The Horace W. Goldsmith Foundation Fund, through Joyce and Robert Menschel, 2007 & Shutterstock

Europeanen vechten om vogelpoep

Drie stinkende eilandjes voor de kust van Peru roken in de 19e eeuw plotseling heel lekker voor Europeanen: de bergen vogelpoep die er lagen, waren bijna even kostbaar als goud.

Op een dag in november 1850 arriveerde het schip Collector uit Liverpool in Coquimbo aan de Pacifische kust van Chili. De bemanning was uitgeput na de tocht van vier maanden vanuit Engeland.

Ze hadden onderweg twee man verloren, en veel van de andere opvarenden leden aan scheurbuik vanwege het dieet van beschuit en pekelvlees. Toen de lading van bakstenen en turfblokken was gelost, gunde kapitein David Cowans zijn bemanning wat welverdiende vrije tijd.

Coquimbo was volgens het dagboek van de kapitein ‘een armetierig plaatsje met maar een paar noemenswaardige gebouwen’, maar de haven was perfect gelegen. Het was maar een kort stukje varen naar de Peruaanse Chincha-eilanden, die bedekt waren met een laag kostbare vogelpoep.

Als zeevogels broeden op een plek als de Chincha-eilanden, waar het nooit regent, blijven hun uitwerpselen eeuwenlang liggen en hopen ze zich op tot een enorme berg eersteklas mest.

De Inca’s noemden het goedje guano, en Britse landbouwers ontdekten het in 1840. Al snel werd er druk gehandeld in de nieuwe wondermest, en de guanokoorts leidde soms zelfs bijna tot oorlog.

Guano, Peru, Humboldtstroom

Alexander von Humboldt gaf zijn naam aan de zeestroming die voor de vogels op Chincha gunstige omstandigheden schept.

© DE AGOSTINI PICTURE LIBRARY/Getty Images

Zeestroming hield guano in stand

Europese boeren willen guano

Peru was in 1821 onafhankelijk geworden van Spanje, maar het land zat volledig aan de grond na 300 jaar koloniaal gezag. De nieuwe regering in de hoofdstad Lima zag in guano de redding van de nationale economie.

Europeanen hadden al monsters genomen, en de export van vogelpoep leek een gouden handel te kunnen worden voor Peru. Maar toen het zo ver was, waren het niet de Peruanen, maar de Europese handelshuizen die binnenliepen.

Guano groeide uit tot een economisch sprookje van bijna dezelfde proporties als de goudkoorts van de Spaanse conquistadores die naar Zuid-Amerika togen in de hoop fortuin te maken. Maar al het geld hoopte zich op bij een paar rijken, terwijl de gewone Peruaan zo arm als een kerkrat bleef.

Het Britse handelshuis Gibbs & Company uit Liverpool deed wel goede zaken. Het verwierf al in 1840 een monopolie op de handel in guano en zou binnen zes jaar 120.000 ton afnemen.

Dat was een enorme hoeveelheid als je bedenkt dat de vrachtschepen 150 tot 250 ton per keer vervoerden en dat de heen- en terugreis naar de Chincha-eilanden een jaar kon duren.

Guano, landbouw, mest

In de 19e eeuw waren Europese boeren altijd op zoek naar meststoffen. Hier oogst een boer zeewier om als mest te gebruiken.

© Carl Locher, Bønder kører tang, 1885, Statens Museum for Kunst, www.smk.dk, public domain

Maar dat was het wel degelijk waard. In Groot-Brittannië en andere Europese landen was de landbouw in de 18e en 19e eeuw een stuk efficiënter geworden. Dankzij de sterk verhoogde opbrengst groeide de bevolking explosief.

Omdat de intensieve landbouw om mest zat te springen, kwam guano als een geschenk uit de hemel. De vogelpoep van de Chincha-eilanden was vanwege het droge klimaat zeer rijk aan stikstof en fosforzuur, waar de gewassen wel pap van lustten.

Guano stond al snel bekend als de beste mest ter wereld, en de Europese boeren waren bereid diep in de buidel te tasten voor het riekende goedje dat vrachtschepen aanvoerden uit het verre Peru.

Gibbs & Company verdiende een vermogen met deze lucratieve handel.

Guano, Chincha, vogels

Miljoenen vogels broedden op de Chincha-eilanden. Deze foto is uit 1910.

