Het zware geluid van de kerkklok in de kapel doorbreekt de stilte van de nacht. Theuderic droomt nog half, maar komt uit bed – of liever gezegd van zijn harde stromatras. De ridder weet dat hij over een paar minuten in de kerk moet zijn, anders zal de straf van God – en vooral van de commandeur – zwaar zijn.
Wanneer Theuderic is opgestaan, steekt hij vlug de binnenplaats over naar de kapel, waar hij wordt toegeknikt door de vier andere ridders van het huis. Een half uur lang zijn alle mannen verzonken in gebed onder toezicht van de priester.
Daarna moet Theuderic naar de stal om bij de paarden te kijken, waarna hij weer neerploft op zijn matras. Zijn ogen vallen dicht terwijl zijn gedachten aan God en zijn familie overgaan in een nieuwe, warrige droom.
Theuderic is 25 jaar oud en in het jaar 1180 is hij nog maar twee jaar tempelier. En hoewel hij altijd de lange witte gevechtsmantel met het rode kruis op de borst draagt, heeft hij nog nooit een zwaard in de strijd getrokken en is hij ver van het Heilige Land. Theuderic werkt op een landgoed, Bisham House, 50 kilometer ten westen van Londen.
De jongeman is al lang gewend aan het eenvoudige en ascetische leven van de orde. Maar één geheim zal hij koste wat kost verborgen moeten houden voor de commandeur.

In het dorp Bisham aan de Theems, 50 kilometer ten westen van Londen, is de Tempelierskerk nog steeds te zien.
Handen boven de dekens
Al staan de tempeliers bekend om de bescherming van de christelijke pelgrims in het Heilige Land en de gevechten tegen moslims, de strijd in Palestina was maar voor enkele ridders weggelegd. De Orde van de Tempeliers bezat honderden landgoederen – commanderijen – en zelfs industriegebiedjes over heel West- en Zuid-Europa.
De taak was eerst en vooral om geld te verdienen voor de strijd tegen ongelovigen, want de kruistochten in het Heilige Land trokken een zware wissel op de schatkist. Veel eigendommen waren door vrome grootmeesters en vorsten aan de orde geschonken, en de tempeliers probeerden zelf zo veel mogelijk te verdienen.
‘De ridders moeten te allen tijde slapen met trui, rijbroek, schoenen en riem aan. En waar ze slapen, moet licht zijn tot de ochtend komt.’ Gebod 21 van Latijnse Regel
Tot nu toe wisten we niet veel over het leven van deze gewone ridders ver van het strijdtoneel rond Jeruzalem. Maar uit nieuw gevonden documenten blijkt dat het doordeweeks van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat heel hard werken was, en alles was doordesemd van religie.
Het ridderbestaan stond in het teken van de Latijnse Regel, een soort grondwet van de orde. De wet bestond uit 72 artikelen die beschreven hoe de broeders moesten werken, bidden en God eren, maar hij bevatte ook aanwijzingen voor praktische zaken, van het ontwerp van schoenen (geen scherpe punten bijvoorbeeld) tot de nachtrust aan toe:
‘De ridders moeten te allen tijde slapen met trui, rijbroek, schoenen en riem aan. En waar ze slapen, moet licht zijn tot de ochtend komt,’ verkondigt gebod 21 van de Latijnse Regel.

