanuel Kant begonnen kritisch na te denken over de fundamentele premissen waarop de samenleving rustte.
In de Parijse koffiehuizen en salons kwamen intellectuelen als Diderot en Voltaire bijeen om te bespreken hoe de gewone burger zich meer bewust kon worden van zijn plaats in de wereld en van zijn rechten.
De manier waarop in de verlichting deze vragen werden gesteld en werd geprobeerd ze te beantwoorden zette grote politieke omwentelingen in gang, zoals de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en de Franse Revolutie.
Zo put de moderne democratie rechtstreeks uit de moedige denkers en volksopstanden van de verlichting, en als je de machtsstrijd van onze tijd wilt begrijpen, kun je het beste beginnen bij de erfenis van de verlichting.
Definitie van de verlichting
Historici debatteren nog steeds over het exacte wat en wanneer van de verlichting. Volgens sommigen begint de verlichting al in 1637 en eindigt ze in 1804, terwijl anderen de periode van 1715 tot 1789 hanteren.
De meesten zien de verlichting als een bijzondere periode, vooral in Europa, waarin ideeën over sociale rechtvaardigheid, democratie, maatschappij, vrijheid van meningsuiting, mensenrechten en de scheiding van kerk en staat terrein wonnen.
‘Durf zelf te denken.’ Immanuel Kant
Tegelijkertijd verspreidden nieuwe ideeën zich sneller dan voorheen, omdat de drukpers nu wijdverbreid was en meer mensen konden lezen dan vroeger. Dat paste perfect bij die ideeën – de verlichtingsdenkers wilden mensen inspireren om via politieke actie verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven en het algemeen welzijn.
Twee van de belangrijkste revoluties van de westerse wereld, de Amerikaanse en de Franse, lieten zich inspireren door verlichtingsideeën over een rechtvaardige staat die de vrijheid en het geluk van alle burgers zou waarborgen.
Wanneer was de verlichting?
Volgens de klassieke opvatting begint de verlichting in 1715 met de dood van de Franse koning Lodewijk XIV. Andere historici noemen de Verhandeling over de methode van de Franse filosoof en wetenschapper René Descartes uit 1637 als het beginpunt van de verlichting.
Het werk is vooral beroemd vanwege het motto cogito ergo sum (‘Ik denk, dus ik besta’). Op grond van dit inzicht – dat hij móét bestaan om te kunnen denken – concludeert de filosoof dat de wereld moet bestaan.
Dat is misschien een overhaaste conclusie, maar het idee om je kennis te baseren op jezelf – op één individu – is revolutionair voor de filosofie en verandert het hele wereldbeeld van de westerse beschaving. Nu is het individu het uitgangspunt van de wereld, niet de stam, het vaderland, de koning of God.
Voor sommige historici eindigt de periode met het begin van de Franse Revolutie in 1789, terwijl anderen de dood van Immanuel Kant in 1804 zien als het einde van de verlichting. Hij was een Duits filosoof, misschien wel een van de belangrijkste in de geschiedenis van de westerse filosofie en ongetwijfeld een van de grootste van de verlichting.
Wetenschappelijke revolutie
De verlichting ontstaat in het kielzog van de grote wetenschappelijke revoluties van de 16e en 17e eeuw.
Door rationeel en kritisch na te denken over tot dan toe vanzelfsprekende waarheden slaagt een nieuwe generatie wetenschappers als Isaac Newton, Johannes Kepler en Tycho Brahe erin de hele wereld op zijn kop te zetten.
Met hun waarnemingen en methodologische nauwkeurigheid kunnen ze onomstotelijk bewijzen dat de aarde om de zon draait, en niet andersom.
Verlichtingsdenkers werken aan een even fundamentele revolutie, maar kijken naar menselijke wetten in plaats van die van de natuur.
Ze proberen dezelfde kritische, rationele benadering te volgen als hun wetenschappelijke idolen wanneer ze filosoferen over kwesties als individuele rechten, plichten tegenover de maatschappij en de macht van de kerk en de koning.
Het sociaal contract
Een van de grote ideeën die in zijn min of meer moderne vorm in de verlichting ontstaat, is het ‘sociaal contract’, waarnaar huidige politici soms nog steeds verwijzen.
Het sociaal contract wordt aangegaan tussen de heersers en de onderdanen.
