Look and Learn/Bridgeman Images

Geschiedenis van het paard: Onze trouwe knol

De hond is misschien onze trouwste viervoeter, maar niet de belangrijkste. Paarden trokken de ploegen van de boeren, droegen soldaten naar slagveld en brachten geld in het laatje voor slagers, stoffeerders en bezembinders. Het paard was – letterlijk – de lijm die alles bij elkaar hield.

© Shutterstock

1. Paard trok de ploeg

De mens houdt al paarden sinds de steentijd, 4000 jaar geleden. Ze dienden als eten en als werkkrachten op het veld.

Toen de boeren in het neolithicum paarden gingen houden, was het hun vooral om het vlees en de melk te doen.

Al snel legde de mens een juk om de nek van het paard en werd het net als de os voor de ploeg gespannen.

Maar omdat een ossenjuk niet geschikt was voor een paardenlijf, werden paarden langzaam gewurgd.

Pas in de 7e eeuw n.Chr., toen het halster zoals we dat nu kennen werd ontwikkeld, had de boer echt wat aan zijn paarden.

Het paard was efficiënter dan de os, maar ook duurder om te houden. Daarom duurde het tot de 11e eeuw voor ossen langzaam plaatsmaakten voor paarden.

Die trokken de ploeg, de eg en later de zaaimachine. En als het tijd was voor de oogst, bracht het veelzijdige dier de korenaren naar de boerderij.

Ook trok het de kar als de boer de oogst op de markt ging verkopen.

Paarden bleven tot omstreeks 1950 zwoegen op de velden.

Tegen die tijd namen de tractor en andere gemotoriseerde landbouwvoertuigen het over van het trouwe ros.

2. Haar, vlees en botten waren nuttig

Een paard was niet alleen handig bij leven. Zelfs in de dood diende het dier de mens door grondstoffen te leveren voor belangrijke producten.

© Maximilian Weinzier/Imageselect, Simon Eugster & Shutterstock

Worst:

Lokeren in Oost-Vlaanderen is beroemd om zijn paardenworst. Oorspronkelijk kwam het vlees van paarden die te oud waren om in de land- of mijnbouw te werken.

Vroeger waren de worsten typische armeluiskost, maar nu gelden ze als een delicatesse.

Lokerse paardenworst wordt met brood en aardappelen opgediend in een saus van selderij, knoflook, ui en tomaat.

© Maximilian Weinzier/Imageselect, Simon Eugster & Shutterstock

Bezems:

Omdat het haar van de manen en de staart stug en sterk is, is het geschikt voor borstels.

Bovendien worden meubels vanaf de 19e eeuw veel gestoffeerd met paardenhaar.

© Maximilian Weinzier/Imageselect, Simon Eugster & Shutterstock

Lijm:

De huid en de botten van een paard bevatten collageen, een kleverig goedje waar lijm van kan worden gemaakt. In de 18e eeuw verschenen de eerste fabrieken, maar paardenlijm bestaat al veel langer.

Zelfs nu nog gebruiken sommige boekbinders kleefmiddel van paarden.

Die lijm droogt langzaam, waardoor de binder de tijd heeft om zijn werk te doen.

© Imageselect

3. Koeriers zoefden langs

Een snelle en efficiënte communicatie is altijd belangrijk geweest voor heersers die een uitgestrekt rijk te besturen hadden.

Volgens de schrijver Xenophon (425-354 v.Chr.) riep Cyrus de Grote van het Perzische Rijk daarom’s werelds eerste koeriersdienst in het leven.

Berichten werden van ruiter op ruiter doorgegeven, als een estafetteloop.

De Romeinen hadden ook zo’n systeem, maar bij hen legde één ruiter de hele weg op verschillende paarden af.

Zeer efficiënt waren de Chinese koeriers van Koeblai Khan (1215-1294), die 300 kilometer per dag aflegden.

In tussenstations stonden altijd verse paarden klaar, en een bel waarschuwde de stations dat er een ruiter in aantocht was.

© Shutterstock

4. Diligence verkortte reistijd

Uit grafvondsten is gebleken dat er in de bronstijd al wagens waren die door paarden werden getrokken. Ook de Romeinen kenden die: de rijken lieten zich rondrijden in gesloten koetsen.

Paard-en-wagens kwamen echter pas echt in zwang na het einde van de middeleeuwen.

De steden groeiden, en daarmee ook de handel. Diligences, rijtuigen die volgens een lijndienst passagiers en goederen vervoerden, werden populair.

In onze ogen ging dat heel traag. Zo duurde een ritje van Liverpool naar Londen van 300 kilometer drie dagen.

De diligence was echter veel sneller dan het alternatief: de benenwagen.

De Egyptische farao’s maakten hun rijk tot een grootmacht met de strijdwagen.

