We schrijven het jaar 1221. De Engelsman Thomas of Eldersfield is overgeleverd aan de woedende menigte op de markt van de plaats Worcester.
Zijn terdoodveroordeling is weliswaar net vernietigd, maar de jury heeft zijn slachtoffers toestemming gegeven hem te lijf te gaan.
Wraaklustig storten zij zich op Eldersfield, en laten hem gecastreerd en blind achter.
Een kroniekschrijver vertelt wat er daarna gebeurde: ‘Zijn ogen werden op de grond gesmeten en er werd met zijn testikels gevoetbald – jongens schopten ze voor de grap naar de meisjes.’
Het voorval bevestigt alle vooroordelen over de hardvochtige straffen in de middeleeuwen.
Maar het beeld van recht en orde 800 jaar geleden verdient enige nuancering.
Dood en verminking waren namelijk niet de enige wapens waarover een jury beschikte. Er werden ook humanere middelen ingezet, en een daarvan was verbanning.
Tussen 1180 en 1350 werden er uit Engeland maar liefst 75.000 burgers naar Frankrijk verbannen.
Opvallend genoeg betrof dat een vrijwillige regeling waar geen rechtszaak of veroordeling aan te pas kwam.
Moordenaar bekent diefstal
Richard Mandeville uit Northamptonshire was een van de velen die zich uit eigen beweging lieten verbannen.
Rond het jaar 1300 had hij zijn broer gedood, tijdens een wedstrijdje stenen gooien.
Het was een tragisch ongeluk, maar Mandeville vreesde dat hij zou worden aangeklaagd voor moord – een misdrijf waarvoor hij zeker terechtgesteld zou worden.
Mandeville ging daarom naar de autoriteiten en bekende een diefstalletje waarmee hij eerder was weggekomen.
In een schikking met de rechtbank ging hij akkoord met het zogenaamde abjure – Engeland vrijwillig permanent verlaten.
Bijna iedereen had in Mandevilles situatie waarschijnlijk hetzelfde gedaan, want recht-vaardigheid speelde destijds in Engelse rechtszaken nauwelijks een rol.
Op het platteland, ver van het hof van de koning, werden misdrijven berecht door een jury.
In opdracht van de vorst benoemden zijn ambtenaren ongeveer een op de acht mannen tot jurylid.
De jury’s bepaalden zelf wie vervolgd werd, en er werden geen hoge eisen aan de bewijslast gesteld.
Als er bijvoorbeeld gestolen goederen gevonden werden bij de verdachte, was de zaak opgelost en volgde het doodvonnis meteen. Maar bij gebrek aan politie was er zelden bewijs voorhanden.
Zwervers kregen daarom vaak de schuld van misdrijven die ze niet begaan hadden.
Ook mensen met een slechte naam – al dan niet door eigen schuld – liepen het risico de aandacht van de jury op zich te vestigen.
Elk misdrijf moest namelijk bestraft worden, want anders zouden onveiligheid en anarchie de overhand kunnen krijgen.
Bij gebrek aan bewijs kon God worden opgeroepen als getuige.
Hij zou de onschuldige natuurlijk te hulp schieten of de misdadiger straffen.
De jury zette dan ook vaak de gevreesde waterproef in als een verdachte vasthield aan zijn onschuld.
Vastgebonden aan handen en voeten werd de verdachte neergelaten in een put, meer of rivier.
Als hij bleef drijven, was dat een teken dat het water geen crimineel wilde opnemen – en stelde de jury de stakker alsnog terecht.
Verdronk de verdachte echter, dan betekende dat dat hij onschuldig was, en werd hij als schrale troost begraven in gewijde grond.
Misdrijven werden er genoeg begaan, want armoede en gebrek waren wijdverbreid in Engeland, dat in die tijd een ware bevolkingsexplosie beleefde.
Het aantal inwoners groeide van een miljoen in 1086 naar ongeveer zeven miljoen in de loop van de 14e eeuw.
De bevolkingsgroei leidde tot een gebrek aan grondstoffen, en het aantal berovingen, roofmoorden en diefstallen steeg schrikbarend snel.
De koning reageerde met gruwelijke straffen om de bevolking ervan te weerhouden de wet te overtreden.
Ook voor kleinere vergrijpen was een doodvonnis heel gewoon.
Diefstal van iets wat meer kostte dan 12 pence – ongeveer de prijs van een slachtrijpe ram – werd meestal bestraft met de dood, en uit de archieven blijkt dat 80 procent van alle Engelsen die in de middeleeuwen terecht werden gesteld, dieven en rovers waren.
Wat de misdaad ook was, de straf was verschrikkelijk: dieven stierven een langzame, pijnlijke dood door ophanging, vrouwen die hun man vermoord hadden kwamen op de brandstapel en kindermoordenaars werden gevierendeeld.
Dat alles gebeurde in het openbaar, als afschrikwekkend voorbeeld. Het is dus geen wonder dat iedereen doodsbang was als een jury na een misdrijf op zoek ging naar een zondebok.

