Museum of London

Jack London duikt het arme Londen in

Op zijn 26e stort schrijver Jack London zich in een levensgevaarlijk project. Hij wil aandacht vragen voor de beroerde omstandigheden waaronder de armste Londenaren leven, en brengt acht weken door als dakloze in East End.

Iedereen die hij erover aanspreekt, raadt het hem ten zeerste af: acht weken in de ergste achterbuurt van Londen gaan wonen om het leven van paupers te bestuderen, dat is je reinste waanzin.

En gevaarlijk is het ook: een mensenleven is niets waard in de vuile straten van East End.

‘Daar wil je niet wonen!’ zeggen zijn vrienden ontsteld. ‘We weten niets van East End. Waar het dan ook ligt.’

‘Dan ga ik naar Cook,’ reageert hun jonge gast uit Amerika, Jack London.

Cook is ’s werelds eerste reisbureau dat reizen aanbiedt naar donker Afrika en exotisch Tibet. Maar de agent schudt zijn hoofd bij deze reisbestemming.

‘We brengen geen toeristen naar East End. Zo’n aanvraag hebben we nog nooit gekregen, en we weten niets van die plek,’ geeft hij Jack te verstaan.

Daarom houdt Jack een taxi aan – een hansom cab: een koets met paard – en vraagt of hij naar East End kan, de wijk ten oosten van de Tower of London.

‘Waarheen, sir?’ vraagt de koetsier, alsof hij hem niet heeft verstaan.

‘Naar East End! Waar dan ook! Kom op!’ dringt Jack aan, waarna de koetsier hem dwars door de verkeerschaos van de hoofdstad leidt. Enkele minuten gaat het goed, maar dan stopt de koets.

‘Pardon, waar moest u zijn?’

Een wijk in verval

Jack London verbleef vooral in de wijk Whitechapel in East End. Al in de 16e eeuw kwam de woonwijk op, en in de 19e eeuw werden de huizen verhuurd aan armen.

Birkbeck History Dept.

Armenhuis

Bij Whitechapel Road lag een armenhuis, waar daklozen een bed en (zwaar) werk kregen.

Birkbeck History Dept.

Spitalfields Garden lonkte

In het plantsoen bij Christ Church konden daklozen in het gras slapen, althans overdag.

Birkbeck History Dept.

Sloppenwijk naast de Tower of London

Het arme Whitechapel lag ten oosten van de Tower, een middeleeuws bolwerk.

Birkbeck History Dept. & Shutterstock

De grootste werkplaats

Duizenden dagloners werkten in de haven. Het loon was laag en het werk riskant. Brak je je arm, dan had je geen eten en onderdak.

Birkbeck History Dept.

Straat van Jack the Ripper

Flower and Dean Street gold als de gevaarlijkste, slechtste straat in de hoofdstad. Hier koos Jack the Ripper in 1888 zijn slachtoffers uit.

Birkbeck History Dept.

Zwarte vlek midden in Londen

Jack London is in de hoofdstad van het Britse rijk om aan het licht te brengen hoe slecht de Britten de onderklasse van het land behandelen.

Zijn aantekeningen wil hij verzamelen in een boek dat een bittere aanklacht moet worden jegens de overheid, de politie en de kerk.

In 1902 hebben de Britten de grootste hervorming van de samenleving in de geschiedenis beleefd.

De industrialisatie lokt miljoenen boeren naar de stad om het geluk te beproeven. Londen alleen al is gegroeid van circa 1 miljoen inwoners in 1821 tot 6,5 miljoen in 1901.

Fabrikanten, ambtenaren en heel veel anderen leven in overvloed, maar achter de paleizen en herenwoningen liggen de sloppenwijken, waar de verliezers van de industrialisatie terechtkomen.

Grote delen van East End vormen een moeras met 1 miljoen zielen die uit alle macht vechten om de volgende dag te halen.

Jack London.

