Een Nederlandse handelsvloot van wel 250 schepen voer in augustus 1511 door de Sont. Dat was een hachelijke onderneming, want er woedde al een jaar lang een oorlog over de zeestraat tussen Zweden en de Hanze enerzijds en Denemarken anderzijds.
Een jaar eerder had de Hanze, een verbond van steden in West- en Noord-Europa onder aanvoering van Lübeck, 11 Nederlandse koopvaardijschepen gekaapt en gewaarschuwd dat handel drijven in het Oostzeegebied voor eigen risico was.
Maar voor de Nederlanders was het Baltisch gebied van groot belang, want ze haalden er graan, teer en hout vandaan. Als de Sont op slot ging, zou het volk honger lijden en de economie in zwaar weer komen.

De vriendschap van de Deense koning Christiaan II met de Nederlandse Syberich viel niet bij iedereen in goede aarde. De Zweden wilden dat hij haar aan de kant zette als adviseur.
Om de handelsvloot te beschermen hadden de provincies geld toegezegd voor een escorte, maar vanwege onenigheid waren er slechts vier oorlogsschepen bij.
Die moesten 250 koopvaardijschepen beschermen, maar op de terugweg sloeg de rampspoed toe. De vloot van Lübeck kwam de Nederlandse vloot op het spoor bij Polen, en de Nederlanders waren kansloos.
De vier oorlogsschepen wisten te ontkomen en alarmeerden de Deense vloot, maar toen die ter plaatse was, was het al te laat. 50 schepen waren verbrand, aan de grond gelopen of gekaapt.
Met hun vlaggenschip Englen, dat volgens een bron zo groot was dat het ‘als een kip naast haar kuikens’ was, verjoegen de Denen de Hanzevloot, waarna ze de Sont weer stevig in handen hadden.
Maar hun Nederlandse bondgenoten hadden meer dan 120.000 gulden schade: het grootste verlies van enige natie in de Oostzee in meer dan 100 jaar. Er durfden pas weer Nederlandse kapiteins door de Sont toen er in 1514 een vredesverdrag was getekend.
De machtsbalans in Noord-Europa was echter zo variabel als het getij, en na verloop van tijd maakten juist de Nederlanders uit wie de baas was op zee.
Kooplieden in hart en nieren
Begin 16e eeuw waren de Nederlanden een los verband van graafschappen en andere vorstendommen in het huidige Nederland en België. Het hele gebied was in handen van het huis Habsburg, maar zolang ze hun belastingen netjes afdroegen, genoten de plaatselijke graven en hertogen een hoge mate van zelfstandigheid.
Daardoor konden ze zich volop richten op hun belangrijkste activiteit: handel drijven. Dat deden ze vooral in de Baltische landen, Zweden, Noorwegen en Finland, waar graan en hout goedkoop en ruim voorhanden waren.
Maar er waren kapers op de kust, die een graantje wilden meepikken van de lucratieve handel. In de 16e eeuw was de Hanze de grootste rivaal van de Nederlanden. Er vonden regelmatig schermutselingen plaats tussen beide partijen; zo werden er in de Noorse stad Bergen meermaals vechtpartijen gemeld tussen Nederlandse kooplieden en hun Noord-Duitse concurrenten van de Hanze.
‘Het visiteeren der Schepen ende Goederen sal worden afgeschaft.’ Nederlands-Deens verdrag, 1645
Om in het Balticum te komen, moesten de Nederlandse schepen door de Sont, die onder Deens gezag stond. In 1429 had koning Erik van Pommeren de Sonttol ingevoerd: buitenlandse schepen die door de zeestraat wilden, moesten de portemonnee trekken.
In 1500 was 70 procent van de schepen die door de Sont voeren Nederlands, en de Deense schatkist werd dan ook voor het grootste deel gevuld door Nederlanders. En als Denemarken of een andere natie de Sont afsloot, had dat grote gevolgen voor de Nederlanden. Beide landen waren dus in economisch opzicht afhankelijk van elkaar.