De Theuderic uit dit artikel zou wellicht kunnen lijken op deze jonge tempelier uit de 19e eeuw.
Theuderic kende de regels, dus toen hij na het nachtelijke gebed terugkeerde naar zijn kamer, hield hij natuurlijk al zijn kleren aan. Net als veel van zijn kameraden had de jonge tempelier een wollen koord aan de verplichte riem toegevoegd. Het koord, dat onder de trui werd gedragen, hield het ondergoed op zijn plaats, zodat het lichaam dag en nacht werd bedekt.
Ook moest het de ridders herinneren aan hun gelofte van onthouding, als een soort symbolische kuisheidsgordel. Theuderic had er zelfs voor gezorgd dat het koord in contact was geweest met een van de kostbare relieken van het huis: een houtsplinter die volgens de priester uit het kruis van Jezus afkomstig was.
De Latijnse Regel was geschreven voor ridders in het Heilige Land. Als de strijders gekleed en met het licht aan sliepen, zou een vijand het wel uit zijn hoofd laten om op ze af te gaan.
In het Westen was de wet minder zinvol, maar hij werd toch strikt nageleefd – ongetwijfeld omdat de regels tegelijk bedoeld waren om de mannen tot deugd aan te sporen: als het licht aan was, waren de broeders minder geneigd zichzelf te betasten.
Vier regels brachten de ridders dicht bij de Heer
Het ridderleven was een constante poging om dichter bij God te komen. Verleiding was overal, dus de orde leefde volgens strikte regels. Als je de regels overtrad, werd je aan de schandpaal genageld.
Kerken zijn de enige luxe
Het beginsel van onthouding was er bij de ridders van meet af aan ingestampt. Al vóór de toetreding had Theuderic net als alle anderen drie geloften moeten afleggen: tegenover God en de heilige maagd beloofde hij de grootmeester gehoorzaam te zijn, te leven zonder persoonlijke bezittingen en zijn lichamelijke zuiverheid te bewaren.
Die laatste gelofte was met name belangrijk. En om niemand in de verleiding te brengen, was het contact met vrouwen tot een minimum beperkt.
‘Wij menen dat het voor elke godvruchtige man gevaarlijk is om een vrouw te lang aan te kijken. Om die reden mag niemand een vrouw kussen: weduwe, maagd, moeder, zuster noch tante,’ stelt de Latijnse Regel.

De commandeur van de tempeliers volgde de regels van de orde, maar zag ook wel eens wat door de vingers.
Zelfs dagelijkse handelingen als water aannemen van een vrouw om je handen in te wassen, waren verboden. De enige uitzondering vormden zieke ridders, die een vrouw als verpleegster in de arm mochten nemen. Want verpleging was niets voor mannen.
Terwijl vrouwen vrijwel afwezig waren, stond God centraal. De ridders waren onderworpen aan een strikt religieus regime.
De nachtmis was de eerste van de zeven getijdengebeden, waaraan deelname verplicht was. Alleen als de ridder op reis was voor de orde, kon hij vrijstelling krijgen, maar dan moest hij wel het Onzevader bidden op die tijdstippen: 13 keer in plaats van het nachtgebed, negen keer voor het avondgebed en zeven keer voor de rest van de gebeden van de dag.

De laatste grootmeester van de tempeliers werd door de Franse koning Filip IV op de brandstapel gezet.
De missen vonden plaats in kapellen waar de broeders op de koude stenen vloer moesten staan, knielen en zitten. Wel konden ze genieten van de weelderige inrichting van de kerken. De kerken van de tempeliers behoorden tot de mooiste van de middeleeuwen.
De Britse hoogleraar middeleeuwse geschiedenis Helen Nicholson heeft inventarissen gevonden die werden opgesteld in verband met de inbeslagname van de eigendommen van de orde na de klopjacht in 1307 en 1308.
Uit de documenten blijkt ook dat Theuderics kerk in Bisham in het bezit was van een verguld kruis, een orgel, een schilderij van de Maagd Maria onder een prachtige edelsteen, drie liedboeken, twee tunieken met zijden borduurwerk, twee klokken, twee verzilverde kelken, verschillende kostbare religieuze werken, een aantal wandtapijten en een bootvormige schaal met wierook.
De overdaad had een zwaar beslag gelegd op de schatkist, maar de broeders waren trots op hun kerken. Jacques de Molay, de laatste grootmeester van de orde, zei in een verhoor:
‘Ik ken geen enkele andere orde die betere en mooiere versieringen, relikwieën en alles wat nodig is voor goddelijke aanbidding heeft dan de tempeliers.’
Commanderijen waren religieuze geldmachines
De meeste commanderijen in West-Europa werden slechts bewoond door drie à vijf ridders, die keihard werkten als boer, ambachtsman of bankier. De woningen waren ingericht als een soort collectieven, waar de broeders tussen de taken door in de slaapvertrekken, de eetkamer en de kapel vertoefden.
In tegenstelling tot de kloosters waren commanderijen geen gesloten geheel, maar een deel van de gemeenschap. Boeren en burgers kwamen langs om graan te malen, goederen te kopen en geldzaken te regelen – en om te bidden in de prachtige kapellen van de orde.