© Granger/Bridgeman

Verkleed als gestrande zeeman

‘Dit gebied waar mijn hansom cab in doordrong, was één grote achterbuurt. De straten wemelden van een vreemd ras, klein van stuk, verkommerd en met een beroerd voorkomen. Op een markt spitten oude mannen en vrouwen afval dat in de modder was gegooid, na op rotte aardappelen, bonen en groenten,’ noteert Jack London na zijn allereerste kennismaking met East End.

De koets draait de beruchtste straat van de stad in, Flower and Dean Street, in de wijk Whitechapel.

De koetsier heeft het niet meer, want hier bracht de wrede seriemoordenaar Jack the Ripper in 1888 vijf prostituees om, wat 14 jaar na dato nog vers in het geheugen ligt.

‘Ik ken het hier niet,’ zegt de koetsier, maar zijn passagier houdt voet bij stuk en de rit door het labyrint van stinkende straten en roetzwarte huizen gaat door.

Dan laat Jack de nerveuze koetsier bij een tweedehandszaak stoppen. Hier wil de Amerikaan kleding aanschaffen waarmee hij door de wijk kan bewegen zonder al te zeer op te vallen.

‘Uiteindelijk koos ik een praktische maar flink versleten broek, een rafelig jasje met nog maar één knoop, een paar schoenen die zichtbaar waren gebruikt op een plek waar kolen werden geschept, een dunne leren riem en een vuile pet.’

Voordat zijn ontdekkingsreis door de sloppenwijk kan beginnen, huurt hij een kamer even verderop, waar hij zich kan terugtrekken om in alle warmte zijn waarnemingen op te schrijven.

Zoeken naar een slaapplek

‘Mijn versleten jasje vol gaten was mijn handelsmerk – het teken dat ik nu bij hun klasse hoorde,’ merkt Jack op, die zijn onderzoek naar het leven in de achterbuurt begint. En als hij wat eet in een ‘vettig tehuis’, vraagt hij de waardin of hij er een kamer kan huren.

‘Ik verhuur geen kamers,’ antwoordt ze, ‘maar ik kan je een bed geven om met twee andere mannen te delen. Eervolle mannen.’

‘Vrouwen! Het leven heeft me geleerd dat een vrouw niet loont.’ Anonieme zeeman uit East End

Vervolgens raakt Jack aan de praat met een jonge zeeman, met wie hij de kroeg in gaat.

‘Toen ik hem vroeg waar hij voor leefde, zei hij onmiddellijk: “Drank!” De zee op, zijn salaris innen en zich ten slotte bezatten. Daarna zuipen met toevallige passanten, en als het geld op is: weer naar zee.’

Jack verbaast zich over deze intrieste cyc­lus. ‘En vrouwen?’ vraagt hij.

‘Vrouwen! Het leven heeft me geleerd dat een vrouw niet loont. Waarom zou een man als ik een vrouw willen? Mijn moeder was meer dan genoeg – ze sloeg haar kinderen en schold die ouwe de huid vol wanneer hij thuiskwam.’

Het geld dat de zeeman verdient, zet hij om in bier. Zo zal zijn leven zijn tot hij over een paar jaar crepeert, denkt Jack.

Agenten wekten allen die op roosters of in portieken sliepen. Op een overtreding stond drie maanden gevangenisstraf.

© Jack London/Huntington Library

De zeeman stelt Jack voor bij hem te overnachten, want hij heeft plek. En dan drinken ze het geld op dat Jack opzij had gezet voor zijn overnachting.

Dat de zeeman geen vrouw en geen kinderschare wil, maakt indruk op Jack: ‘Naarmate de dagen verstreken, raakte ik ervan overtuigd dat trouwen niet alleen dom is, maar bijna misdadig voor de mensen die in deze goot leven. Ze zijn als de stenen die de metselaar niet kan gebruiken. Er is geen plaats voor hen in het sociale web, want de samenleving trapt ze uit alle macht naar de bodem, totdat ze daar omkomen.’

Een zak stro als matras – veel meer hadden de bewoners van de sloppenwijken niet.

© Museum of London

Arme kinderen bezweken het eerst

Sinaasappelschil als avondeten

Aan het begin van zijn ontdekkingsreis vertelt Jack dat hij vrouw en kinderen heeft, die hij zal laten overkomen.