In het begin van de 16e eeuw gingen de Denen de Nederlanders steeds meer als een sterke bondgenoot zien tegen hun aartsvijand Zweden.
De Zweden probeerden zich al jaren los te maken van de Unie van Kalmar, een personele unie tussen Denemarken, Zweden en Noorwegen, die sinds 1397 onder leiding van de Deense koning stond.
Denen sluiten de Sont af
De banden tussen Denemarken en de Nederlanden werden nauwer dankzij de vriendschap tussen de Deense koning Christiaan II en de Nederlandse Syberich Willems, de moeder van zijn minnares Dyveke en een belangrijke adviseur.
In 1519 werd Syberich zelfs verantwoordelijk voor de Sonttol. Het was zeer ongebruikelijk dat een vrouw zo veel politieke macht had, maar het bleek een goede zet van de koning, want het geld stroomde binnen.
Syberich zorgde ervoor dat Denemarken zich meer op de Nederlanden richtte en afstand nam van de Hanzesteden, die de handel op de Oostzee al 150 jaar domineerden.
Christiaan II trouwde in 1515 met Elisabeth van Habsburg, een zuster van keizer Karel V van het Heilige Roomse Rijk, het hoofd van het huis Habsburg. De koning werd een bruidsschat van 250.000 gulden in het vooruitzicht gesteld, maar dat geld kreeg hij nooit.
Samen met Syberich, in Denemarken bekend als Sigbrit, nam Christiaan in 1519 daarop alle Nederlandse schepen in zijn wateren in beslag en sloot hij de Sont af voor de Nederlanders.
Een gebrek aan Baltisch graan zou in de Nederlanden tot hongersnood en economische malaise leiden, en hoewel Nederlandse kooplieden niets te maken hadden met de enorme bruidsschat, zagen ze zich genoodzaakt om de Deense koning 100.000 gulden te betalen om de Sont weer te openen.
Om hun goede wil te tonen, stuurden ze bovendien zes schepen om Christiaan te steunen bij zijn aanstaande veldtocht tegen Zweden.

Op de vismarkten in de rijke steden van de Republiek was het altijd een drukte van belang.
Nederland was een republiek
Toen de Nederlanders zelfstandig werden, riepen ze de republiek uit, maar een president is er nooit geweest.
In het grootste deel van de middeleeuwen bestond het huidige Nederland uit een lappendeken van graafschappen en hertogdommen onder de paraplu van het Heilige Roomse Rijk. Daar kwam in de
15e eeuw verandering in toen de Bourgondische hertogen via huwelijken en veroveringen de gebieden samenvoegden.
De Bourgondiërs bleven niet lang. Na de dood van hertog Karel de Stoute in 1477 viel het rijk uit elkaar, en door een huwelijk kreeg het machtige huis Habsburg de zeggenschap over het huidige Nederland, België en Luxemburg.
Uiteindelijk kwamen de 17 provincies van de Lage Landen allemaal onder het Habsburgse gezag. De inwoners van de Zeventien Provinciën waren best tevreden onder de Habsburgers.
Ze genoten een hoge mate van zelfbestuur, en de Lage Landen groeiden uit tot een centrum van handel. Met name Holland en Zeeland waren rijk en machtig door de havensteden Amsterdam en Middelburg. Maar in 1556 kreeg Filips II, de koning van Spanje, de Lage Landen in handen.
Daar was het protestantisme intussen geworteld, en de katholieke Filips opende de jacht op de ketters. Hij stuurde de hertog van Alva om orde op zaken te stellen. Die voerde een schrikbewind, en in 1581 maakten de noordelijke provincies zich los als de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Ook binnen de nieuwe Republiek was Holland veruit het machtigst. Elke provincie had zelfbestuur en stuurde een afvaardiging naar de Staten-Generaal in Den Haag. Dit was een uniek bestel in Europa: elders was de macht nog stevig in handen van koningen, hertogen en andere vorsten.
