In een donkere cel in een klooster in Bohemen, het huidige Tsjechië, knielt een monnik met een bruine pij. Hij is betrapt op een zonde, en wacht nu de straf af die de abt, het hoofd van het klooster, hem zal opleggen.
De man heeft zijn leven aan God gewijd en leeft celibatair en in armoede als lid van de benedictijner orde. Zijn zonde is zoernstig dat deze niet genoemd wordt. En de straf die hij krijgt is dan ook zwaar: hij wordt ingemetseld, waarna dorst, honger en de toorn Gods hem langzaam naar de andere wereld zullen helpen.
Zo begint de mythe over de Boheemse reuzenbijbel, die al sinds de 13e eeuw wordt verteld. En het verhaal gaat door.
De monnik is radeloos en smeekt voor zijn leven. Als hij gespaard wordt, belooft hij dat hij een bijbel zal maken die groter is dan alle andere – en dat in één nacht. De abt geeft de monnik een kans, en de hele nacht zit de zondaar te zwoegen bij kaarslicht.
Hij schiet flink op, maar komt toch tijd tekort. Uit wanhoop roept hijde enige aan die hem uit de brand kan helpen: de duivel. Die wil het boek best afmaken, maar de prijs is hoog: de ziel van de monnik.
Uiteraard werd de reuzen-bijbel niet in één nacht geschreven, en al helemaal niet door de duivel. Maar het boek bestaat, en dus is de vraag: wie schreef het dan wel?
Boek is bijna een meter hoog
De enorme bijbel staat bekend alsde Codex Gigas, ‘enorm boek’ in het Latijn. Het is dan ook het grootst bekende manuscript uit de middeleeuwen. Het is ongeveer 92 centimeter hoog en 50 centimeter breed, en de 310 perkamentvellen wegen bij elkaar bijna 75 kilo. Je kunt het kloeke boek alleen met z’n tweeën optillen.
Volgens de legende werd de Codex Gigas gemaakt in een Boheems klooster, en uit de inhoud ervan blijkt dat dit in ieder geval klopt. Het werk bevat een kroniek geschreven door de priester Cosmas van Praag (1045-1125): de Chronica Boëmorum, een verhandeling over de geschiedenis van het Boheemse volk.
Daarnaast staat er in het boek een christelijke kalender, waarop de sterf-dagen van heiligen uit Bohemen een belangrijke plaats innemen.
Bovendien meldt een aantekening op de eerste bladzijde van het manuscript dat de vroegste eigenaar van de Codex Gigas het benedictijner klooster in de plaats Podlažice was, die in Bohemen ligt. Het is echter niet bekend of het manuscript ook daadwerkelijk door een monnik in dat vrij kleine, arme klooster geschreven is.
De aantekening is gedateerd op 1296, maar de kalender in het boek eindigt ergens tussen 1223 en 1230. De reuzenbijbel moet dan ook in deze periode zijn geschreven – bijna 800 jaar geleden.
Handschrift verraadt monnik
De mythe zegt dat het boek door één monnik werd geschreven met hulp van de duivel. Van laatstgenoemde hebben onderzoekers geen sporen aangetroffen, maar uit een handschriftanalyse blijkt dat alle 620 pagina’s ongeveer op dezelfde manier zijn geschreven.
Op zichzelf is dat niet bijzonder voor een middeleeuws manuscript, want de monniken die samen teksten kopieerden waren tegelijk geschoold en hadden dezelfde stijl aangeleerd. Het opvallende van de Codex Gigas is juist dat het handschrift zeer grof en onbeholpen is, alsof de schrijver níét was geschoold. Wellicht was het een auto-
didact. Meerdere schrijvers kunnen zo’n handschrift niet op dezelfde manier imiteren, dus de vele bladzijden zijn waarschijnlijk door één persoon geschreven.
Een uv-analyse van de inkt schraagt die conclusie. Middeleeuwse monniken mengden zelf hun inkt, die bestond uit galappelextract, looizuur en ijzersulfaat. Elke monnik mengde deze stoffen in een andere verhouding, en alle inkt van de Codex Gigas blijkt volgens hetzelfde recept te zijn gemengd.