Als Amerikaan is hij gewoon dat een gezin minstens twee kamers en een badkamer heeft, maar na enkele dagen zoeken ziet hij in dat hij zijn eisen bij moet stellen: in East End heeft niemand een badkamer, en een gezin moet het met één vertrek doen – dat gedeeld wordt met een paar logés die meebetalen aan de huur.

In die ene kamer moeten het gezin en de logés – acht mensen op 13 m2 – koken, eten en slapen.

Van ’s ochtends vroeg tot laat in de middag doet de kamer dienst als werkplaats of als naai­kamer, waar de moeder en de kinderen lucifersdoosjes of kleding maken.

Jack staakt het zoeken naar een huis en bekijkt de dagen daarna openbare armenhuizen, waar de toeloop groot is.

De eerste keer komt hij te laat om een plek te kunnen bemachtigen, de tweede keer is hij zijn geld vergeten en komt hij er niet in.

Om wat te verdienen maakte een gezin bijvoorbeeld lucifers of aanmaakhoutjes. Iedereen moest een handje meehelpen.

© Museum of London

Hij sluit zich daarom aan bij twee oudere mannen, een timmerman en een havenarbeider, die die nacht ook geen slaapplaats hebben.

Ze haasten zich naar Mile End Road, waar zich een ander openbaar armenhuis bevindt.

‘Beiden keken tijdens het lopen naar de stoep. Af en toe stopten ze om iets op te rapen. Ik nam aan dat ze peuken van een sigaar of sigaret oppakten, maar toen zag ik het: op het glibberige, bespuugde trottoir vonden ze schilletjes van appels en sinaasappels en steeltjes van druiven, die ze in hun mond staken.’

De havenarbeider legt uit dat hij de hele dag nog niets heeft gegeten. Dus nu verheugt hij zich op de avondmaaltijd van het armenhuis – een bord havermoutpap en een homp hard brood.

Maar voor niets gaat de zon op. Het Engelse woord voor armenhuis is workhouse, werkhuis – de instanties verwachten dat de daklozen werken voor hun huisvesting.

‘Dus je moet je klus klaren – vier pond touw ontrafelen, schoonmaken of 100 pond stenen tot scherven slaan,’ licht de werkloze havenarbeider toe.

Als ze er eindelijk zijn, krijgen ze een kille blik van de portier: ‘Alles is vol!’

Wie geen plek in het armenhuis kon krijgen, moest de hele nacht op zijn benen blijven staan.

© Museum of London

Dakloze liep hele nacht

Daklozen zijn de hele nacht op

Op een avond gaat Jack naar de uitgaansbuurt van West End, waar koetsen staan om de feestelijk geklede theatergangers naar hun warme bedje te brengen.

Het regent pijpenstelen en al gauw zijn de straten leeg. Slechts een gestage stroom haveloos geklede zwervers sjokt rond om de tijd te verdrijven en warm te blijven.

‘Nou, zei ik tegen mezelf, stel je voor dat het één uur ’s nachts is en dat je een arme jongeman zonder geld bent, en dat je morgen werk zult moeten zoeken!’

Aan de Theems lag de enorme Londense haven, ‘The Docks’. Hier zochten paupers werk voor een dag – of zelfs maar een uur.

© Museum of London

Jack weet dat hij een nacht goed zal moeten slapen als hij morgen zwaar werk wil doen als dagloner in de dokken, waar koloniale goederen worden gelost.

Dus hij gaat op een traptree zitten om uit te rusten.

‘Vijf minuten later stond er een agent voor mijn neus. Ik had mijn ogen open, dus hij mompelde wat en liep door. Maar tien minuten later was mijn hoofd op mijn knieën gezakt. Ik zat te dommelen, en dezelfde agent foetert: “Opstaan!”’

Die nacht ontmoet Jack een jonge Londenaar, met wie hij een tijd door de stad loopt. Plotseling ontdekt Jack een deuropening met een laag hek ervoor.

‘Kom, dan klimmen we eroverheen slapen we wat,’ stelt hij voor.