Ondanks hun vaak krappe behuizing hielden de tempeliers een aardige productie op gang om geld te verdienen voor de strijd in het Heilige Land.
De eetzaal werd eerst door de ridders gebruikt en daarna door hulpen en bedienden.
De kerk van de tempeliers was rijk versierd en stond ook open voor de lokale bevolking.
De windmolen, die graan maalde tegen betaling, was in de 12e eeuw nieuwe technologie.
Bloedig boek was favoriete lectuur
Hoewel de kapellen van de tempeliers vooral voor de bewoners van het huis bestemd waren, werden ook mensen uit de regio toegelaten. Verschillende getuigen in een rechtszaak tegen de orde in Engeland en Ierland meldden dat iedereen op ieder moment de kapellen van de ridders kon betreden. Bezoekers kwamen met name op de relikwieën af.
De tempeliers waren daardoor geobsedeerd en bijna alle kapellen hadden heilige voorwerpen of stoffelijke resten van martelaren. Theuderics commanderij in Bisham bewaarde bijvoorbeeld botfragmenten van de broeders Kosmas en Damianos, die rond het jaar 300 stierven als martelaar in de Romeinse provincie Syrië.

Brood gebakken van tarwe en rogge was een belangrijk onderdeel van de maaltijden van de tempeliers.
Geloof en aanbidding waren niet beperkt tot de kerk. Iedereen moest iedere dag geregeld een dankgebed opzeggen, en ook het avondmaal werd geserveerd met het christendom als bijgerecht. Tijdens de maaltijd aten de ridders in stilte, terwijl een priester of een broeder uit de Bijbel las.
Favoriet was Rechteren uit het Oude Testament. Dit boek, dat vol bloedige slagen staat, werd erg geschikt geacht voor krijgsmonniken. Gelukkig voor Theuderic, die zoals de meeste ridders in Engeland geen Latijn kende, waren de Bijbelverhalen kort daarvoor vertaald in het Anglo-Normandisch, de taal die toentertijd werd gesproken in Engeland.

Hoewel brood belangrijk was, vormden groenten als rodekool het hoofdbestanddeel van het tempeliersmenu.
Terwijl Theuderic werd ondergedompeld in de oudtestamentische slachtpartijen, moest hij zijn bord delen met een andere broeder. De ridders aten altijd per twee en zorgden er samen voor dat ze allebei genoeg hadden – dit om de armoede van de eerste jaren van de orde te gedenken.
Het menu was nogal karig en alleen op dinsdag, donderdag en zondag stond er vlees op de kaart. Vrijdag was een vastendag en op alle andere dagen kregen de ridders groenten als kool, knolletjes, wortels en pastinaak – en brood. Een tiende van het brood ging echter naar de armen. Water stond altijd op tafel, maar de ridders kregen vaak ook wijn.

Vlees, vooral rundvlees, stond slechts drie dagen per week op het menu: dinsdag, donderdag en zondag.
Slaven hadden de status van vee
Voor en na de maaltijden was het werken geblazen – in huize Bisham produceerden de werkplaatsen kleding en huisraad, en verder hadden de ridders een windmolen.
Als boerenzoon ging Theuderic vooral de akkers op. Naast het bedienen van de ploeg stuurde hij drie werknemers en twee slaven aan, die van het vroege voorjaar tot het late najaar met zeis en spade in de weer waren. Vrijwel alle commanderijen huurden ook arbeidskrachten in, en de orde werd doorgaans als prima werkgever beschouwd. Naast een redelijk salaris kregen boerenknechten graan en ’s winters warme wanten.
Dat was anders voor de slaven, die op de inventarislijst bij het vee stonden. Slaven waren meestal islamitische krijgsgevangenen van de veldtochten in het oosten, maar de tempeliers kochten soms ook slaven op lokale markten. Die moesten bijvoorbeeld als putjesschepper aan het werk, maar omdat ze voor de commanderijen zo waardevol waren, werden ze ook vaak ontzien.
In de wet stond dat de ridders de slaven geen zware ijzeren kettingen om hun hals mochten doen en ze niet met zwaarden mochten steken zonder toestemming van de commandeur. Slaven die het volgens de broeders verdienden, kregen echter wel met de zweep.

