Zondag 4 november 1520 is een mooie dag voor de Deense koning Christiaan II. Hij is net gekroond als de rechtmatige vorst van Zweden en straalt van blijdschap als hij zijn hoge gasten ontvangt in het kasteel van Stockholm.
Het feest zal drie dagen duren, en Christiaan heeft er duidelijk zin in.
‘Hij maakte grapjes, lachte, deelde kussen uit en omhelsde iedereen. Hij was de vriendelijkheid zelve,’ meldde een Zweedse bron uit die tijd.
De Deense koning had drie jaar lang een bloedige oorlog gevoerd tegen de opstandige Zweden die hem niet wilden erkennen als de heerser van hun land, maar nu is het pais en vree.
De Zweedse adel kan zich gerust in het feestgedruis storten, want Christiaan heeft amnestie verleend aan voormalige opstandelingen en heeft al hun misdaden vergeven.
Maar op de derde dag van het feest horen de gasten plotseling hoe soldaten de zware deuren van de binnenplaats sluiten en vergrendelen met zware sloten. Niemand mag naar buiten.
Dan stapt aartsbisschop Gustaaf Trolle naar voren. Hij begint namen op te noemen van aanwezigen in de zaal. De feestgangers lopen de koude rillingen over de rug wanneer Trolle besluit met de woorden dat deze mensen beticht worden van ketterij.
De wereldlijke amnestie die Christiaan verleend heeft, biedt geen bescherming tegen een aanklacht wegens ketterij.
Een paar uur later halen de soldaten van de koning de eerste aangeklaagden op en sluiten ze hen op in de toren. Weldra zal het bloed van de Zweedse adel vloeien.
Eliteleger maakt de weg vrij
Aan de gebeurtenissen in Stockholm ging een lang en verwoestend conflict vooraf. In 1397 traden Denemarken en Noorwegen, die al onder één vorst vielen, toe tot de Unie van Kalmar met Zweden. Op papier hadden beide landen evenveel macht, maar in de praktijk deelden de Denen de lakens uit in Scandinavië.
Daar waren de Zweden niet blij mee, en halverwege de 15e eeuw probeerden opstandige edelen en regenten (plaats-vervangers van de koning) hun land met geweld aan de unie te onttrekken.
De Deense troepen werden verjaagd uit Zweden, en in 1448 kozen de Zweden een eigen koning, die in 1451 de oorlog verklaarde aan Denemarken.
Achtereenvolgende Deense koningen slaagden er niet in de Zweedse opstand de kop in te drukken. De unie bleef formeel in stand, maar Denemarken had nooit langere tijd de zeggenschap over Zweden. Toen Johan in 1483 koning van de Denen werd, heroverde hij Zweden, maar dat rukte zich al in 1501 weer los.
Het werd hierna bestuurd door regent Sten Sture de Oudere, die in 1512 werd opgevolgd door Sten Sture de Jongere.
In 1513 werd Johans zoon Christiaan gekroond tot koning van Denemarken-Noorwegen, en ook hij wilde de Unie van Kalmar in zijn oude luister herstellen.
En hij had een troef achter de hand: de kerk. Daar had hij nauwe banden mee dankzij zijn vriendschap met de aartsbisschop van Uppsala, Gustaaf Trolle.
Die kwam uit een van de rijkste geslachten van Zweden. Zijn vader Erik Trolle bezat onder meer 950 landgoederen in Zweden en 450 in Denemarken.
De aartsbisschop was een pleitbezorger voor de unie en was daardoor een fel tegenstander van Sten Sture de Jongere en diens rijksraad, die zich vijandelijk opstelden jegens de Denen.
Dit conflict leidde ertoe dat de aartsbisschop in 1517 werd afgezet en opgesloten na een belegering van zijn burcht, die Stures soldaten plunderden.
Deze daad van agressie tegen de kerk wekte veel woede in Rome: paus Leo X deed Sten Sture en diens aanhangers in de ban. Nu stonden de Zweden buiten de katholieke kerk, wat in politiek opzicht een ernstige zaak was.