Maar van een echte democratie was geen sprake – de oude, rijke handelsgeslachten verdeelden de politieke functies onderling. De stadhouder was de opperbevelhebber van het leger en kwam tot de val van de Republiek in 1795 steevast uit het huis Oranje-Nassau.
Deze machtige en in de praktijk erfelijke functie leek sterk op die van een koning.
Koning vlucht naar Nederlanden
Nu zijn staatskas gespekt was, opende de Deense koning de aanval op zijn aartsvijand. Stockholm gaf zich in 1520 over, en om zijn macht te tonen, richtte hij het zogenoemde Stockholmse Bloedbad aan, waarbij 82 Zweedse edelen werden gedood.
Maar dat werkte averechts. Het bloedvergieten leidde tot een nieuwe Zweedse opstand, en al snel was Christiaan ook in Denemarken gehaat. In 1523 nam hij samen met Syberich de wijk naar de Nederlanden.
Daar kreeg de koning echter een kil onthaal, vooral omdat hij verlangde dat de resterende 150.000 gulden van zijn bruidsschat werd betaald. Christiaan II bracht acht jaar in ballingschap in de Nederlanden door, waarna hij 24.000 gulden wist los te peuteren van zijn zwager Karel V.
Daarmee huurde hij in Friesland 5000 soldaten, die optrokken naar Amsterdam en de stad belegerden. De koning eiste dat de Hollanders de rest van de bruidsschat betaalden in de vorm van een vloot waarmee hij zijn rijk kon heroveren.
De Amsterdammers zwichtten en voorzagen de koning in ballingschap van 30 schepen. De magistraat van Amsterdam schreef aan keizer Karel dat het stadsbestuur geen keus had: als ze de schepen niet aan Christiaan hadden gegeven, had hij ze zich wel toegeëigend. Als hij zijn koninkrijk zou heroveren, was de Nederlandse handel in gevaar.
Zo ver kwam het echter niet. De Deense ex-koning was niet sterk genoeg om zijn land te heroveren en hij werd door zijn landgenoten gevangengenomen. Christiaan kwam nooit meer vrij.

De Habsburgse Nederlanden bestonden uit 17 provincies. Zeven daarvan maakten zich in 1581 los.
Nederlanders grijpen in
De chaos die Christiaan in Denemarken had veroorzaakt, pakte op lange termijn gunstig uit voor de Nederlanden. De machtige Unie van Kalmar bestond niet meer, en ook Zweden mengde zich nu in de strijd om de heerschappij over de Sont.
Denemarken liet echter nog een keer zijn spierballen zien en sloot de Sont voor Nederlandse schepen tijdens een oorlog met de Habsburgers in 1542.
Na een jaar besefte keizer Karel dat zijn Nederlandse onderdanen vanwege de sluiting geen geld hadden om zijn oorlogen te bekostigen en zelfs niet genoeg graan om zichzelf te kunnen voeden. Hij dwong de partijen tot onderhandelen in het Duitse Spiers, en het resultaat was dat de Denen de Sont moesten openstellen voor Nederlanders en Nederlandse schepen korting moesten geven.
De Vrede van Spiers was een zegen voor de Nederlandse kooplui, die nu elk jaar met meer dan 1000 schepen door de Sont voeren. Dankzij de bloeiende handel konden de Nederlanden een leger en admiraliteit opbouwen om hun handelsbelangen te verdedigen.
De rijken waren het op dat moment goed zat dat ze moesten betalen voor de oorlogen van de Habsburgers – vaak tegen hun belangrijkste handelspartners.

De perfecte koopvaarder
De Nederlanders ontwikkelden het fluitschip. De buik bood plek aan een grote lading in verhouding tot de omvang van het schip. Het was log, maar stabiel, en het voer ook de Atlantische Oceaan over.