De gevulde schatkisten puilden nog meer uit als de orde de leengeldsommen inde.
Samen met zijn arbeiders en slaven kweekte Theuderic voornamelijk tarwe, zoals de meeste commanderijen in Engeland. Dit gewas was met name zo geliefd doordat het zo veel opbracht.
Zo’n 40 procent van de bezittingen van de tempeliers in Engeland bestond uit akkers met tarwe, en uit documenten uit de 12e en 13e eeuw blijkt dat dit graan veel geld in het laatje bracht. Vaak werden de gewassen tevoren al verkocht aan Italiaanse handelaars, waardoor de orde middelen had om te investeren.
Wel was tarwe bewerkelijk, vooral het bemesten ervan. Theuderic moest zijn mensen poep van paarden en varkens laten verzamelen om de mest over de velden te verspreiden.

Dag ging heen met bidden en werken
De ridders mochten nooit de Here vergeten, dus het hele etmaal moesten ze de handen vouwen – ook midden in de nacht. En na het gebed was het hard werken geblazen.
2.00 uur
Nachtgebed. Voor ze weer mogen slapen, moeten de ridders bij de dieren kijken.

Zon op
De haan kraait. In de winter moeten de broeders ver vóór zonsopgang uit de veren zijn.

6.00 uur
Ochtendgebed, priem geheten, de tweede van zeven getijdengebeden.

Vroeg
Ridders en helpers onderhouden gereedschappen en werktuigen en maken ze klaar voor de vele taken die er op een dag te wachten staan.

9.00 uur
Ochtendgebed om de Heilige Geest kracht te vragen om de taken en conflicten van de dag het hoofd te bieden.

Ochtend
De ridders gaan aan het werk op het veld en in de werkplaatsen. Vaak werken de broeders zelf mee.

12.00 uur
Middaggebed, de sext, genoemd naar het zesde lichte uur van de dag. Daarna gaan de broeders naar de mis in de kapel.

12.30 uur
Eerste maaltijd. De ridders eten eerst, daarna de overige aanwezigen. Na de maaltijd moet iedereen een kort dankgebed uitspreken.

Middag
Het werk op het veld en in de werkplaatsen gaat verder. Bezoekers komen de relikwieën in de kapel bezichtigen. Die trekken veel bekijks, en de kerkdeuren staan dan ook vaak open.

15.00 uur
Dit middaggebed heet de none. Daarna volgt een mis met zang en gebeden voor de doden.

Namiddag
Ontvangst van mensen die een lening willen opnemen of afbetalen of eigendommen willen verpanden. Het werk in huis gaat ondertussen verder.

18.00 uur
De vespers – avondgebeden – zijn vaak iets langer dan de gebeden overdag.

18.30 uur
Tweede maaltijd van de dag. Op vastendagen en in de vastentijd is er echter maar één maaltijd per dag, die gegeten wordt rond
16.00 uur.

19.00 uur
De ridders drinken wat. Daarna mogen ze niet meer praten: tijd om stil te zijn.

Avond
Verzorging van de dieren en het laatste gebed van de dag, het completorium. Dan is het bedtijd.

