Tussen 1419 en 1434 wonnen Tsjechische rebellen in het koninkrijk Bohemen diverse slagen tegen de Rooms-Duitse keizer Sigismund.
De rebellen heetten hussieten, naar hun geestelijk leider, de theoloog Johannes Hus.
Deze wilde dat preken in het Tsjechisch gehouden werden en dat de Duitse elite van Bohemen geen hoge ambten meer kon kopen.
Sigismund stuurde ridders van de Duitse Orde naar Praag om de opstandelingen een lesje te leren, maar dankzij hun vindingrijke generaal Jan Žižka wonnen de hussieten de ene slag na de andere.
Hun baanbrekende tactiek was gebaseerd op wagenburchten, mobiele forten.
De wagens werden in een defensieve cirkel dicht bij het slagveld opgesteld, met de hussieten en hun artillerie veilig in het midden.
De artillerie nam de vijanden onder vuur en dwong ze tot een aanval, maar zodra ze te dichtbij kwamen, stuitten ze op wagens vol bewapende soldaten, waar ze niet doorheen konden breken.
Als de ridders de aanval opgaven, openden de hussieten hun wagenformatie en ging hun cavalerie op de vijand af.
Vanwege de vele nederlagen zagen de keizer en de paus zich in 1433 genoodzaakt een traktaat te tekenen dat aan de eisen van de oproerlingen tegemoetkwam.
De hussieten kampten echter met onderlinge conflicten, en reeds in 1434 verloren de radicale hussieten het van de meer gematigde utraquisten, die zich hadden geallieerd met de katholieken.