Lengte:
28-36 meter
Breedte:
6 meter
Laadvermogen:
150-400 ton
Bemanning:
8-22 man
In 1555 gaf een verzwakte Karel V zijn bezittingen in handen van zijn zoon Filips II van Spanje. Die was diepgelovig en zag het als zijn levensdoel om het katholicisme tot enige christelijke geloofsrichting te maken.
De nieuwe koning was dan ook niet blij met de opmars van het protestantisme in de Nederlanden. Toen in 1566 tijdens de Beeldenstorm katholieke symbolen werden verwoest, trof Filips strenge maatregelen, en al snel was het oorlog.
Die oorlog zou uiteindelijk 80 jaar duren, en volgens historici vielen er in de Nederlanden zo’n 100.000 doden op een bevolking van 1,5 miljoen. Maar de Spanjaarden vochten op vele fronten en waren verzwakt na de nederlaag van de Armada tegen een Engels-Nederlandse vloot in 1588.
Toen er in 1609 vrede was gesloten (het Twaalfjarig Bestand), waren de noordelijke Nederlanden in feite zelfstandig. Het losse verband van steden, graafschappen en hertogdommen groeide uit tot een sterke natie, de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De zeven noordelijke provincies hadden een gezamenlijke, bloeiende economie en de politieke vrijheid om voor hun eigen belangen op te komen op het wereldtoneel. De Gouden Eeuw was aangebroken voor de Nederlanden.
Deense koning wilde geld zien
De Nederlanden beheersten de Oostzeehandel en spekten de schatkist van de Deense koning, aan wie ze de Sonttol moesten afdragen.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was een van de rijkste naties ter wereld dankzij de handel in alle windstreken. Honderden jaren lang was het Balticum het belangrijkste handelsgebied, want hier kwamen de waren vandaan waarop de Nederlandse macht stoelde.
Schepen gingen de Oostzee op met haring, wijn, zout en zijde en kwamen terug met graan, teer en hout. Vooral hout en teer waren essentieel voor de omvangrijke scheepsbouw.
De goederen uit de Baltische staten waren niet alleen voor eigen gebruik, maar werden met een vette winst doorverkocht. Halverwege de 17e eeuw leefden een half miljoen Nederlanders van het Baltische graan, maar het kwam ook in landen als Portugal terecht.
De Nederlanders verdienden zo veel aan de graanexport dat ze het ‘de moeder van alle handel’ noemden. Rond 1650 voeren er jaarlijks duizenden Nederlandse schepen door de Sont tussen Denemarken en Zweden om in de Oostzee te komen.
De kooplieden moesten Sonttol afdragen aan de Deense koning om te mogen passeren. De hoogte werd bepaald door de lading van het schip. Als de koning geld nodig had, bedacht hij een nieuwe heffing of verhoogde hij de accijns op zout, wijn of koper.
Hierdoor waren de betrekkingen tussen de Republiek en Denemarken niet altijd opperbest, maar de Nederlanden bleven tot eind 18e eeuw goed verdienen aan de Oostzeehandel.




Belangrijkste producten kwamen uit Balticum
De economie van de Nederlanden draaide op allerlei essentiële grondstoffen uit de Baltische landen.
Hier haalden de Nederlanders onder andere:
- Graan
- Teer
- Hout
- Vlas
- Wol
- Koper
- IJzer
Schepen voeren 3500 kilometer voor kaviaar
De langste route begon in het Russische Archangelsk. Daar kwamen graan, leer en kaviaar vandaan. Maar de Noordelijke IJszee vroor ’s winters vaak dicht, waardoor de handel stillag.
Graan was het belangrijkst
Het graan waarvan veel Nederlanders leefden, kwam vooral uit Polen en werd ingescheept in Riga, Danzig en Koningsbergen.
