‘Voor het volk, door het volk!’
Dat waren de woorden van de sociaaldemocraat Philipp Scheidemann toen hij op 9 november 1918 de eerste Duitse democratie uitriep. Kort daarvoor hadden de Duitsers een bittere nederlaag geleden in de Eerste Wereldoorlog, die het machtige keizerrijk te gronde richtte. Volksopstanden in heel Duitsland dwongen keizer Wilhelm II tot aftreden, en nu de grootheidsdroom aan diggelen was, ontstond het idee van een natie geleid door het volk.
Twee maanden na de verklaring van Scheidemann vonden de eerste vrije verkiezingen plaats. Maar niet iedereen was enthousiast over de nieuwe democratie. Gevoed door de economische neergang van de jaren twintig groeide de Duitse nazipartij (NSDAP) – geleid door Adolf Hitler – zo snel dat president Paul von Hindenburg zich in 1933 genoodzaakt zag Hitler tot rijkskanselier te benoemen. Kort daarna ontmantelden de nazi’s de Duitse democratie.