Het kwam de Deense koning Christiaan II echter zeer goed van pas en vormde het perfecte excuus voor een invasie uit naam van de kerk. De eerste twee pogingen, in 1517 en 1518, mislukten, maar in januari 1520 haalde Christiaan alles uit de kast.
Hij wilde naar Stockholm optrekken en de Zweedse hoofdstad veroveren met steun van de grote Deense admiraliteit.
Het Deense leger en de Zweedse rebellen vochten op 19 januari 1520 een slag uit op een bevroren meer zo’n 100 kilometer ten oosten van Göteborg. Beide strijdmachten waren ongeveer even groot, maar dat was de enige overeenkomst.
Terwijl het Zweedse leger vooral uit boeren bestond, waren de meeste Deense soldaten Duitse landsknechten, ervaren en professionele huurlingen die in heel Europa berucht waren om hun wreedheid.
De Zweden moesten het doen met bijlen, kruisbogen en speren, maar de Denen hadden vuurwapens en artillerie. Het geschut zou een hoofdrol spelen op het bevroren meer.
‘Hij maakte grapjes, lachte, deelde kussen uit en omhelsde iedereen.’ Uitspraak over Christiaan II vóór het Stockholmse Bloedbad
Tijdens de gevechten voerde Sten Sture zijn landgenoten aan, totdat een van zijn benen werd verbrijzeld door een Deense kanonskogel.
De zwaargewonde Sture werd afgevoerd, waarna de Denen de veldslag wonnen. Artsen deden nog hun best om Sture te redden, maar hij bezweek op 3 februari.
Zonder zijn leiding viel het Zweedse leger uit elkaar. De weduwe van de regent, Christina Gyllenstierna, probeerde het verzet aan te wakkeren, maar het moreel was op een dieptepunt. Grote delen van de Zweedse adel hadden Sten Sture te eigenwijs gevonden en waren bang dat hij alleen zijn eigen belangen wilde veiligstellen.
Daarom hadden ze niet zo heel veel bezwaar tegen een Deense machtsovername, want ze vermoedden dat de Deense koning, die ze niet goed kenden, een rechtvaardiger beleid zou voeren bij het toewijzen van macht en privileges.
De bisschoppen Hans Brask van Linköping en Otto Svinhufvud van Västerås pleitten voor vrede, en zelfs Stures kanselier, bisschop Mattias van Strängnäs, vond dat de Zweden moesten onderhandelen. De koning beloofde amnestie aan iedereen die hem steunde.
Al snel had alleen Stockholm zich niet overgegeven. Christina Gyllenstierna had zich in de stad verschanst, en pas na een beleg van vier maanden wist Christiaan in september met hulp van bisschop Mattias vrede te sluiten. Als beloning zegde hij ook alle Stockholmers amnestie toe.
Plan voor het Stockholmse Bloedbad
Op 7 september 1520 reed Christiaan II triomfantelijk Stockholm binnen met 1000 ruiters en 2000 infanteristen. Burgemeester Anders Olofsson onthaalde de koning met twee raadslieden en gaf hem de sleutels van de stad.
Onder leiding van Christiaan ging de triomftocht door de straten van de stad, tot hij bij het paleis in het oude centrum was, dat hij officieel overnam.
Trompetgeschal kondigde de vrede aan, en Christiaan ontving een brief van het stadsbestuur, die bepaalde dat hij ‘de enige en natuurlijke heerser’ was.
Een paar dagen later ging Christiaan terug naar Denemarken om dingen te regelen voor het kroningsfeest van 4 november. Volgens historici beraamden de koning en Gustaaf Trolle de dagen voor zijn vertrek plannen om de Zweedse adel voor eens en voor altijd aan het Deense gezag te onderwerpen.
Zweden zou nooit meer zelfstandig worden, en de vijanden van Trolle zouden zwaar worden gestraft, waarna hij de leiding over het land zou krijgen, met alleen Christiaan nog boven zich.
De koning keerde een paar weken later terug naar Zweden om zich te laten kiezen tot vorst met erfopvolging. Tot dan toe hadden de meest vooraanstaande edelen van Zweden de koning altijd gekozen.