Hout en metaal kwamen uit Scandinavië
De Nederlanders dreven niet alleen handel in Oost-Europa, maar ook met de Scandinavische landen. Hout voor de botenbouw werd uit Noorwegen gehaald en teer voor hetzelfde doel uit Finland. Metaal voor onder andere wapens werd geleverd door Zweden.
Een nieuwe grootmacht
De nieuwe Republiek maakte een sterke groei door en kreeg de overhand in de handel op de Oostzee. De Hanzesteden raakten hun dominante positie kwijt. Weldra waren de Nederlanden alle andere Europese landen voorbijgestreefd als zeevarende handelsnatie.
Dat hadden ze niet in de laatste plaats te danken aan de superieure scheepstechnologie. Anders dan andere grootmachten op zee bouwden de Nederlanders hun schepen met maar één oogmerk: zo veel mogelijk winst maken.
Dat principe resulteerde in het fluitschip, dat geïntroduceerd werd in 1595. Dit scheepstype had geen wapens aan boord en kon in tegenstelling tot traditionele koopvaarders niet ingezet worden als oorlogsschip indien nodig.
Het was twee keer zo goedkoop om te produceren, en duurzamer omdat het van eiken, en niet van grenen werd gemaakt. Ook was de bemanning kleiner, en vanwege de platte bodem was het laadvermogen twee keer zo groot als dat van de gangbaarste koopvaardijschepen.
Dankzij het fluitschip konden de Nederlanders veel meer waren vervoeren dan hun concurrenten. Het grote nadeel van het schip was zijn kwetsbaarheid, maar het werd in gevaarlijke wateren steevast begeleid door oorlogsschepen.
De Nederlanden waren oppermachtig in het Oostzeegebied. In het begin van de 17e eeuw voeren er jaarlijks zo’n 3000 Nederlandse schepen door de Sont.
Begin 17e eeuw staken Nederlandse koopvaardijschepen steeds vaker de grote oceanen over. In 1602 werd de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) opgericht, die al snel uitgroeide tot een enorme handelsonderneming die specerijen, zijde en thee uit het Verre Oosten haalde om in Europa te verkopen.
Het was de eerste vennootschap met aandelen ter wereld, die vooral in bezit van Hollandse kooplieden waren. De VOC was veruit het grootste bedrijf aller tijden en zou in zijn hoogtijdagen in 1637 maar liefst zo’n 7 biljoen huidige euro waard zijn geweest.
Het was een symbool van de enorme economische macht van de Republiek. De Nederlanders waren zich terdege bewust van hun nieuwe status als grootmacht, die ze niet hadden verworven door middel van veroveringen, maar door op een slimme manier handel te drijven met iedereen die maar wilde handelen.

De boeren hielden vast aan hun zwart-rode klederdracht, die nog wel gedragen wordt op het eiland Amager.
Nederlandse boeren waren hofleverancier in Denemarken
In 1521 nodigde koning Christiaan II 184 Nederlandse boeren uit in Denemarken. Ze vestigden zich op het eiland Amager bij Kopenhagen. De koning wilde vermoedelijk dat zij zouden helpen om de Deense landbouw naar Nederlands model te hervormen, maar omdat Christiaan twee jaar later werd afgezet, kwam daar nooit iets van terecht.
De Denen waren niet blij met de komst van de Nederlanders, en uiteindelijk werd er een compromis gesloten: ze kregen het zuiden van Amager toegewezen.
Daar hadden ze veel privileges ten opzichte van Deense boeren, en ze hoefden niet voor de adel te werken of tienden te betalen aan de kerk. Ze hadden hun eigen wetten, die zelfs van toepassing waren op Deense burgers in het gebied.
In ruil voor dat alles leverden ze groente en aardappelen aan het Deense hof. Eeuwenlang behield de Nederlandse gemeenschap haar culturele identiteit, en pas in de 19e eeuw werden de Nederlanders onderworpen aan het Deense gezag.
