Milaan was modemekka van de ridders
Europese ridders waren kwetsbaar in de 14e eeuw. Edelen waren niet opgewassen tegen kruisbogen en hellebaarden – tot Milanese harnassmeden uitkomst boden. En betere harnassen dan die van de familie Missaglia waren er niet.

Het aantrekken duurde een eeuwigheid, en voor de montage van een harnas werd een lange gebruiksaanwijzing bijgeleverd.
De zoon van een ridder bereidde zich al voor op de strijd vanaf het moment dat hij een houten zwaard kon vasthouden.
Zijn hele jeugd stond in het teken van training, zodat hij op een dag ook de eer van zijn geslacht zou kunnen verdedigen.
Tot aan de 14e eeuw waren ridders heer en meester op de slagvelden van Europa. Als ze aangegaloppeerd kwamen om een frontale aanval uit te voeren, maakten de boeren ruim baan.
Maar toen gingen dappere voetsoldaten de strijd aan. De Vlamingen met knuppels, de Zwitsers met hellebaarden, de Schotten met speren en de Engelsen met langbogen – allemaal lieten ze zien dat je ook met primitieve wapens een leger van ruiters de baas kunt.
De trotse ridders beseften dat ze na één toevalstreffer of geslaagde uithaal van een boerenpummel zomaar vroegtijdig aan hun eind zouden kunnen komen.
Als de ridder zijn leidende positie op het slagveld wilde behouden, moest hij zijn uitrusting verbeteren.
De klassieke maliënkolder bood geen afdoende bescherming meer.
Zelfs als deze uit twee lagen bestond of op een andere manier werd versterkt, ging een kruisboogpijl er zo doorheen.
Om dat te voorkomen moest de ridder uitgerust worden met nauwsluitende pantserplaten die bestand waren tegen alle soorten wapens.
Een gewone smid kon een dergelijke bescherming niet maken. Die taak moest hij overlaten aan het gilde van professionele harnassmeden dat rond het jaar 1400 ontstond.