© Robert E. Coker/Freshwater and Marine Image Bank

Maar voor de verkopers in Zuid-Amerika was het een heel ander verhaal. Ondanks de goede inkomsten rolde Peru van de ene economische crisis in de andere.

Het land ontbeerde een centrale bank die de opbrengsten fatsoenlijk kon investeren, en het grootste deel werd al snel opgeslokt door het defensiebudget. In 1860 bedroeg de Peruaanse overheidsbegroting volgens een Amerikaans rapport 20 miljoen dollar.

Op dat moment werd er jaarlijks 300.000 ton guano uitgevoerd, wat 12 miljoen dollar in het laatje bracht, maar dat was niet genoeg om de uitgaven van de staat te kunnen dekken.

Peru moest geld lenen van Groot-Brittannië, dat zo hoge renteopbrengsten opstreek en bovendien de handel in guano nog meer naar zijn hand kon zetten.

Arbeiders werken in de stank

Kapitein Cowans maakte niet veel woorden vuil aan het werk van zijn mannen op Chincha, maar de Amerikaanse journalist George Washington Peck, die de eilanden in 1853 bezocht en met de gouverneur van het grootste sprak, kon er niet over uit.

De gouverneur vulde zijn zakken met het geld dat kapiteins hem toestopten om voorrang te krijgen en de guano snel te mogen laden. De handelshuizen compenseerden hen, want hoe eerder een schip thuiskwam met de waardevolle uitwerpselen, hoe sneller het meer kon gaan halen.

Volgens de contracten moesten buitenlandse handelshuizen zelf arbeiders inhuren om de guano los te bikken. Maar ze betaalden nauwelijks en de Peruanen kwamen er hun bed niet voor uit.

‘Er is nooit een hel uitgedacht die te vergelijken is met de intense hitte en de verschrikkelijke stank.’ De Britse schrijver Alexander Duffield na een bezoek aan Chincha

De zon stond de hele dag te branden op de guano, die een zure stank van ammoniak afgaf als de arbeiders erin groeven.

‘Er is nooit een hel uitgedacht in de Hebreeuwse, Ierse, Italiaanse en zelfs niet de Schotse fantasie die te vergelijken is met de intense hitte en de verschrikkelijke stank,’ schreef de Britse auteur Alexander Duffield na een bezoek aan Chincha.

Toen Peru in 1851 de slavernij afschafte, lieten de Britse handelshuizen Chinezen aanrukken. Die leefden in armetierige hutjes en hadden niet veel meer rechten dan slaven.

Ze werden gelokt met een contract voor vijf jaar goed betaald werken in een goudmijn op het vasteland, maar ze belandden op de eilanden. Volgens Peck sprong gemiddeld één Chinees per week van de rotsen om een einde aan zijn lijden te maken. Veel anderen werkten zich dood.

Guano, Chincha-eilanden, Peru

De guanobergen van Chincha werden in rap tempo afgedolven. Na ruim 30 jaar was er niets meer van over.

© The Metropolitan Museum of Art/The Horace W. Goldsmith Foundation Fund

Guano levert Inca’s goud op

Ironisch genoeg was guano in veel opzichten de oorzaak van de ellende in Peru. Het land bestaat uit een relatief smalle, krukdroge kustvlakte, en alleen bij de beekjes die uit de Andes komen, is landbouw mogelijk.

Daar hadden de Inca’s het fundament van hun beschaving gelegd. Dankzij guano konden de Incaboeren 12 miljoen inwoners in leven houden, waardoor er arbeiders in de goudmijnen konden werken. Zo kwamen de Inca’s aan hun legendarische goudvoorraad.

Dat goud kwamen de Spaanse conquistadores in 1531 halen. Met de onderwerping van het Incarijk werd Peru in het verderf gestort. De Spanjaarden hadden geen belangstelling voor guano. Ze waren alleen uit op goud en zilver, die naar Madrid werden gebracht. Daardoor raakte de geavanceerde landbouw van de Inca’s in het slop en werd de bevolking gedecimeerd.

Er ontstond een scherpe klassenscheiding in Peru. ‘Een zieke stad van rijke snobs’ noemde een bron de hoofdstad, waar de Spaanse bovenklasse in weelde leefde.