Republiek trekt aan de touwtjes
Hoewel de Republiek nu tal van handelsbelangen in het Verre Oosten had, en via de West-Indische Compagnie ook in het Caribisch gebied en Zuid-Amerika, was de handel in het Oostzeegebied nog steeds van levensbelang voor de Nederlanders.
Er werden gigantische hoeveelheden hout en teer vandaan gehaald, die onmisbaar waren voor de scheepsbouw – het fundament van de jonge Republiek. Ook het graan dat uit de Baltische landen kwam was essentieel, want de landbouw in de Nederlanden zelf bracht niet genoeg op om de bevolking te voeden.
De kleine grootmacht haalde ook graan uit onder meer Duitsland, maar dat was niet voldoende om te voldoen aan de vraag, die nog eens opgedreven werd door het feit dat veel graan werd doorverkocht aan het buitenland.
Zelfs toen de pest van 1709 tot 1715 rondwaarde in het Balticum en het verboden werd om onder meer wol en huiden te importeren, werden er geen beperkingen gesteld aan de graanhandel.
De Nederlanden waren oppermachtig in het Oostzeegebied. In het begin van de 17e eeuw voeren er jaarlijks zo’n 3000 Nederlandse schepen door de Sont. Engeland kwam op de tweede plaats met slechts 200 schepen per jaar.
Vanwege de Sonttol betaalde de Republiek enorme sommen geld aan de Deense schatkist. Maar de Deense koning Christiaan IV was nog niet tevreden. In 1638 besloot hij de Sonttol te verhogen en paste hij de tarieven voor onder meer graan en haring aan, wat de kosten voor de Nederlanders aanzienlijk opstuwde.
Christiaan werd stinkend rijk met zijn agressieve handelsbeleid, en waar de Denen in 1637 nog 229.000 rijksdaalders hadden verdiend aan de Sonttol, harkten ze twee jaar later 616.000 rijksdaalders binnen.

De orde Gewapende Arm werd in 1616 ingesteld door de Deense koning ter nagedachtenis aan de Kalmaroorlog.
De Republiek was er niet blij mee, maar had zijn handen vol aan oorlogen met de Spanjaarden en Portugezen en opstanden in de koloniën.
De Denen kregen echter een fikse klap tijdens de zogeheten Torstensonoorlog van 1643, toen de Zweden een verrassingsaanval uitvoerden. De Republiek steunde Zweden met schepen en geld en besloot in 1645 zelf zijn spierballen te tonen.
Een grote koopvaardijvloot met haring voer geëscorteerd door oorlogsschepen demonstratief door de Sont en weigerde tol te betalen. Koning Christiaan zag de schepen langskomen vanuit zijn slot en stond machteloos.
Uiteindelijk kwam er een nieuw verdrag over de Sonttol: de tarieven gingen weer omlaag en de tol maakte plaats voor een jaarlijkse betaling, zodat Nederlandse schepen niet meer werden opgehouden.
Dat de Denen 100 jaar eerder de Sont hadden afgesloten en de Nederlanden de baas waren geweest, was nu ondenkbaar.









Nederland waaide met alle winden mee
Tussen 1611 en 1720 vochten Denemarken en Zweden zeven oorlogen uit, en de Nederlanden hadden altijd een vinger in de pap. Geen van de twee naties mocht te machtig worden.
Oorlog wordt vroegtijdig beëindigd
In het begin van de Kalmaroorlog veroveren de Denen twee belangrijke Zweedse forten. Maar de Nederlanders zijn bang dat Denemarken te sterk wordt en dwingen onderhandelingen af. Daardoor is er geen duidelijke overwinnaar en gaat de strijd nog 100 jaar door.
Bondgenoot krijgt geen hulp
Op 12 december 1643 begint de Torstenson-oorlog met een Zweedse verrassingsaanval op Denemarken. De Nederlanden zijn een bondgenoot van Zweden, maar houden zich op de vlakte en helpen geen van de partijen.