Tien jaar schrijven
Feit en fictie gaan echter uit de pas lopen als we naar de tijd kijken. De Codex kan nooit in één nacht geschreven zijn.
Een middeleeuwse schrijver kon met zijn veer op perkament niet al te snel schrijven als het de bedoeling was dat de tekst leesbaar zou zijn. Onderzoekers hebben proeven gedaan met dezelfde materialen die de monniken gebruikten, en kwamen erachter dat het een dag kost om 100 regels te schrijven. Dat is een halve pagina van de Codex Gigas.
Een persoon die dag en nacht werkte had dan ook zo’n vier jaar nodig om de materialen te maken en het boek met zijn 620 tekstpagina’s en vele decoraties te voltooien. Maar zelfs een benedictijner monnik kon natuurlijk niet 24 uur per dag werken.
Hij volgde een strak schema en moest – naast eten en slapen – acht keer per dag op een vast tijdstip bidden en de mis bijwonen. Hij had daardoor maar een uur of vijf per dag om aan het boek te werken. Even rekenen leert dat de schrijver van de Codex Gigas zeker tien jaar bezig moet zijn geweest

Een heilige formule dreef de duivel uit en genas verkoudheid, epilepsie en alles ertussenin.
Zeven verkouden zusters
De reuzenbijbel onderscheidt zich niet alleen qua grootte van andere werken uit de middeleeuwen – ook de inhoud is anders. Het boek bevat heilige teksten, historische hoofdstukken, geneeskundige aanwijzingen en kalenders.
De Bijbel neemt de eerste helft van het manuscript in beslag. Daarna volgen er historische werken van Flavius Josephus (37-100), een joodse kroniekschrijver uit het Romeinse Rijk, en van Isidorus van Sevilla (ca. 560-636), de bisschop van die plaats en een van de eerste geschiedschrijvers van het christendom.
Dan komt de Medica, een hoofdstuk met geneeskundige teksten dat kennis van de Grieken en de Arabieren op dat gebied bundelt. Het was de medische encyclopedie van de middeleeuwen.
Niet alle ziekten worden genezen door artsen of met medicijnen en kruiden. In de middeleeuwen dachten mensen dat bepaalde symptomen erop wezen dat de patiënt bezeten was door de duivel.
Met name een ziekte die plotseling opkwam, koorts, epilepsie, krampen en infecties waren duidelijke aanwijzingen. Het boek bevat dan ook instructies om de ziekte uit het lichaam te bannen met behulp van duiveluitdrijving. Zelfs een gewone verkoudheid kon met deze formule verdreven worden:
‘In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest bezweer ik zeven verkoudheden, want gij zijt zeven zusters. Ilia, Restilia, Jogalia, Suffogalia, Affrica, Ionea, Ignea. Ik bezweer u, verkoudheden, waar gij ook vandaan komt.’
De straf is juist een eer
In de kalender van belangrijke data in het christelijke jaar is een sterfdag toegevoegd na de voltooiing van de tekst. Het handschrift is anders dan in de rest van het boek. Het is de sterfdag van ene Hermanus Monachus Inclusus.
Verder is er niets bekend over deze Hermanus, maar de bijnaam ‘Inclusus’ bevat een hint. Die werd gegeven aan monniken die zich vrijwillig op lieten sluiten om zich geheel te kunnen wijden aan God.
Veel onderzoekers denken, met de mythe in het achterhoofd, dat het weleens om de schrijver zou kunnen gaan. Voor de benedictijnen was inmetseling namelijk geen straf, maar een eer die voor weinigen was weggelegd.
Het vrijwillige isolement hield in dat de monnik niet aan het dagelijkse werk kon meedoen en dat anderen hem eten moesten brengen. Waarschijnlijk werd Hermanus Monachus Inclusus opgesloten om de grootste bijbel aller tijden te schrijven.
Niemand weet of hier iets van waar is. Maar het boek vertelt zelf de rest van zijn roerige geschiedenis. En die gaat over koningen, brand en diefstal.
Berooide monniken verpanden bijbel
De aantekening op de eerste bladzijde meldt niet alleen dat de eerste eigenaar van de Codex Gigas het benedictijner klooster in Podlažice was. Er staat ook dat het klooster een hoop geld schuldig was aan een cisterciënzer klooster in de plaats Sedlec. De monniken van Podlažice waren platzak en moesten het boek wel aan de cisterciënzers geven als onderpand voor de schuld.
