Bij de meeste betalingen in ons dagelijks leven komt helemaal geen fysiek geld meer kijken. En dat is misschien maar goed ook. In de loop der tijden zijn er namelijk allerlei bizarre betaalmiddelen in omloop geweest.
Het zachtste geld
Koe kostte 100 eekhoorns
De valuta was bepaald niet keihard in het middeleeuwse Finland en Rusland. Het bont van de rode eekhoorn was een gangbaar betaalmiddel, en de snuit, oren en klauwen van het knaagdier deden dienst als kleingeld.
De waarde van de huiden wisselde, maar soms kon je een hele koe kopen voor 100 eekhoornhuiden. Omdat het bont zo gewild was, werd er naarstig jacht gemaakt op eekhoorns, en volgens onderzoekers kroop Rusland daarom door het oog van de naald tijdens de grote pestepidemie van de 14e eeuw.

Eeuwenlang betaalden de Russen elkaar met eekhoornhuiden.
Net als andere knaagdieren konden eekhoorns de besmetting overbrengen. Huiden werden tot begin 15e eeuw gebruikt, toen Novgorod het betaalmiddel afschafte.
Het bijzondere betaalmiddel leeft nog voort in het huidige Finse woord voor geld: raha betekent letterlijk eekhoornhuid.
Het lichtste
Geld groeide op de velden in Virginia
In de 17e eeuw werden de Engelse kolonisten in Virginia in Noord-Amerika steenrijk dankzij de tabaksteelt. Het was zo’n goede handel dat de kolonisten de bladeren van de plant in 1642 uitriepen tot het enige betaalmiddel van de staat.

Slaven, schatten, salarissen en goederen uit Engeland – alles werd met tabak betaald, waardoor iedereen, van de timmerman tot de dominee, zijn eigen geld begon te verbouwen. In de loop der tijd raakte de markt verzadigd, en eind 17e eeuw kwam de waarde in een vrije val.
De kolonisten grepen in door veel plantages te verwoesten, maar daar zette het bestuur de doodstraf op.
Het zwaarste
Een huis werd betaald met stenen munten
’s Werelds grootste munten waren in omloop op het eiland Yap in de Stille Oceaan. Voor een stenen schijf ter grootte van een tractorband kon je een huis kopen.
De bewoners van het afgelegen Pacifische eiland Yap konden hun geld rustig op straat laten liggen. Het plaatselijke betaalmiddel was zo zwaar dat niemand ermee vandoor kon gaan.

Op Yap betaalde men met stenen schijven uit een steengroeve 500 kilometer verderop.
Vanaf omstreeks 500 tot aan de jaren 1930 gebruikten de eilanders de valuta rai, ronde stenen schijven met een gat in het midden. De enorme munten werden uit steengroeven op Palau gehaald, zo’n 500 kilometer naar het zuidwesten, waarna ze op houten vlotten met een smalle kano ervoor over open zee werden getrokken.
De reis duurde een dag of vijf en was niet zonder gevaar, zo kunnen we afleiden uit een aantal schijven op de zeebodem.
Hoe groter en mooier een schijf, hoe meer hij waard was. De grootste woog 7,6 ton en had een diameter van 3,5 meter. De eigenaar kon er een flinke villa van laten bouwen. Een vrouw was te koop voor een kleinere steen, en een rai van het formaat van een bord was genoeg voor een maand eten.
Het stinkendste
Italianen verwenden koningen met parmezaan
De harde Parmezaanse kaas was een uiterst waardevol bezit. Nog tot op de dag van vandaag worden de zuivelproducten veilig in bankkluisjes bewaard.
Het gezegde dat geld niet stinkt ging in de 13e eeuw niet altijd op. Toen voerden de Italianen Parmezaanse kaas in als betaalmiddel, waar ze van alles en nog wat voor kochten.

Omdat Parmezaan zo bewerkelijk is, is de kaas een vermogen waard.
Ook in het buitenland was de kaas felbegeerd, en de Italianen schonken hem aan diplomaten en koningen. In 1511 deed paus Julius II maar liefst 100 Parmezaanse kazen cadeau aan de Engelse koning Hendrik VIII, en overal in Europa beschermden de eigenaren hun kaas met hun leven.
Tijdens de brand van Londen in 1666 bracht de ambtenaar Samuel Pepys zijn kaasvoorraad in veiligheid door hem te begraven. Terwijl wij onze Parmezaan gewoon raspen en over de pasta strooien, is de zuivel in zijn streek van oorsprong, Emilia-Romagna, nog steeds goud waard.

Voor één Parmezaanse kaas van 36 kilo is 550 liter melk nodig. Die hoeveelheid verklaart samen met de rijpingstijd van minimaal twee jaar de hoge waarde van het zuivelproduct.
Banken als de Credito Emiliano verstrekken leningen aan kaasmakers met Parmezaan als onderpand. De bank bewaart zo’n 440.000 kazen in beveiligde ruimtes. Eén Parmezaanse kaas brengt zo’n 300 euro op.
Het glimmendste
Slaven te koop voor slakken
Het glimmende huis van een bepaalde slak, de tropische kauri, was tussen 600 v.Chr. en 1920 een gangbaar betaalmiddel in Afrika, Azië en Oceanië.
De slakkenhuisjes zijn glad en lijken wel van porselein gemaakt. Daarom waren ze felbegeerd onder de bewoners van de streken waar de slak voorkwam.