Denen verslagen met geleende schepen
Als de Denen de Zweedse aanval in de Torstenson-oorlog hebben afgeslagen, mengt de Republiek zich in de strijd. De Nederlanders verhuren schepen aan de Zweedse marine en zitten naast de Zweden aan de onderhandelingstafel om de Sonttol omlaag te krijgen.
Nederlanders redden Kopenhagen
De Zweedse koning Karel Gustaaf belegert Kopenhagen, en het lijkt over en uit voor de Denen. Maar uit vrees voor een te sterk Zweden stuurt de Republiek 2000 soldaten en 50 oorlogsschepen. Met die hulp weten de Denen in februari 1659 een Zweedse bestorming af te slaan.
Zweden wil Republiek aan zijn zijde scharen
In 1668 sluiten de Republiek, Zweden en Engeland de Triple Alliantie tegen Frankrijk. Zweden is toegetreden om de Nederlandse steun aan Denemarken te beperken, maar de drie landen trekken hun eigen plan en het bondgenootschap valt uit elkaar.
Republiek stuurt schepen
Tijdens de Schoonse Oorlog kiest de Republiek partij voor Denemarken en tegen Zweden, een bondgenoot van Frankrijk. In 1676 boekt een Deens-Nederlandse vloot een grote overwinning. Na vier jaar vechten dicteren de Republiek en Frankrijk een verdrag en verandert er weinig aan de situatie.
Kopenhagen wordt bestookt
In 1700 sluit Denemarken een bondgenootschap tegen Zweden met Polen en Rusland: de Grote Noordse Oorlog breekt uit. De Republiek komt meteen in actie: een vloot bombardeert Kopenhagen samen met de Zweden. Denemarken wordt tot overgave gedwongen en moet een vredesverdrag ondertekenen.
Nederlandse invloed taant
Vanaf 1709 gaat de Grote Noordse Oorlog verder tussen Denemarken en Zweden. Engeland wil Denemarken aanvallen net als in 1700, maar de Nederlanders voorkomen dat omdat hun handelsbelangen in gevaar zijn. Maar doordat er volop gevochten wordt op de Oostzee, komt de handel stil te liggen.
Niemand mag te sterk worden
12 jaar later waren de rollen omgedraaid. De Republiek keek nerveus toe hoe de Zweden begin 1658 de bevroren Kleine en Grote Belt overstaken en Kopenhagen belegerden.
Datzelfde jaar werd de Vrede van Roskilde gesloten en moesten de Denen grote delen van het huidige Zweden afstaan. Het nieuws sloeg in als een bom in Amsterdam. ‘We zijn diep bedroefd,’ schreef een koopman.
Die reactie was niet ingegeven door medelijden met de Denen. Volgens het verdrag met Zweden moest Denemarken voortaan de Sont afsluiten voor ‘vreemde, vijandelijke oorlogsvloten’, waaronder die van de Republiek.
De Zweden belegerden Kopenhagen opnieuw in 1658. Als de stad viel, zou Zweden de lakens uitdelen in de Sont – een ramp voor de Republiek.
Dat doem-scenario moest worden voorkomen, en datzelfde jaar schoten de Nederlanden de Kopenhagers te hulp, die bijna door hun eten en drinken heen waren tijdens het Zweedse beleg. In november 1659 hielpen de Nederlanders de Denen aan een overwinning op Funen.
Bij de latere onderhandelingen was het echter niet de bedoeling van de Nederlanden dat de Denen de verloren gebieden aan de overkant van de Sont terugkregen.
De Republiek wilde het wankele evenwicht in stand houden, zodat geen van beide partijen de Sont beheerste. In de hele 17e eeuw was de Oostzeehandel zo belangrijk voor de Nederlanden dat ze de machtsstrijd tussen Denemarken en Zweden telkens probeerden te sturen.