De regeringsvorm van een samenleving is alleen rechtvaardig en legitiem als er een min of meer formele overeenkomst bestaat waarin de bevolking van een land ermee instemt zich door een koning of een parlement te laten regeren op bepaalde voorwaarden waarop de bevolking zelf invloed heeft.
‘De mens wordt vrij geboren en overal ligt hij in ketenen.’ Jean-Jacques Rousseau
Het idee dat het bestuur van een land alleen legitiem is op grond van de instemming van de geregeerden betekent een fundamentele verschuiving in het politieke denken, dat, naast de eerdere vormen van democratie in Athene, vooral gericht was op het goddelijke recht van koningen en edelen om over hun onderdanen te heersen.
Het sociaal contract van de verlichting zet die verhoudingen op zijn kop, net zoals Newton dat deed met de plaats van de aarde in het zonnestelsel.
In de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring staat dat de ‘rechtvaardige macht van de regering berust op de instemming van de geregeerden’. Dit is rechtstreeks geïnspireerd op de contractgedachte van John Locke en Jean-Jacques Rousseau.
Maar als mensen een standpunt willen innemen en voor zichzelf willen kiezen, moeten ze zich ook informeren, kennis en informatie zoeken en kritisch nadenken.
Vrijheid is alleen mogelijk door verlichting. Daarom wordt de uitdrukking van Immanuel Kant sapere aude of ‘durf zelf te denken’ vaak als motto voor de hele periode gebruikt.
Wat is een mens?
Het sociaal contract berust op een aantal basisveronderstellingen over het individu en de rechten die ieder mens heeft.
Beide ideeën zijn ook filosofische doorbraken in de verlichting.
Verschillende verlichtingsdenkers beginnen hun filosofische werk met een analyse van wat een mens is, kan en wil.
Sommigen denken dat de mens in de eerste plaats vrij wil leven, zonder dwang van anderen.
Anderen geloven dat de mens vooral veilig wil spelen zonder te hoeven vechten en te vrezen voor zijn leven.
Weer anderen wijzen erop dat de mens vrij wil zijn om het geluk zoals hij dat ziet na te streven.
Mensenrechten
Wat de grote denkers van de verlichting gemeen hebben, is dat ze uitgaan van het individu.
Willen individuen vrij en gelukkig leven in een samenleving met andere mensen, dan moeten er zodanige rechten worden vastgesteld dat ieder voor zichzelf kan kiezen – bijvoorbeeld of hij een deel van zijn zelfbeschikking opgeeft om zich aan te sluiten bij een staat die in ruil daarvoor zijn veiligheid kan garanderen.
Zo zijn het sociaal contract en andere democratische stromingen uit die tijd gebaseerd op het idee van de aangeboren waarde en rechten van het individu.
Ieder mens is iets waard in zichzelf en moet zoveel mogelijk zelf kiezen hoe hij zijn leven leidt.
Met de fundamentele politieke veranderingen wordt ook afgerekend met de oude conservatieve trouw aan God, koning en vaderland. In de idealen van de verlichting zijn alleen die machtsverhoudingen en instellingen legitiem die hun macht baseren op de instemming van vrije, verlichte mensen.
De grootste denkers van de verlichting
De Encyclopédie: verlichting voor het volk
In 1745 kreeg de Franse filosoof Denis Diderot een opdracht die zijn levenswerk zou blijken te zijn en de volgende 30 jaar in beslag zou nemen.
Hem werd gevraagd een lexicon, een naslagwerk van de totale kennis van de mensheid, samen te stellen.
Het resultaat, de Encyclopedie of beargumenteerd woordenboek van de wetenschappen, kunsten en beroepen, werd een officieuze bijbel voor de vrijdenkers van de verlichting.
Diderot en zijn mederedacteur, de wiskundige Jean le Rond d’Alembert, wilden de verworvenheden en vernieuwingen van de natuurwetenschap, filosofie, geschiedenis en theologie verspreiden.
Zo wilden de samenstellers het voor de gewone burger gemakkelijker maken om zichzelf te onderwijzen en te verlichten zonder hulp van de kerk, die tot dan toe het monopolie op onderwijs had.
De encyclopedie was een enorm succes. De oplage van ruim 4000 was enkele malen groter dan die van de meeste andere bestsellers van de 18e eeuw.
Het omvangrijke werk werd tussen 1751 en 1772 in 17 delen gepubliceerd, met daarna nog verschillende aanvullingen en correcties. Er waren 18.000 pagina’s tekst over de collectieve kennis van de mensheid en zo’n 44.000 belangrijke artikelen om te lezen.