Bij de waterproef werd de verdachte vastgebonden en in een put neergelaten. Als hij bleef drijven was hij schuldig, en werd hij alsnog terechtgesteld.
De balling legt een eed af
In dat licht lijkt verbanning een lichte straf, maar de machthebbers voerden de regeling niet in uit barmhartigheid.
Voor de koning en de adel had de straf diverse voordelen: vrijwillige verbanning was makkelijk uit te voeren en bespaarde het overbelaste rechtssysteem tijd.
Tegelijkertijd kon Engeland ongewenste elementen snel lozen en verzwakte het zo bovendien aartsvijand Frankrijk, dat handig dichtbij lag en zijn kust niet noemenswaardig bewaakte.
De straf had ook een afschrikwekkend effect – bannelingen werden namelijk de hele weg van hun woonplaats tot aan een Engelse havenplaats vernederd.
De vernederingen moesten precies volgens de regels worden uitgevoerd.
De hele procedure begon met afscheid nemen van de thuisstad.
Nadat al zijn bezittingen geconfisqueerd waren, moest de balling hardop, ‘in de schaduw van de kerkdeur’, zijn vaderland afzweren door het nazeggen van de plechtige eed: ‘Hoor me aan, hoge rechter. Ik ga weg uit Engeland en keer niet terug, tenzij de koning of zijn opvolgers mij vergeven. God is mijn getuige.’
Hierna begon de lange wandeling naar het Kanaal – onder begeleiding van verwensingen en honend gejoel van de buren.
De dader moest blootsvoets gaan en mocht zijn hoofd niet bedekken uit schaamte. En om te zorgen dat iedereen de berouwvolle zondaar goed zag, droeg hij een houten kruis.

Omdat hekserij moeilijk te bewijzen was, gingen rechtbanken liever over tot verbanning zonder rechtszaak.
Vluchten betekent de dood
Van tevoren hadden de autoriteiten nauwkeurig vastgesteld hoeveel tijd het kostte om de kust te bereiken.
Zo kreeg John of Wheatley, een verbannen moordenaar uit Londen, in 1324 maar vijf dagen om naar Dover te komen.
HIj moest dus elke dag 40 kilometer lopen, wat 10 kilometer meer was dan een bode van de koning, die vermoedelijk in betere conditie was en schoenen droeg.
De balling werd onderweg scherp in de gaten gehouden door een of meerdere bewakers.
Zij moesten ervoor zorgen dat de regels werden nageleefd.
Zo mocht een balling niet meer dan een keer op dezelfde plaats overnachten, tenzij hij heel ziek was.
Als hij het zich in zijn hoofd haalde om te vluchten en zich in Engeland schuil te houden, werd hij vogelvrij verklaard.
Dat betekende dat iedereen het recht had hem te doden en vijf shilling premie kon incasseren.
De meeste ballingen kwamen zowel haveloos als uitgeput in Dover aan – de grootste Engelse ontschepingshaven van criminelen.
Maar aan de vernederingen kwam nog steeds geen einde.
In plaats van aan boord van een schip te gaan, moest de balling de zee in waden totdat het water zijn knieën bedekte. Terwijl hij in het koude water stond, moest de misdadiger een schip naar Frankrijk zien aan te klampen.
Als dat niet lukte, kon een van de schepen van de koning de zondaar tegen passende betaling meenemen op de overtocht tussen Engeland en Frankrijk.
De schepen waren waarschijnlijk gevaarlijk zwaar beladen – hoe meer lading, hoe meer de kapitein verdiende. Volgens een toenmalige bron laadden schippers ‘zo veel paarden in het schip dat ze elkaar soms dooddrukken, terwijl andere zwaargewond raken en daarna sterven.
Waar een aantal van 24 of 26 paarden verstandig zou zijn, nemen ze 40 of zelfs 50 paarden aan boord’. Voor passagiers zal de situatie niet heel veel beter zijn geweest.
Als de ballingen eenmaal voet op Franse bodem gezet hadden, moesten ze zichzelf zien te redden. Ze spraken geen van allen een woord Frans, want in de middeleeuwen leerde alleen de hogere klasse vreemde talen.
Daarom vormden andere ballingen voor nieuwelingen vaak de enige kans om te overleven. Sommigen lukte het om werk in bijvoorbeeld een herberg te vinden – in veel Franse steden zwaaiden vreemdelingen in de herbergen de scepter.
Maar voor de meeste ballingen restte er niets anders dan het slechte pad. Mannen meldden zich bij roversbendes en vrouwen gingen werken in de bordelen van de havens, waar ze de Engelse handelsreizigers vermaakten.
Heel soms verleende de koning gratie en liet hij ballingen na jaren terugkeren. Vaker hief hij de vrijwillige regeling echter tijdelijk op, om de criminelen vervolgens in te huren als soldaat.