© National Geographic Image Collection/ Bridgeman Images

5. Jachthulpmiddel werd tank van de oudheid

De eerste strijdwagen met paarden rolde rond 2000 v.Chr. over de steppen, zo blijkt uit vondsten ten zuiden van de Oeral. Volgens onderzoekers werd er gejaagd met de wagen met twee wielen.

Drie eeuwen later gingen de Hittieten, die in Anatolië leefden, de strijdwagen gebruiken in de oorlog.

Hun buurvolken namen dit al snel over, en naast de Hittieten zetten ook de oude Egyptenaren, Grieken en Perzen de strijdwagen in de strijd in.

Het voertuig had een menner en een of twee soldaten met een speer of pijl-en-boog.

Het mobiele wapenplatform op twee wielen veranderde de manier waarop veldslagen werden uitgevochten radicaal en maakte van het paard een wapen.

Vanaf 500 v.Chr. raakte de strijdwagen in onbruik, vooral omdat de soldaten op de paarden zelf gingen rijden.

De strijdwagen bleef op sommige plaatsen echter langer een rol spelen.

Toen Julius Caesar in 55 v.Chr. Brittannië binnenviel, stond hij tegenover Keltische krijgers in strijdwagens.

Samoerai versierden hun zadel en paardentuig met sierlijke patronen.

© Look and Learn/Bridgeman Images

6. Boogschutter te paard veroverde enorm rijk

De Hunnen

In de 5e eeuw heerste Attila, de koning der Hunnen, over Centraal-Azië en grote delen van Europa. Die macht had hij te danken aan zijn bereden strijders.

De Hunnen waren meesters in boogschieten vanaf de rug van een paard, en de ruiters voerden gecoördineerde aanvallen met lansen uit.

De vijanden van de Hunnen zetten het volk neer als achterlijk. Volgens de Gotische geschiedschrijver Jordanes waren ze nazaten van een ‘smerige, ziekelijke en nauwelijks menselijke stam, wiens taal de menselijke spraak slechts benadert’.

In werkelijkheid waren zelfs de machtigste heersers echter als de dood voor Attila.

Zo betaalden de Oost-Romeinse keizers hem enorme sommen goud om uit hun rijk weg te blijven met zijn plunderende horden.

De Parthen

In zijn bloeitijd rond 100 v.Chr. strekte het machtige Parthische rijk zich uit van de Indus in het oosten tot Syrië in het westen.

De ruggengraat van het Parthische leger waren bereden boogschutters.

Zonder stijgbeugels wisten ze zich om te draaien op hun paard en hun vijanden met pijlen te bestoken.

De Japanners

De Japanse samoerai waren net als de Hunnen en Parthen uitstekende boogschutters te paard.

Om zich op oorlog voor te bereiden ontwikkelden de Japanners in de 6e eeuw de oefening yabusame.

Een ruiter schoot in volle galop drie stompe pijlen af op een doelwit. De sport wordt nu nog beoefend.

7. Gepantserd ros geeft de doorslag

Strijdros

Een goed strijdros moet wendbaar zijn en sterke benen hebben om abrupt te kunnen vertragen en van richting te veranderen.

Het strijdros werd getraind volgens de regelen der kunst. Het dier moest vooral leren reageren op de druk van de benen van de ruiter, aangezien de ridder zelf zijn handen vrij moest hebben om zijn zwaard of lans te zwaaien.

Peter Horree/Imageselect & Erich Lessing/Imageselect

Chamfron

Chamfron was de naam van het deel van het paardenharnas dat het hoofd bedekte. Er zat vaak een hoorn op, en dit onderdeel was al in de oudheid bekend.

Het zadel

Het zadel was voor en achter verhoogd, zodat de ridder stevig zat.

Het harnas

Het harnas beschermde het lichaam van het paard. De voorzijde werd peytral genoemd en was vaak gedecoreerd. Aan de achterkant droeg het paard een croupière.

Dekens

Dekens met bonte kleuren en motieven van het wapenschild van de ridder beschermden het paard en moesten de vijand intimideren. Paarden van ridders die niet zo rijk waren en zich geen paardenharnas konden veroorloven, moesten het doen met deze dekens.

Peter Horree/Imageselect & Erich Lessing/Imageselect

Zware kanonnen werden door paarden naar de slagvelden getrokken.

© Historical Images Archive/Imageselect

8. Paard krijgt een bijrol in de oorlog

Veel doorgewinterde generaals wisten zeker dat de cavalerie de doorslag zou geven toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak.

In het begin leek dat inderdaad het geval: tijdens de Slag bij Bergen in België op 23 augustus hielden de Britten de Duitse opmars tegen met een cavalerieaanval.

Het werd echter snel duidelijk dat er voor het paard geen plaats was op het moderne slagveld.

De strijd draaide uit op een patstelling met loopgraven, prikkeldraad en een spervuur van machinegeweren, waarin de cavalerie niets kon uitrichten.