Ridders vinden mazen in de wet
Het verbouwen van tarwe was echter lang niet de enige geldmachine van de tempeliers. De hoeve in Bisham leende geld uit aan de lokale heersers, maar ook ambachtslieden, boeren en alle anderen die krap bij kas zaten, konden een beroep doen op de financieel sterke ridderorde.
Vaak diende kleding als onderpand, maar de ridders accepteerden ook stukken land. En als de klant zijn schuld niet kon afbetalen, dan had de orde er weer wat lappen grond bij.
Natuurlijk was het niet gratis om te lenen bij de tempeliers. De katholieke kerk verbood weliswaar om rente te heffen, want dit werd als een zonde beschouwd. Maar de gewiekste broeders vonden een maas in de wet: in plaats van rente hief de orde accijns over het geleende bedrag. Die woordkeuze suste de pauselijke rechtbank in slaap, maar de uitkomst was natuurlijk hetzelfde.

In de middeleeuwse literatuur en poëzie hielpen ridders vaak de armen in nood. In werkelijkheid bleven de ridders thuis om geld te verdienen op hun boerderij.
Kooplieden en ander volk konden bovendien hun kostbaarheden verpanden bij de tempeliers, en niet alleen goud en munten. Het best lopende bankwezen van toen nam met graagte allerlei papieren, vee en zelfs gevangenen in bewaring.
En de ridders kenden nog een slinkse truc. In 1139 kregen de tempeliers krachtens de bul ‘Omne datum optimum’ een vrijstelling, waardoor de orde alleen aan de paus verantwoording hoefde af te leggen. Zo hoefden de ridders geen kerkelijke en gewone belastingen te betalen.
De vrijstelling gold ook voor huurders van de orde. Zonder afdracht van belasting konden de tempeliers hun een hogere huur vragen. Ze sloten zelfs overeenkomsten met mensen die het bekende rode kruis van de orde voerden, waarmee hun eigendom formeel onder de tempeliersorde viel – en onder de belastingvrijstelling.
‘Wanneer de prijzen hoog zijn, verkopen ze hun tarwe liever dan dat ze die aan de behoeftigen geven.’ Een dichter rond 1250 over de tempeliers
Dat creatieve boekhouden bleef natuurlijk niet onopgemerkt. Rond 1250 schreef een dichter het werk Sur les états du monde (over de staten in de wereld), waarin hij zich vrolijk maakte over alle samenlevingsklassen, van pausen tot boeren. En over de tempeliers schreef hij:
‘De tempeliers zijn papmannetjes, die weten hoe ze zichzelf moeten verrijken. Ze zijn te zeer gesteld op geld. Wanneer de prijzen hoog zijn, verkopen ze hun tarwe liever dan dat ze die aan de behoeftigen geven.’



Het document toont een overzicht van de burgers in Berkshire die bij de tempeliers in het krijt stonden.
De boer John van Hurley was vier shilling schuldig voor een paard dat hij van de tempeliers kocht.
Het werkdocument is gevlekt door waterschade en doordat het door vele handen is gegaan.
Plezier was verboden
Theuderic merkte weinig van de economische voorspoed van de tempeliers. De inkomsten gingen naar de kas, en de ridder leefde zelf in opperste armoede.
Toen Theuderic werd ingewijd in het leven als kloosterbroeder, moest de jongeman afstand doen van alle materiële zaken die de middeleeuwen te bieden hadden – en van de meeste pleziertjes.
Alles wat Theuderic bezat waren, naast de kledij die hij ldroeg, zijn wapens, een sprei en een hard kussen. Als hij iets nieuws kreeg, moest hij het oude netjes inleveren. De mannen verschoonden zich zelden, dus één stel kleren was doorgaans voldoende.
De witte mantel mocht geen enkele versiering hebben, en vooral bont was verboden. Als Theuderic het zou wagen om een mooiere mantel te vragen, schreven de regels voor dat hij direct het grootste vod in huis moest krijgen.
Privacy was ook al een onbekende luxe. Niets in de orde bleef geheim en Theuderic mocht geen brieven aan zijn gezinsleden schrijven zonder toestemming van de commandeur van Bisham. En als hij zelf een brief ontving, werd deze tijdens het avondmaal ten overstaan van iedereen voorgelezen.
De tijd na de maaltijd was voor stille bezigheden en religieuze verdieping. Spelen was uit den boze, en de ridders mochten nooit naar verhalenvertellers luisteren of een optreden van een rondreizend toneelgezelschap bijwonen, wat toen heel gebruikelijk was.
Jagen konden ze al helemaal op hun buik schrijven, en met name de valkenjacht, die toen erg in zwang was, gold als verdorven. Zoals het reglement luidde: ‘Het is niet gepast voor een man van de kerk om zich over te geven aan geneugten. Hij moet gewillig gehoor geven aan Gods geboden, vaak bidden en elke dag betraand zijn zonden aan de Heer bekennen.’
Eén vorm van jagen was echter wel toegestaan: de leeuwenjacht. Maar geschiedkundigen denken dat we dit overdrachtelijk moeten opvatten, en dat met een leeuw de duivel moet zijn bedoeld, want grote katachtigen zijn er in West-Europa niet veel. De wet stelt het als volgt:
‘Het genoemde verbod op de jacht omvat geenszins de leeuw, want hij omringt u en zoekt naar wat hij maar kan verslinden – zijn hand tegen iedere man en de hand van iedere man tegen hem.’