Guano, zeilschip, Chincha

Schepen die van Chincha terugvoeren naar Europa, moesten de verraderlijke Kaap Hoorn ronden.

© PhotoStock-Israel/Imageselect

Route was verraderlijk

Het land had al problemen genoeg, maar halverwege de 19e eeuw werd het ook nog eens een speelbal van grote buitenlandse belangen. Ook Amerikaanse boeren hadden de wondermest ontdekt, en hun verbruik steeg snel toen het monopolie van Gibbs & Company in 1846 verviel.

De Amerikanen waren alleen niet te spreken over de prijs van 50 dollar per ton. De handelshuizen wilden de prijs terugdringen, maar hun eigen winst ongemoeid laten, en er brak een nieuw tijdperk aan in de guanohandel.

De doortastende directeur van de Britse landbouwmaatschappij Royal Agricultural Society, sir Thomas Wentworth Buller, dacht een slimme oplossing van het probleem te hebben.

Peru werd guano door de neus geboord

Buller had zijn oog laten vallen op de Loboseilanden, die volgens hem 40 zeemijl uit de kust lagen, buiten de territoriale wateren van Peru.

Eigenlijk ligt maar één van die eilanden zo ver weg, maar Buller beschouwde ze allemaal als ‘onontdekt’. Zo kon de guano gewonnen worden zonder Peru een deel van de opbrengst te hoeven geven. De handelshuizen konden goedkope guano leveren en behielden hun winst.

De consul-generaal van Peru in Londen tekende bezwaar aan. Al sinds de Inca’s had de bevolking guano van de eilanden gehaald, en hoewel ze onbewoond waren, behoorden ze wel degelijk tot Peru.

Veel Britse politici bezaten landbouwgronden en negeerden het protest. Er werd besloten dat de Britse guanoschepen beschermd zouden worden door de marine.

‘Ik zou duizenden schepen kunnen laden.’ Kapitein Dixon na de vondst van guano op Lobos

Ook in de VS werden dergelijke stappen gezet. In augustus 1856 nam het Congres de Guano Islands Act aan, die tot op de dag van vandaag de Amerikaanse marine verplicht de winning van guano die geen eigendom is van een andere staat te beschermen. Maar de Britten waren sneller. In december 1851 arriveerde kapitein Dixon bij de Loboseilanden.

‘Ik zou duizenden schepen kunnen laden,’ meldde de kapitein aan Londen. Hij had een monster genomen zonder toestemming van Peru en was ermee weggekomen. Daarop vertrokken er meer schepen, en Peru stuurde zijn marine erop af om de eilanden te beschermen.

De regering in Londen koos uiteindelijk eieren voor zijn geld en liet de beloofde bescherming achterwege. Maar de Amerikanen stuurden schepen naar de wateren bij Peru. Tot een treffen kwam het echter niet.

Er dreigde nog een conflict toen het guanoschip Manlius in oktober 1852 uit Boston vertrok. In zijn kielzog volgden nog 20 schepen, die bescherming was toegezegd door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Daniel Webster.

Maar voordat hij ter plaatse was, werd de Manlius in beslag genomen door de Peruaanse autoriteiten, en omdat de Amerikaanse marine niet wilde ingrijpen, maakten de 20 schepen rechtsomkeert.

Guano, Peru, Ballestas-eilanden

Toen de Chincha-eilanden uitgeput waren, gingen de guanozoekers naar andere Peruaanse eilanden, zoals Ballestas, waar deze foto in 1910 is genomen.

© Robert E. Coker/Freshwater and Marine Image Bank

Uiteindelijk betaalde Peru de rekening. Het land moest steeds meer geld lenen, opnieuw van de Britten. En als klap op de vuurpijl dwong de Amerikaanse regering de Peruanen om de eigenaren van de Manlius schadeloos te stellen en alle extra kosten van de vergeefse reis te vergoeden.

In 1872 was het sprookje voorbij. In de loop der jaren was er 10 miljoen ton guano gewonnen op de Chincha-eilanden, en nu was de koek op. De guanohandel droogde uit zichzelf op terwijl allerlei soorten kunstmest hun intrede deden op de markt.

De verkoop van guano had Peru erbovenop kunnen helpen na de onafhankelijkheid. Maar de gigantische bergen vogelpoep leverden het land geen voorspoed op, maar juist een hoop ellende en torenhoge schulden.