In 1658 veroverde het Zweedse leger onder Karel X Gustaaf slot Kronborg aan de Sont. Vanaf Deens grondgebied zag hij hoe de Nederlanders zijn aartsvijand te hulp schoten.
De Gouden Eeuw komt ten einde
Eind 17e eeuw was de Republiek op het toppunt van zijn macht, maar donkere wolken begonnen zich samen te pakken boven de rijke handelsnatie. Veel andere landen waren dezelfde koers gaan varen en hadden hun technologische en organisatorische achterstand ingehaald.
‘De middelen waarmee ze deze rijkdommen hebben verworven, worden nu ook gebruikt door de meeste andere naties,’ zei Josiah Child in 1693. Hij was gouverneur geweest van de Britse Oost-Indische Compagnie, die naar voorbeeld van de VOC was opgericht.
In de vroege 18e eeuw werd duidelijk dat de Republiek haar leidende positie niet veel langer meer kon vasthouden, want de andere grootmachten hadden een grotere bevolking en een omvangrijkere landbouw.
Frankrijk en Engeland haalden veel schatten uit hun koloniën in Amerika. De Nederlanden hadden daar nooit vaste voet aan de grond gekregen.

De Sonttol werd geïnd bij slot Kronborg, waar de Sont op zijn smalst is.
Denen beheersten de Sont
Uit respect voor de Deense macht over de Sont moesten schepen een saluutschot afvuren richting slot Kronborg aan de Deense kant van het water.
Koning Christiaan IV gaf zelfs bevel om iedereen die geen saluut gaf te beschieten met een kanonskogel en daarna de rekening te sturen.
Na de Deense nederlaag tegen Zweden in 1658 wilden de overwinnaars deze oude wet afschaffen, want Denemarken was niet meer de sterkste natie aan de Sont.
Maar de Zweedse onderhandelaars vergaten dat puntje in het heetst van de besprekingen, waardoor Denemarken nog eeuwenlang te boek stond als heerser over de Sont, hoewel het lang niet meer zo machtig was.
Officieel moesten alle schepen salueren als ze langs Kronborg voeren totdat de Sonttol in 1857 onder internationale druk werd afgeschaft.
Om hun status te verdedigen, moesten de Nederlanders voortdurend oorlog voeren met de Fransen en de Britten. Hoewel de Republiek vaak zegevierde dankzij zijn sterke admiraliteit en volle schatkist, hakten de oorlogen erin, want de natie was gebouwd om handel te drijven en niet om te vechten.
Vooral de Spaanse Successieoorlog van 1701 tot 1714 was een hard gelag voor de Nederlanden. De Republiek gooide zo veel mannen en geld in de strijd dat de natie na afloop vrijwel bankroet was.
Vanaf 1709 woedde bovendien de Grote Noordse Oorlog, waarin de Denen en de Russen het Zweedse rijk de baas probeerden te worden. Van 1709 tot 1720 zag het op de Oostzee zwart van de oorlogsvloten en de kapers, waardoor de Republiek nauwelijks nog schepen naar het Balticum kon sturen.
Eerder hadden de Nederlanden aan de touwtjes getrokken in het Oostzeegebied, maar nu konden ze de gang van zaken niet meer naar hun hand zetten. In 1715 ging er een Nederlandse oorlogsvloot door de Sont – niet om de belangen van de Republiek veilig te stellen, maar om Nederlandse schepen te evacueren.
Dat de Oostzeehandel jarenlang vrijwel stillag, was een grote klap voor de Nederlanden. Hoewel ze begin jaren 1720 weer gingen varen, werden de Nederlanders nooit meer zo machtig als voorheen.
Ze konden de Scandinavische landen niet meer tegen elkaar uitspelen, en in de loop van de 18e eeuw zakte de handel van de Republiek wereldwijd in.
Net als Denemarken moest de Republiek onder ogen zien dat er nieuwe grootmachten opgekomen waren in Noord-Europa: voortaan maakten Engeland, Pruisen en Rusland er de dienst uit.