Dat bleek onder meer aan het Oostfront, waar bij Tannenberg van 26 tot 30 augustus de ruiters van de tsaar neergemaaid werden door Duitse geweren en kanonnen.

Het paard had echter nog wel een rol te vervullen: het nam niet meer deel aan de gevechten, maar moest de zware machinekanonnen trekken die voortaan de strijd beslisten.

Ridders namen met gevaar voor eigen leven deel aan het steekspel.

© Ole Jensen/Getty Images

9. Middeleeuwse topsport was dodelijk

Het riddertoernooi ontstond in de 12e eeuw als onderdeel van de jarenlange opleiding van ridders tot elitestrijders. Ze troffen elkaar in volle uitrusting op een veld om samen te oefenen.

Zulke evenementen trokken veel bekijks, en de oefeningen groeiden uit tot wedstrijden met dure prijzen voor de winnaars, zoals wapens.

Toernooien bestonden uit meerdere disciplines, en de belangrijkste was het steekspel, waarbij twee ridders met geheven lans op elkaar inreden en de tegenstander van zijn paard probeerden te stoten.

Om te voorkomen dat er doden vielen hielden ze het echter vaak bij het breken van de lans of het raken van het helmvizier.

De ridder raakte zijn glansrol op het slagveld in de loop van de 16e eeuw kwijt, maar toernooien bleven nog lang daarna populair.

De Fransen maakten er een einde aan in 1559, toen koning Hendrik II omkwam doordat een houtsplinter zich in zijn hoofd had geboord tijdens een wedstrijd.

In Engeland werden er tot ver in de 17e eeuw riddertoernooien georganiseerd als het hof iets te vieren had.

10. Ridders toonden hun kunnen

Ringsteken:

De ridder probeert in volle galop zijn lans of speer door een ring te steken die tussen twee houten palen hangt.

© Shutterstock

Quintain:

Bij dit onderdeel moet de ridder een draaibaar schild (de quintain) zo hard raken dat het rond gaat draaien. De ruiter die het schild het vaakst laat roteren, wint.

Morenkop:

De ridder pikt in volle vaart een nephoofd op met een speer of een lans.

Vandaag de dag is de dressuur, waarbij paard en ruiter op de maat van muziek bewegen, een populaire publiekssport.

© Erich Lessing/Imageselect

11. Keiharde training werd sport

De dressuur stamt uit de oudheid: de Griekse officier Xenophon (425-354 v.Chr.) noemt de discipline als eerste in zijn werk Hipparchicus.

Het was vooral de bedoeling om meer spieren te kweken bij het paard voor een oorlog, maar er moest ook een ‘aansprekend dier, dat geschikt is om te vertonen’ ontstaan.

In de vorstenhuizen van het 16e-eeuwse Europa was de dressuur een geliefde vorm van vermaak.

Elke zichzelf respecterende vorst had een ploeg goed gedresseerde paarden die een optreden gaven als er hoog bezoek was.

Springen is sinds 1912 een Olympische discipline.

© Album/Imageselect

Paarden spelen sinds de 18e eeuw een hoofdrol in het circus.

© Niday Picture Library/Imageselect

13. Eerste circusartiesten hadden vier benen

De geschiedenis van het circus zoals we dat nu kennen, is nauw verbonden met het paard. De Engelse dresseur Philip Astley opende in 1768 het eerste circus, en zijn paarden stalen de show.

Astley en de andere artiesten haalden acrobatische toeren uit op hun paard, en de dieren vermaakten het publiek met kunstjes.

Zo ontzadelden ze zichzelf, openden en sloten ze deuren, speelden ze voor dood en schoten ze kanonnen af.

Bij roping moet een kalf gevangen worden met een lasso.

© Underwood Archives/Bridgeman Images

Als Kluger Hans degene die hem de som had opgegeven kon zien, antwoordde hij in 89% van de gevallen juist.

© Karl Krall

15. Kloeke knol kon rekenen

Eind 19e eeuw kocht de Duitse onderwijzer Wilhelm von Osten een drafpaard, dat hij Hans noemde.

Von Osten ontdekte al snel dat Hans heel intelligent was, en hij ging het paard trainen.

Door Hans te belonen met suikerklontjes en wortels leerde hij hem sommen op te lossen.

Het paard gaf het antwoord door met zijn hoef op een plaat te stampen.

Von Osten trad vaak op met ‘Kluger Hans’, en het publiek smulde van de shows. De psycholoog Carl Stumpf dacht er echter het zijne van en stelde een onderzoek in.

Het geheim van Hans bleek zijn talent om lichaamstaal te begrijpen, zo ontdekte Stumpf.

Het paard kon aan de gelaatsuitdrukking van zijn eigenaar zien wanneer hij moest ophouden met stampen.

Als het oogkleppen op kreeg, zat het er steevast naast.

Von Osten trok zich hier echter niets van aan en bleef optreden met Hans.