De grote tulpenrage

In 17e-eeuws Nederland kon één tulpenbol even duur zijn als een villa. De bloem was een statussymbool en men verkocht have en goed om in bollen te investeren. De ineenstorting van de markt ruïneerde duizenden.

In de Amsterdamse haven liepen schepen met goederen vanuit de hele wereld binnen. Vanaf eind 16e eeuw werden o.a. uit Constantinopel tulpenbollen geïmporteerd.

© AKG

Op een middag in het najaar van 1636 zagen voorbijgangers een vreselijk drama in een van de rijkste koopmanshuizen van Amsterdam.

Het personeel rende in paniek rond om laden, zakken, kasten en planken onderste­boven te keren. Midden in de chaos stond de koopman zelf, die – handenwringend en buiten zinnen – uiteindelijk moest constateren dat het gezoek zinloos was.

Nu zou je verbaasd opkijken als een rijke, machtige koopman zo van slag zou zijn over een verdwenen tulpenbol. Want inderdaad, die was zoek.

Maar toen kon men zich wel degelijk de omvang van die catastrofe voorstellen. De bol had namelijk een waarde van 3000 gulden, dat is gelijk aan 615.700 euro nu.

Wij kennen de naam van deze koopman niet, maar vele historische bronnen verhalen over de grote Tulpenrage, zoals deze hectische periode in de Nederlandse Republiek ook wel genoemd wordt.

De Nederlandse tulpenkwekers leefden zorgeloos tot 1637. Toen de tulpengekte op zijn top was, werden zeer fraaie bollen verhandeld voor omgerekend 615.700 euro. De handel was hectisch en in prijslijsten en catalogi konden kopers de planten bestuderen.

© Pavord

Zieke bloemen het fraaist

Zoals vele andere Hollanders had de koopman zijn vermogen verdiend als reder. In Amsterdam bloeide de handel begin 17e eeuw op en grote rijkdommen werden vergaard door de handel met exotische landen zoals China en Japan.

De tulpengekte begon rond 1570, toen welgestelde Hollanders en Duitsers tulpen gingen importeren uit Constantinopel in Turkije.

Vooral in de symmetrische tuinen aan de Duitse hoven had de tulp een centrale plaats rond de vijvers, waarin de kostbare bloemen weerspiegelden.

En begin 17e eeuw was een welgestelde burger het aan zijn status verplicht tulpen in zijn tuin te kunnen tonen. Werd er eerst een kopie van een Griekse tempel gebouwd, dan was de aanleg van een tulpenbed een logische volgende stap.

De rage van de bovenklasse stak de middenklasse aan en rond 1620 waren tulpenbollen behalve een verleidelijk statussymbool ook een speculatieobject.

Enkele zeer waardevolle bollen werden voor 1000 Nederlandse guldens verkocht – het gemiddelde loon was ongeveer 150 gulden per jaar – en de enorme winsten lokten hordes speculanten.

Men begon tulpen te verkopen op officiële beurzen en markten, maar ook in herbergen en kroegen ontstond een levendige handel in de felbegeerde tulpenbollen.

De eenkleurige bloemen waren het goedkoopst. Bloemen met heldere kleuren, gestreepte en gevlamde bladeren waren peperduur.

Zeldzame en exotische varianten waren vaak het resultaat van het ‘mozaïekvirus’, een plantenziekte waardoor de tulp een zeer fraaie kleur en vorm krijgt.

Daar wisten de Nederlanders niets van en ze gaven de zieke planten exotische namen of vernoemden ze naar beroemde Hollandse admiraals.

Bollen verhandeld als vee

Een tulp die uit zaad wordt opgekweekt, bloeit na zes jaar. De tulpenkwekers wisten al snel de dochterbolletjes van de bloem te benutten.

Dochterbollen werden gescheiden van de moederbol en apart verkocht nadat ze in de grond hadden kunnen groeien.

Als de bloem aangetast werd door een virus, en de dochterbollen veelkleurige en speciale bloemen kregen, kon er goed geld mee verdiend worden.

Toen de bollenprijzen een hoge vlucht namen, gingen speculanten bollen verhandelen die er nog niet waren. De nijvere Hollanders handelden in verwachtingen voor de toekomst.