Wijn was de favoriete drank van de ridders en werd bij bijna elke maaltijd geserveerd – bij voorkeur verwarmd.
Overtreders eten op de grond
Theuderic hield zich netjes aan de vele regels van de orde. Maar één overtreding stond hij zichzelf toe: schaken. Samen met een andere broeder had hij een schaakspel in de stal verborgen om in een onbewaakt ogenblik een partijtje te doen.
Theuderic was niet de enige. Geschiedkundigen vermoeden dat de tempeliers heus wel eens een spelletje deden. In verschillende commanderijen zijn bijvoorbeeld schaakstukken en dobbelstenen aangetroffen. En op schilderijen uit de 13e eeuw zitten tempeliers met het zo kenmerkende rode kruis op de mantel over het schaakbord gebogen.
Als Theuderic was gesnapt, zou de commandeur van het huis vast maatregelen hebben genomen. Of misschien zou het hoofd van Bisham het door de vingers zien omdat Theuderic nog zo jong was en nog veel moest leren als ridder. En wie weet speelde de man zelf wel eens een partijtje schaak.
Commandeurs namen het in elk geval niet altijd even nauw met de regels. Uit schilderijen is af te leiden dat het spel wijd en zijd bekend was.

Schaken werd in de 12e eeuw populair bij de West-Europese elite, hoewel de kerk zich verzette tegen het ‘duivelse spel’.
Maar als het hoofd van het huis de regels zou volgen, had hij Theuderic minstens vier dagen op water en brood gezet en gedwongen om samen met de honden op de vloer te eten. In het ergste geval zou hij de zweep en dan de boeien krijgen.
De orde kende een uitgebreid strafsysteem, dat vele varianten van lijfstraffen omvatte, waaronder geseling en tortuur, opsluiting en vernedering. Als een ridder op een vastendag bijvoorbeeld iets zou eten, kon hij een jaar en een dag op water en brood worden gezet.
Maar de ergste straf voor een ridder was uit de orde te worden gegooid – meestal na zweepslagen. De straf werd voornamelijk gebruikt tegen de ridders die de ergste zonde van allemaal hadden begaan: een christen ombrengen. Die straf viel in 1257 drie tempeliers in Palestina te beurt, die werden veroordeeld vanwege het doden van een aantal christelijke kooplieden. Deze ridders werden niet alleen verbannen, maar kregen er ook flink van langs met de zweep.