In de 16e eeuw brachten de Portugezen scheepsladingen kauri’s van de Indische Oceaan naar Afrika om er slaven mee te kopen.
Toen de slakkenhuisjes nog zeldzaam waren, bracht een slaaf 200 tot 300 kauri’s op, maar eind 17e eeuw sloeg de inflatie toe, en rond 1680 kostte een slaaf al 20.000 kauri’s. Zo’n berg glimmende slakkenhuisjes woog ongeveer 25 kilo.
Het puntigste
Hond had zijn bek vol met geld
Hondentanden waren tot de jaren 1960 een gangbaar betaalmiddel in delen van Papoea-Nieuw-Guinea ten oosten van Indonesië. Gelukkig voor de honden werden de tanden pas na de dood verwijderd.
De tandentrekker begroef een dode hond tot zijn nek in het zand en rukte de tanden dan uit de bek. Alleen de hoektanden waren een geldig betaalmiddel, dus één hond leverde maar vier ‘munten’.

Hondentanden werden al 2500 jaar geleden als sieraden gebruikt in Papoea-Nieuw-Guinea.
Er werd een gat in de tanden geboord en ze werden aan een snoer geregen, waarna ze als geld en sieraden dienden.
De waarde was vooral afhankelijk van hoe wit de tanden waren. Tabak, kokosnoten, bruidsschatten en varkens werden met hondentanden betaald.
Rond 1880 kon je één tand wisselen voor een kokosnoot, en een varken kostte een tandensnoer dat even lang was als het dier zelf.
Het scherpste
Messen en spades krompen tot munten
Zo’n 2700 jaar geleden stond een Chinese prins naar verluidt zijn troepen toe om met hun bronzen messen te betalen. Daarmee voerde hij een nieuwe valuta in, het messengeld, dat de voorloper was van de huidige munten.

Messenmunten waren vermoedelijk het eerste echte geld ter wereld.
In de loop der jaren maakten de Chinezen gaten in de messen om ze aan een snoer te kunnen rijgen.
Ook spades werden op deze manier bewerkt. De werktuigen werden steeds kleiner, en uiteindelijk kon je er niet meer mee snijden of graven, maar werden de messen en spades alleen nog als munten gebruikt.
Het gezelligste
Troepen kregen soldij in speelkaarten
De Franse kolonie Canada was in 1685 door zijn geld heen omdat de schepen uit het buitenland vertraagd waren. Ambtenaren en soldaten kregen niet betaald – tot de officier Jacques de Meulles op een idee kwam.
Aan speelkaarten was bepaald geen gebrek, en op initiatief van De Meulles bombardeerden de kolonisten die tot betaalmiddel. Ze konden geruild worden als het schip met munten zou komen.
Schoppenheer, hartenvrouw en andere kaarten werden voorzien van een fleur de lis en een waarde, waarna ze als geld gebruikt konden worden. Tot eind 1686 dienden de speelkaarten als betaalmiddel.
Het witste
Zout was Ethiopisch goud
Tegenwoordig kun je kilo’s zout kopen voor geen geld, maar in Ethiopië was het witte spul ooit meer waard dan goud. Tussen circa 500 en 1920 gebruikten de Ethiopiërs zout als betaalmiddel in de vorm van staven ingepakt in riet.

Deze staven werden amole genoemd, naar de gelijknamige stam die als eerste zout als valuta gebruikte. Het witte goud werd gewonnen in Danakil, een woestijn in het noordoosten van Ethiopië met grote zoutvlakten.
Het is een van de heetste en droogste plekken op aarde – overdag kan de temperatuur oplopen tot 50 °C.
De waarde van een amole wisselde, maar de avonturier Richard Burton vertelde halverwege de 19e eeuw dat één slaaf een ezellading zoutstaven opbracht.
Het pittigste
Specerij was peperduur
Peper was zo moeilijk verkrijgbaar in middeleeuws Europa dat de zwarte specerij werd gebruikt om belasting, huur en tol mee te voldoen. De korrels waren zo kostbaar dat koningen hun voorraad lieten bewaken en rijken peper in hun kleding verborgen.
Arabische kooplieden hadden een monopolie op de handel in de exotische specerij, die met karavanen en schepen van Azië naar het Midden-Oosten kwam, en vandaar naar Italiaanse tussenhandelaren ging.
De Europeanen wilden maar wat graag zelf peper vinden, wat eind 15e eeuw tot een reeks ontdekkingsreizen leidde.

Vasco da Gama doorbrak het Arabische pepermonopolie toen hij een route naar India vond.
De Portugese zeevaarder Vasco da Gama ontdekte begin 16e eeuw de zeeroute om de zuidpunt van Afrika heen naar India, waar de felbegeerde peper groeide. Daarmee was het Arabische monopolie doorbroken.