Ze sloten termijncontracten. In het najaar, wanneer de zaadjes geplant werden, verkochten de kwekers nog niet bestaande bollen aan opkopers.

Met zo’n contract legden de partijen de prijs van de bollen voor het voorjaar vast. De Hollanders kenden dit van de veehandel.

Boeren waren op deze manier zeker van hun afzet en opkopers konden de prijs drukken.

Bovendien was het voor de opkopers voordelig voor het gewicht te betalen vóór het uitplanten en de groei, want het gewicht was dan lager dan wanneer de bol volgroeid was.

Echte koopjesjagers verkochten zelfs de dochterbolletjes die nog gepoot moesten worden en nog niet hadden kunnen groeien.

Huizen geruild tegen bollen

De tulpenrage woedde terwijl de Dertigjarige Oorlog Europa teisterde. In 1636 waren de Zweedse, Noord-Duitse en Deense protestanten aan het verliezen en leek een vrede op komst. Men hoopte op een groeiende markt van luxeartikelen.

De tulpenkoorts groeide uit tot een manie: iedereen kocht bollen om in het voorjaar een graantje mee te kunnen pikken van de lucratieve handel.

Veel mensen maakten alles – zilverwerk, schilderijen, huizen – te gelde om aan de tulpenhandel mee te kunnen doen.

Contracten werden doorverhandeld voor steeds hogere prijzen. In enkele dagen vertwintigvoudigde de waarde van een ‘Semper Augustus’-bol. Maar het prijzencircus hield geen stand. De markt was gebaseerd op hoop, niet op realiteit.

De slimmeriken haalden hun verdiensten binnen en trokken zich terug. Bovendien nam de Dertigjarige Oorlog een verrassende wending.

In 1636 behaalde Zweden met zijn Franse bondgenoot een serie overwinningen. De oorlog liep niet op zijn einde, geheel tegen de verwachting van de tulpenhandelaren in.

Tijdens en na de tulpengekte staken critici en kunstenaars de draak met de tulpenhandelaars.­ ‘Een dwaas en zijn geld zijn gauw van elkaar af’ – zo noemde een kunstenaar al in 1614 een schilderij. En een dominee ging tekeer: ‘Al wat zotten wensen, zijn tulpenbollen’. Hij schreef zijn antitulpgedicht in 1600 strofen. De schilder Jan Brueghel de Jongere maakte zijn standpunt duidelijk door in een van zijn werken tulpenhandelaren als verdwaasde apen af te beelden.

© Frans Hals Museum

Zeeman at nog nooit zo duur

Voorjaar 1637 spatte de luchtbel uiteen. Duizenden raakten geruïneerd, omdat ze contracten gesloten hadden voor de koop van bollen die op de vrije markt tien keer beneden de contractprijs verkocht werden.

Ook de schilder Rembrandt was zwaar getroffen. Als 31-jarige ging hij bijna failliet vanwege de tulpenkoorts.

Toen de tulpenmarkt voorjaar 1637 inklapte, dreigde de staatseconomie ineen te storten. Daarom besloten de Staten-Generaal dat alle contracten van na 30 november 1636 géén termijncontract waren.

De koper was dus niet gedwongen te betalen, maar behield wel het recht de bestelde bollen te kopen. Als hij ze niet kocht, moest hij de verkoper een kleine compensatie geven. Desondanks lukte het niet om iedereen ongeschonden door de tulpenprijsval te loodsen.

En de koopman van het begin? Over zijn lot na de crisis is niets bekend. Maar volgens bepaalde bronnen moest hij tijdens de koortsachtige zoektocht weer denken aan de zeeman die hem nieuws had gebracht over de thuiskomst van een van zijn rederijschepen.

De zeeman had een vis als dank gekregen. Ineens herinnerde de koopman zich dat hij zijn kostbare bol op diens bord had zien liggen.

Met een schreeuw stormde hij de straat op, naar de kade. Zijn hele huishouding erachteraan. Op de kade zagen ze een zeeman die juist een visje had verschalkt. Met een ui, dacht hij. Ongetwijfeld de duurste maaltijd ooit.