Terwijl Stockholm zich opmaakte voor het feest, hield Christiaan een bijeenkomst om het erfrecht te bespreken.
Voor de koning zelf was het zo klaar als een klontje. Toen zijn vader Johan over Zweden regeerde, werd Christiaan in 1497 gekozen tot rechtmatige erfgenaam van de troon door de Zweedse rijksraad.
Het land was daarna 19 jaar niet in Deense handen geweest, maar Christiaan hield vol dat zijn erfrecht nog onverminderd gold. En daar had hij goede argumenten voor.
In de Zweedse grondwet stond weliswaar ‘de koning van het koninkrijk Zweden wordt gekozen, de macht wordt niet overgeërfd’, maar de wet bepaalde ook dat de voorkeur uitging naar ‘koningszonen, als die er zijn’.
Die tekst was echter niet voldoende om de Deense koninklijke familie voor altijd op de troon te houden. Bovendien was het raar dat Christiaan, als koningszonen automatisch op de troon kwamen, zich indertijd had moeten laten kiezen.
Maar daar wist de koning wel iets op. Een van zijn vertrouwelingen was bisschop Jens Andersen, bijgenaamd Kaalnek. De bisschop zal dus niet zo veel haar gehad hebben, maar hij had veel verstand van de wet en was buitengewoon loyaal aan Christiaan.
Andersen toverde een oude wetstekst uit zijn hoge hoed, die bepaalde dat de koning moest worden ge-kozen als de overleden koning meerdere zonen had. En dat had Johan toen Christiaan in 1497 tot koning van Zweden werd gekozen.
Maar nu de andere zonen dood waren, kon Christiaan volgens het erfrecht op de troon komen, zo stelde bisschop Andersen.
De rijksraad en een delegatie edelen en priesters accepteerden Andersens argumenten uiteindelijk. Op 31 oktober riep de rijksraad Christiaan uit tot de rechtmatige erfgenaam van de Zweedse troon.
Geen riddering voor de Zweden
Nu hij de touwtjes stevig in handen had, verscheen Christiaan II op 4 november zelfverzekerd op zijn kroningsceremonie in de Sint-Nicolaaskerk in Stockholm, de huidige Storkyrkan.
Bisschop Trolle las voor uit de Brief aan de Romeinen van Paulus, hoofdstuk 13, dat de kerkgangers oproept zich niet te verzetten tegen het gezag.
‘[De overheid] voert het zwaard niet voor niets, want ze staat in dienst van God en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn.’ De woorden klonken onheilspellend.
De sfeer werd er niet beter op toen Christiaan na zijn kroning een aantal prominenten tot ridder sloeg.
Tot de gelukkigen die in het zonnetje gezet werden, behoorden de Noorse edelman Niels Lykke en Søren Norby, de opperbevelhebber van de Deense vloot die een grote rol had gespeeld in de strijd tegen Zweden. Er was echter niet één Zweed onder de kersverse ridders. De reden daarvoor was simpel.
De eer ‘kon deze keer geen Zweedse man ten deel vallen, omdat dat rijk net met het zwaard was verslagen,’ zoals de koning het uitdrukte.
Iedereen wist dat er was onderhandeld over vrede en dat Zweden dus niet met het zwaard was verslagen, maar Christiaan droeg een niet mis te verstane boodschap uit.
‘Ik acht u allen schuldig aan ketterij.’ Gustav Trolle tegen de aangeklaagde Zweden
Hij was, zoals bevestigd door de rijksraad, de enige rechtmatige koning van Zweden, en iedereen die zich met geweld tegen hem verzette, was schuldig aan rebellie en verraad.
De spanning verdween echter als sneeuw voor de zon toen de koning die avond het kroningsfeest opende op het kasteel. Volgens de bronnen was er de eerste twee dagen geen wolkje aan de lucht.
De gasten, onder wie voormalige vijanden van de koning als Stures weduwe Christina Gyllenstierna en de bisschoppen Hans Brask en Mattias, aten, dronken en keken naar riddertoernooien, slechts onderbroken door een paar uur slaap.