De ridders werden rijk, o.a. door als een van de eerste Europese banken te fungeren.
Troubadour klaagt over geldnood
Voor Theuderic was het Heilige Land een verre droom. Hoewel hij net als veel andere jonge mannen tot de orde was toegetreden met een hoofd vol dromen van grootsheid en glorie op het slagveld, moesten de meesten genoegen nemen met verhalen uit Jeruzalem.
De commanderij in Bisham ontving soms brieven uit het Heilige Land, die een van de weinige schriftelijke bronnen van de tempeliers zelf waren. Schrijven vond de orde niet belangrijk, en veel ridders konden het niet.
De brieven uit het Heilige Land hadden meestal het karakter van smeekbeden om geld voor de strijd tegen de moslims. In de 13e eeuw begon de tempelier en troubadour Ricaut Bonomel zelfs met het schrijven van liedjes over de financiële nood. Ook bezong hij de paus, die liever geld over de balk smeet dan het in de strijd om Jeruzalem te steken:
‘De paus deelt graag vergeving uit, maar ons valt hier vooral zijn grote gierigheid te beurt. Hij staat toe dat het kruis wordt veroverd, verkwanselt God en verkoopt vergiffenis voor geld.’

Veel tempeliers trokken de monnikskap goed over de oren en stonden nooit op het slagveld.
Hiervan zijn we zeker
Tempeliers liepen achter de ploeg
Vrijstelling voor zieken
Terwijl tempelier Theuderic zijn zuurverdiende centen naar zijn broeders ver weg in het Heilige Land zag verdwijnen, had hij op andere gebieden niet te klagen. De tempeliers zorgden goed voor zichzelf en bekommerden zich altijd om zieke en zwakkere broeders.
De orde kneep een oogje toe wanneer zieke ridders bijvoorbeeld niet konden meedoen aan het nachtgebed. Verder mochten patiënten wat vaker eten, al werden sommige voedingsmiddelen, zoals rundvlees, paling en kaas, ongeschikt geacht voor wie niet lekker was.
Zoals de meeste Engelse commanderijen was Bisham te klein om er een eigen hospitaal op na te kunnen houden. Langdurig zieken werden naar een van de twee huizen vlak bij de Noordzee gestuurd, want de koude wind zou genezend werken.
En als Theuderic lepra mocht krijgen, dan kon hij rekenen op de beste verzorging bij de Orde van Sint-Lazarus, die voor patiënten zorgde. Theuderic zou zelfs een ezel als vervoermiddel en een bediende meekrijgen.
Ook de doden kregen alle aandacht. Voor de ridders was de dood slechts een overgang naar een hemels bestaan, en de begrafenis moest zo vroom en plechtig mogelijk zijn.
Voorafgaand aan de teraardebestelling werd het lichaam van een overleden broeder grondig gewassen en in een lap schoon linnen gewikkeld. Vanuit de kapel werd de dode naar gewijde grond gedragen, en op zo’n begrafenis kwamen soms wel 100 man af.
Burgers willen in de gewijde grond
Veel toeschouwers hoopten vast dat ze daar op een dag ook voor in aanmerking zouden komen, en dankzij die plechtige begrafenissen wilden ze nog liever voor de Orde van de Tempeliers werken – want ook medewerkers en knechten hadden het recht om in de gewijde grond van de kerk begraven te worden. En dat was in de middeleeuwen voor de gewone man meestal niet weggelegd.
Na de begrafenis werden er een week lang dagelijks 100 gebeden voor de dode opgezegd, en het volledige rantsoen aan eten en drinken van de overledene ging 40 dagen lang naar een arme. Zo was een plekje in het hemelrijk gegarandeerd.
De dode werd nog een eindje op weg geholpen door de 60 onzevaders die de broeders iedere dag opzegden: 30 voor de levenden en 30 voor de doden. Bovendien namen alle broeders elke middag deel aan een mis voor de overledenen.
Met al die gebeden en rituelen voelde Theuderic zich ongetwijfeld verzekerd van een enkeltje naar het paradijs. En totdat het tijd was om naar God te gaan, kon hij zich verheugen in een bestaan dat veiliger was dan dat van vele tijdgenoten. De tol was alleen het smalle pad van de deugd – geen jacht, geen privéleven en geen seks.

MYSTERIES
Dit artikel komt uit de reeks MYSTERIES. Elk deel duikt in raadsels uit het verleden, van de tempeliers tot de occulte wereld van de nazi’s.
Bekijk alle titels en bestel ze hier: www.historianet.nl/mysteries