‘En drie maanden brommen zeker? Ammehoela,’ antwoordt zijn makker.

Jack loopt alleen door naar Hyde Park met zijn aanlokkelijke zachte gras.

‘Laten we over het hek springen,’ roept hij naar een dakloze jongen die bijna niet meer op zijn benen kan staan.

‘Mij niet gezien. Er zijn parkwachters die je voor zes maanden laten opsluiten,’ weet de jongen te vertellen.

Tegen de ochtend is Jack doorweekt, hongerig en aan het eind van zijn Latijn. Hij wil ontbijten bij de post van het Leger des Heils aan de overkant van de Theems. Na een paar uur wachten mag hij om 11 uur eindelijk naar binnen – maar nog niet aan tafel. Eerst bidden.

‘U zult rijkelijk worden toebedeeld in het paradijs,’ belooft de predikant. ‘En hoezeer u ook hongert en lijdt op aarde, in het paradijs wacht uw beloning, als u zich aan de regels houdt.’

Eindelijk komt het eten op tafel. Twee sneden brood en een snee mik, een plak kaas en een kop thee. Een karige portie, en het Leger des Heils eist dat de 700 mannen blijven tot de volgende dienst.

‘Dat het Leger des Heils mensen die ’s nachts geen oog dicht hebben gedaan dwingt om een paar uur te staan is even kwaadaardig als zinloos,’ tiert Jack.

In het armenhuis stond er elke ochtend en avond havermout op het menu.

© Hulton/Getty

Het meest gehate huis

Het armenhuis was de laatste plek waar de East Enders wilden belanden. Met het zware werk leek het net een gevangenis.

Als wasvrouw, havenarbeider, prostituee, krantenverkoper of koetsier. Op allerlei manieren probeerden de Londense paupers aan de kost te komen. Als dat niet lukte, wachtte het armenhuis.

Na het aannemen van de zogeheten Poor Law Amendment Act (1834) moesten de armen werken voor de kost, want het armenhuis kon in de woorden van de politici ‘niet het laatste redmiddel zijn’ voor de burgers zonder werk en woning.

Bij aankomst werden echtparen gescheiden, want mannen en vrouwen mochten niet bij elkaar.

De daklozen werden gefouilleerd om na te gaan of ze niet meer dan wat kleingeld bezaten, anders had een ander meer recht op hun plek.

Ze kregen ongewassen nachtgoed en sliepen met de ratten in een slaapzaal vol smalle, onhandige hangmatten.

Die waren zodanig opgehangen dat ze allemaal schommelden wanneer één iemand zich omdraaide.

De volgende morgen moesten de bewoners 10 uur lang bijvoorbeeld stenen breken of schoonmaken. Tijdens een verblijf mochten ze het huis niet uit.

Armenhulp was hard werken

Badwater delen met 62 man

Bij zijn derde poging slaagt Jack London erin het armenhuis binnen te komen. Hij is vroeg en heeft zijn geld op een veilige plek verstopt: in zijn sok.

Het diner bestaat uit havermoutpap in een blikken kop en brood zo hard dat je het alleen kunt eten als het in water is geweekt. Daarna moet iedereen in bad.

‘Twee aan twee gingen we naar de badkamer. Er stonden twee teilen, en ik weet zeker dat de twee mannen vóór ons zich daarin hadden gewassen en dat we alle 62 hetzelfde water gebruikten.’

Spelende straatkinderen hadden vaak nog geen idee van hun lot – en maar goed ook.

© Museum of London

Jack wast zich en droogt zich af met een natte handdoek. En hij wordt niet goed als hij een wrak van een vent ziet met een rug vol vlooienbeten en rode krabsporen.

Na een woelige nacht in de slaapzaal wordt hij schreeuwend wakker als er een rat over zijn borst loopt.

‘De anderen scholden op me vanwege zulke slechte manieren.’

Het ontbijt bestaat uit havermoutpap en hard brood, en dan wacht de taak van die dag. Jack wordt naar de ziekenboeg van het armenhuis gestuurd om schoon te maken.

Etensresten, oud verband en braaksel moeten worden opgeveegd.