Toen de deuren op 7 november rond het middaguur dicht gingen en Trolle aan zijn toespraak begon, dachten de meesten waarschijnlijk dat de actie van de bisschop bij het feest hoorde.
Maar Trolle sprak in plechtige bewoordingen de hoop uit op ‘rechtvaardigheid voor het hele christendom’. Vervolgens noemde hij de namen op van de aangeklaagden.
Op de lijst stonden de dode Sten Sture, zijn weduwe Christina, haar moeder Sigrid Eskilsdotter en een aantal edelen, rijksraadsleden en burgers die Sture hadden gesteund. Hij eindigde met de woorden: ‘En daarom acht ik u allen schuldig aan ketterij.’
Trolle somde vervolgens op wat er van de 18 aangeklaagden werd geëist.
Ze moesten betalen voor het belegeren en plunderen van zijn burcht en hem compenseren voor zijn gevangenschap. Ook moesten ze de buit uit de kathedraal van Uppsala vergoeden, waar alle ‘goud, zilver, wapens en waardevolle voorwerpen’ waren gestolen.
Ook de schade die de twee voorgangers van Trolle hadden geleden, moest worden gecompenseerd. In totaal eiste hij het enorme bedrag van 1,1 miljoen zilvermark: 231 ton zilver.
Als laatste bepaalde Trolle dat de aangeklaagden vastgezet moesten worden tot de koning een vonnis had geveld over deze ‘overduidelijke ketters’. Dat was een heel bewuste woordkeuze: een ketter kon zonder meer worden gedood.
Paniek leidt tot meer aanklachten
In een wanhoopspoging om Trolle het zwijgen op te leggen kwam Christina Gyllenstierna naar voren. Ze toonde een brief van 23 november 1517 met de handtekeningen van Sten Sture en de leden van de rijksraad.
Die verklaarden dat ze Sten Sture steunden in zijn strijd tegen de Deensgezinde aartsbisschop Trolle. Alle leden, onder wie bisschoppen, hadden hun zegel op de brief gezet.
‘Eerst namen ze de bisschoppen en enkele mannen mee, vervolgens leidden ze edelen en onedele vrouwen naar de toren.’ De Zweedse bovenklasse werd opgesloten in het kasteel van Stockholm en werd vervolgens veroordeeld wegens ketterij.
Christina Gyllenstierna wilde zo bewijzen dat de aangeklaagden niet op eigen houtje hadden gehandeld. Haar boodschap aan Christiaan was dat als hij iemand wilde straffen, hij met de volledige Zweedse adel te maken zou krijgen.
Ze dacht vermoedelijk dat de kersverse koning van Zweden nooit zoiets zou doen als hij rust in het land wilde. Maar de poging van Gyllenstierna om haar landgenoten te redden werkte averechts.
Alle ondertekenaars van de brief waren in de ogen van Christiaan en Trolle schuldig aan ketterij. Slechts een paar bisschoppen kregen gratie, onder wie de sluwe Hans Brask uit Linköping, die verzocht zijn zegel te verbreken.
Uit zijn verzoek viel een briefje met de tekst: ‘Hiertoe ben ik gedwongen en genoodzaakt.’
Maar verder toonde de majesteit geen genade.
Weldra verliet Christiaan de zaal, waar inmiddels een proces gevoerd werd en het aanklachten regende tegen de aanhangers van Sture. Toen het donker werd, ging de deur van de zaal open. Admiraal Søren Norby stapte naar binnen met soldaten.
De vlammen van hun fakkels verlichtten de angstige gezichten van de aanwezigen terwijl Norby degenen aanwees die afgevoerd moesten worden.
‘Eerst namen ze de bisschoppen en enkele mannen mee, vervolgens leidden ze edelen en onedele vrouwen naar de toren,’ schreven drie priesters uit Uppsala die aanwezig waren en hun uiterste best deden om zelf niet betrokken te raken bij het proces.