De Codex Gigas werd al in de 13e eeuw als zeer waardevol beschouwd en behoorde volgens de aantekening voorin ‘tot de zeven wereldwonderen vanwege zijn enorme omvang’.
In 1295 kocht abt Bawarus van de benedictijnen het boek terug en legde het in een klooster in Brˇevnov. Daar was het veilig tot begin 15e eeuw, toen de Hussietenoorlogen uitbraken. Aanhangers van de kerk en de Boheemse monarchie vochten tegen Johannes Hus, die de katholieke kerk wilde hervormen.
Veel kloosters werden geplunderd door de medestanders van Hus, en in 1420 verhuisden de monniken van Brˇevnov de Codex Gigas van het onrustige gebied rond de hoofdstad naar een afgelegen klooster in de plaats Broumov.
Codex wordt gastenboek
In de jaren daarna groeide de roem van de Codex en begon het boek belangrijke gasten aan te trekken. Sommigen van hen mochten er iets in schrijven. Zo staat er op pagina 309 van de reuzenbijbel: ‘In het jaar des Heren 1591 was broeder Bartholomeus Salvator hier’.
Andere inscripties vertellen een langer verhaal: ‘In het jaar 1527 na de geboorte van Christus, op de dinsdag na Cantate (21 mei, red.) bracht Ferdinand I, de christelijkste keizer der Romeinen, de koning van Hongarije, Bohemen en Dalmatië en aartshertog van Oostenrijk, een nacht in dit klooster door en zag dit grote boek toen hij op weg was van Breslau in Silezië naar Bohemen met zijn koninklijke en beroemde gevolg.
En toen hij terzelfder tijd in Schweidnitz was, heeft hij daar de opstandige prediker van de bevolking in een strop in een perenboom buiten de stad opgehangen.’

De pagina met het portret van de duivel is de meest bekeken bladzijde van de Codex. Het perkament is daar meer vergeeld door daglicht.
Rudolf II is in de ban van de duivel
Eind 16e eeuw kreeg het klooster bezoek van Rudolf II, keizer van het Heilige Roomse Rijk en koning van Bohemen. Hij was geïnteresseerd in wetenschap en occultisme en had een grote collectie boeken, kunst en wetenschappelijke objecten aan zijn hof in Praag.
Hij raakte in de ban van het manuscript met zijn occulte geschiedenis en griezelige portret van de duivel op een van de bladzijden. De voorname gast wilde het boek aan zijn collectie toevoegen, maar zelfs aan de keizer van het Heilige Roomse Rijk verkochten de benedictijner monniken de Codex Gigas niet. Hij wist hen wel over te halen om het aan hem te lenen.
Klaarblijkelijk ‘vergat’ Rudolf om de Codex terug te brengen naar zijn rechtmatige eigenaar. Een paar jaar later dook het werk namelijk op in een overzicht van de keizerlijke verzameling van boeken.
Daar bleef het deel van uitmaken tot 1648, toen de Dertigjarige Oorlog net voorbij was en het Zweedse leger Praag plunderde. De Zweden namen de Codex mee als geschenk aan koningin Christina, die oude geschriften verzamelde. Zes jaar later trad de diepgelovige vorstin af en ging ze in Rome wonen. Het boek bleef in Stockholm.
Boek wordt gedefenestreerd
In 1697 brak er een grote brand uit in het paleis van Stockholm. Het verhaal gaat dat een plichtsgetrouwe bediende niet kon aanzien dat het manuscript in vlammen opging. Met al zijn krachten tilde hij het boekwerk op, sleurde het naar een raam en gooide het eruit.
Helaas stond er een pechvogel onder het raam, die het 75 kilo zware boek op zijn hoofd kreeg. Hij was buiten westen, maar had het manuscript gered: het was vrijwel onbeschadigd. Het had slechts een paar schroeiplekken op de zijkanten.
Vandaag de dag behoort de Codex Gigas tot het Zweedse culturele erfgoed en heeft het een ereplaats in de Zweedse Nationale Bibliotheek in Stockholm.