‘Niet aankomen, vriend. Volgens de verpleegster is het dodelijk!’ waarschuwt Jacks kameraad. Het werk is afschuwelijk – maar de daklozen vechten erom, want misschien zit er tussen het afval iets te eten. Jack trekt het echter niet meer.

‘Laten we ervandoor gaan,’ zegt hij tegen een maat, die hier echter niets van wil weten: ‘Dan kom je er nooit meer in,’ waarschuwt hij.

De armenhuizen eisen dat daklozen hun corvee doen, anders worden ze bij de politie aangegeven en komen ze een volgende keer niet meer binnen.

Jack kan het niets schelen. Hij sluipt weg met de vurige wens om een bad te nemen en alle ellende van zich af te spoelen.

Goed zakendoen in de sloppenwijk

Af en toe zoekt Jack zijn geheime kamer op, waar hij een bad kan nemen en kan bijkomen van de lange nachten op straat.

En schrijven. Een van de belangrijkste gesprekken die hij optekent, voert hij met de man die hem aan de kamer hielp.

‘Een investeerder koopt het huis en verhuurt de kamers per stuk aan gezinnen.’ Johnny Upright, huisvader in East End

Johnny Upright woont met zijn vrouw en dochters in een van de straten van East End waar elk gezin een huis heeft. Maar daar komt een einde aan.

‘Mijn huurcontract verloopt over een paar jaar. De eigenaar is op onze hand, hij heeft in geen van zijn huizen de huur verhoogd. Maar hij kan ze verkopen, of sterven, wat op hetzelfde neerkomt. Een huisjesmelker koopt het huis en bouwt een werkplaats in de achtertuin, waar nu mijn wijnranken staan, en verhuurt de kamers per stuk aan gezinnen. Zo gaat dat, en dan is het uit met Johnny Upright.’

De sloppenwijk groeit jaar na jaar, want het is er goed zakendoen: al ligt een huis in een achterbuurt en wordt het aan paupers verhuurd, de totale huur voor de kamers zal veel groter zijn dan de huur die het gezin Upright iedere maand bij elkaar weet te scharrelen.

De extra winst op één huis in East End kan oplopen tot wel 500 pond per jaar (70.000 euro nu). Alleen als Johnny Upright zich een ander, duurder huis kan veroorloven, komt hij weg uit de achterbuurt. Zo niet, dan belandt ook hij in zo’n kamer.

’s Morgens, als de parken opengingen, stroomden de daklozen toe voor een dutje op de banken of in het gras.

© Jack London/Huntington Library

Door de kou, de ondervoeding en de heersende ziektes leeft een inwoner van East End ook nog eens veel korter dan de overige burgers van Londen.

‘Je kunt niet anders concluderen dan dat deze menselijke afgrond letterlijk een mensendodende machine is,’ schrijft een aangeslagen Jack London.

Na acht weken is de kwelling voorbij en kan hij terugkeren naar New York. Het boek over de arme Londenaren, The People of the Abyss, komt uit in 1903.

In Groot-Brittannië zijn recensenten geschokt: ‘Het boek schetst het meest levendige, waarheidsgetrouwe beeld van de treurige keerzijde van onze moderne beschaving,’ schrijft er een, en de krant Daily Express stelt vast dat je ‘nergens iets leest wat somberder is’.

Zelf kan Jack London de ervaringen in East End maar moeilijk van zich afzetten.

‘Geen van mijn andere boeken vergde zo veel van mijn jonge gemoed en kostte zo veel tranen als mijn onderzoek naar de financiële ondergang van de armen.’

De bestseller The Call of the Wild gaat over de hond Jack die zijn baasje mist, eindigt als sledehond en dan naar de wolven vlucht.

© Granger/Bridgeman

Ooggetuige van de rauwe werkelijkheid

Naschrift

De achterbuurt bleef groeien totdat Duitse bommen de woonwijken in East End in de Tweede Wereldoorlog platgooiden.

Met nieuwe huizen, hogere lonen en een betere zorg kwam er een eind aan de ‘mensendodende machine’, die nu een aantrekkelijke woonwijk is.