Bischoppen vliegen er het eerst uit tijdens het Stockholmse Bloedbad
De aangeklaagden brachten de nacht door in kleine cellen in het kasteel. Op 8 november gingen de processen door. De drie priesters uit Uppsala kregen te horen dat ze lid werden van een jury van 14 geestelijken, die moest bepalen of er sprake was van ketterij.
De groep werd geleid door Jens Andersen en Gustaaf Trolle. Trolle zou dus rechtspreken inzake zijn eigen aanklachten. Het duurde dan ook maar enkele uren tot alle aangeklaagden schuldig waren bevonden aan ketterij volgens kerkelijk en Zweeds recht.
De jury was net aan het lunchen toen er een verontrustend bericht binnenkwam. De Zweedse bisschoppen Mattias, de voormalige kanselier van Sten Sture die Christiaan had geholpen vrede te sluiten met Stockholm, en Vincent, de bisschop van Skara, waren uit hun cel in de toren gehaald.
Ze zouden naar het marktplein worden gebracht. Het nieuws leidde tot verwarring: deze mannen stonden niet op Trolles lijst en waren evenmin door de jury aangewezen als ketters. Jens Andersen verzekerde de geestelijken ervan dat de koning ‘dergelijke mannen nooit iets zou aandoen’.
Niet veel later werd echter bekendgemaakt dat Mattias en Vincent zouden worden geëxecuteerd. De priesters en bisschoppen stonden meteen op van tafel en haastten zich naar de privévertrekken van de koning. Maar die kregen ze niet te spreken.
‘Vergeeft u me alstublieft, ik heb opdracht gekregen uwe edelheid te onthoofden.’ Beul tegen de Zweedse bisschop van Skara.
De deur werd bewaakt door Didrik Slagheck, een van de trawanten van Christiaan. Slagheck, die ooit aflaten had verkocht, leek te zijn aangewezen om het vuile werk van de koning op te knappen.
Volgens historici gaf hij het bevel om met de executies te beginnen. Nu riep hij tegen de geestelijken dat ze moesten blijven staan, tenzij ze ‘net als de andere verraders dood wilden’.
Intussen werden Mattias en Vincent over de hangbrug van het kasteel naar het marktplein gebracht. Zelfs toen ze de beul tegenkwamen, beseften ze nog niet wat hun boven het hoofd hing. ‘Hoe is het?’ vroeg Vincent vriendelijk.
‘Niet bepaald goed nieuws,’ antwoordde de beul. ‘Vergeeft u me alstublieft, ik heb opdracht gekregen uwe edelheid te onthoofden.’
Toen de bisschoppen ter plaatse waren, stonden de soldaten van de koning in een vierkant om enkele snel neergezette schavotten heen. De net tot ridder geslagen Niels Lykke kwam naar voren en riep tegen de angstige toeschouwers dat Gustaaf Trolle de koning had gesmeekt de aangeklaagden te straffen voor hun misdaden tegen hem.
Een paar minuten later haalde de beul uit met zijn zwaard en werd het hoofd van Mattias in één keer van zijn lichaam gescheiden. Dat hij had gepleit voor vrede met Christiaan, had hem niet geholpen.
De scherprechter zette uit respect de bisschopsmijter op het afgehakte hoofd. Toen Vincent aan de beurt was, had hij echter haast en gooide hij diens hoofd snel in een ton. Nu kwamen de andere veroordeelden naar het schavot.
Bloed vloeit door de straten
Christiaans mannen trokken van huis naar huis om de terdoodveroordeelden op te halen die niet in het kasteel zaten. Het proces was zo snel gevoerd dat velen niet eens in de gaten hadden dat ze waren veroordeeld. De barbier Lambert was met een klant bezig toen hij afgevoerd werd.
Ze waren ‘als schapen die uit de kooi werden gehaald,’ aldus kroniekschrijver Olaus Petri, die getuige was van het bloedbad in Stockholm.
Straatverkoper Lasse Hass was zo onthutst dat zijn landgenoten geëxecuteerd werden dat hij begon te huilen. De soldaten zagen dat als een teken van sympathie voor de vijand en brachten hem naar het schavot.
De beulen knoopten hem op aan de galg: de gebruikelijke executie-
methode voor gewone burgers.
De soldaten misdroegen zich schandelijk. Ze stalen de sleutels van de veroordeelden, zetten overgebleven gezins-leden uit de huizen en haalden alle goud, zilver en andere spullen van waarde weg.
Enkele veroordeelden wisten te vluchten en brachten het er levend af doordat admiraal Norby barmhartigheid toonde en hen op zijn schip verborg, waar hij de soldaten de toegang toe weigerde.
Onthoofding werd als een te milde straf gezien voor Christina Gyllenstierna, de weduwe van Sten Sture. Zij mocht kiezen tussen verbrand, verdronken of levend begraven worden.
De koning bedacht zich echter op het laatste moment, mogelijk omdat ze een vrouw was, en zette haar straf om in levenslange opsluiting. Hij dreigde Christina’s moeder te laten verdrinken, maar ook zij kwam er met gevangenisstraf vanaf.
Op de eerste dag werden 32 mensen terechtgesteld, onder wie de drie burgemeesters en 14 raadslieden van Stockholm, die allemaal op het feest waren geweest.
Ze werden op volgorde van maatschappelijke status gedood: eerst de bisschoppen, toen de hoogadellijke rijksraadsleden, vervolgens de lage adel en als laatsten de gewone burgers.
De volgende dag waren de bedienden van de geëxecuteerden aan de beurt. Velen werden nietsvermoedend van hun paard gesleurd. ‘Rechtstreeks naar de galg, het was vreselijk om te zien,’ schreef Petri.
De beul vertelde later dat een dronken Didrik Slagheck hem had bevolen hen meteen te executeren en hun niet de kans te geven hun zonden op te biechten aan een priester. Ze gingen dus naar de hel.
Op zaterdag 10 november zagen de straten rood van het bloed en lagen de lijken opgestapeld op het plein. De hoofden zaten in tonnen. Als ketters mochten de doden niet in gewijde grond worden begraven.
Ze werden dan ook verbrand ‘als bewijs van hun ketterij’. Zelfs het lichaam van Sten Sture werd opgegraven en ging op de brandstapel.
Het marktplein lag op een heuvel, en het bloed van de 82 terechtgestelden stroomde volgens Petri door de straten: ‘Het was een jammerlijke aanblik hoe het bloed door de goten liep.’
Opruimen na het Stockholmse Bloedbad
Er moest snel opgeruimd worden, want de volgende dag gaf de koning een feest: Christiaans vrouw Elisabeth had op 10 november een dochter gebaard, prinses Dorothea.
De viering vond plaats in het raadhuis aan het marktplein, vlak bij de plaats waar het bloedbad was aangericht. De edelen die het hadden overleefd, moesten net doen of er niets aan de hand was terwijl ze een dansje opvoerden voor een glimlachende Christiaan.
Maar die glimlach verdween snel. Een van de terechtgestelden was hereboer Erik Johansson. Die was op 7 november naar de stad gekomen, toen de processen net waren begonnen.
Toen hij het nieuws van de arrestaties hoorde, spoedde hij zich volgens geschiedschrijver Reimar Koch naar het kasteel. Hij bonsde boos op de poort, die Christiaan naar verluidt liet openen met de woorden: ‘Doe open, doe open, laat de vogel niet vliegen.’
Erik Johansson werd meteen gearresteerd en later terechtgesteld. Toen zijn zoon Gustaaf Eriksson over de moord hoorde, zon hij op wraak.
Met een leger van boeren verdreef hij Christiaan II uit Zweden, waarna hij zelf op de troon ging zitten onder de naam Gustaaf Wasa.
Thuis kreeg Christiaan een kil onthaal. De oorlogen van de koning hadden de Deense bevolking veel gekost, en tijdens een opstand werd hij verdreven en werd zijn oom Frederik I op de troon gezet.
Christiaan II zat hierna 27 jaar gevangen. Hij had dus ruim de tijd om na te denken over al het bloedvergieten dat hij in zijn leven had veroorzaakt.