Heksenjager zaaide angst in Engeland

Terwijl in Engeland een burgeroorlog woedt, trekt een fanatieke protestant ten strijde tegen de handlangers van de duivel. In slechts een jaar laat hij 300 vrouwen en mannen ter dood veroordelen.

Een lange mantel en een hoge hoed vormden het uniform van de heksenjager Matthew Hopkins.

© Getty Images

De deur van het lage hutje gaat open, en een zwarte figuur tekent zich af in de opening.

In het donker ziet de oude vrouw die binnen zit slechts een onheilspellende schim met een mantel tot aan zijn knieën en een brede hoed.

‘Elizabeth Clarke, geeft u toe dat u Satan kent?’ vraagt de man, terwijl een tweede duistere gedaante en een hond in de deuropening verschijnen. Zijn stem is bars en snauwerig.

Aan de 80-jarige Elizabeth is dezelfde vraag uitentreuren gesteld door de zes vrouwen die nu achter haar zitten in de ruimte. De waakvrouwen kwamen drie dagen eerder binnen, en sindsdien heeft de eigenares van het huis geen slaap gekregen.

Telkens als Elizabeth bijna indommelde, schudden ze haar door elkaar of dwongen ze haar rond te lopen.

Tot nu heeft Elizabeth de aantijgingen ontkend, maar met de komst van de schimmige figuren durft ze zich niet meer te verzetten. Als in een roes roept ze het antwoord dat haar kwelgeesten willen horen. Ja, ze kent Satan. Ja, hij komt vaak langs om seks te hebben. Ja, ze heeft zijn duivelsgebroed gebaard.

De rillingen lopen iedereen in de ruimte over de rug. De heks heeft een bekentenis afgelegd. De heksenjager Matthew Hopkins en zijn metgezel John Stearne hebben een heks ontmaskerd, de eerste van een lange reeks.

De jacht is geopend

In het nevelige moeraslandschap van Oost-Engeland begint in 1645 een klopjacht. Het zijn duistere tijden: er woedt een burgeroorlog tussen de koning en een groep edelen, en het volk is bang. Tot nu heeft Karel I zich gekant tegen heksenprocessen, maar in het oosten, zoals in Essex, heeft hij geen invloed.

Hier woont Matthew Hopkins, een jonge leerling-advocaat en zoon van een protestantse predikant. Van huis uit heeft hij meegekregen dat het kwaad overal op de loer ligt omdat de reformatie nog niet alle sporen van het katholieke verleden heeft uitgewist.

De hekserij woekert als een gezwel en dient met alle middelen bestreden te worden.

Hopkins heeft van geërfd geld een huis gekocht in het dorp Manningtree. Omdat hij graag als een belangrijk man wil worden gezien, heeft hij een baardje laten staan en draagt hij een hoge hoed, een mantel en lange rijlaarzen, naar voorbeeld van de ambtenaren.

Van zijn buren in Manningtree hoort Hopkins over de oude Elizabeth Clarke. Haar moeder is lang geleden wegens toverij opgehangen, en Elizabeth zelf zou het boze oog op twee vrome buurvrouwen hebben laten vallen. Een van hen stierf in het kraambed, en de ander baarde een dood kind.

Een kolfje naar de hand van Hopkins, en het verhaal wekt de belangstelling van nog een puritein uit Manningtree, John Stearne. Net als Hopkins staat hij te popelen om iets te doen.

Op vrijdag 21 maart 1645 zoeken de twee een rechter op, en omdat Stearne goede connecties heeft, krijgen ze toestemming om Elizabeth te onderzoeken. Vervolgens huren ze ‘waakvrouwen’ in om hen te helpen met het vergaren van bewijzen tegen de oude vrouw.

Vanwege het verbod op marteling in de Engelse heksenwet uit 1604 moeten Hopkins en Stearne de heks op heterdaad betrappen of haar een bekentenis ontlokken. De waakvrouwen zullen haar dag en nacht vergezellen in de hoop dat de duivel of zijn kroost zich vertoont.

Deze assistent-heksenjagers blijken goud waard. Drie dagen zitten ze in de woonkamer van de verdachte, en al hebben ze niets gezien als Hopkins en Stearne zelf verschijnen, toch komt de zaak dankzij hun hulp rond.

Elizabeth is geradbraakt en bekent ten overstaan van getuigen, en daarmee is er bewijs om aan de rechter over te dragen.

De heks geeft niet alleen haar eigen schuld toe, maar wijst ook een hele reeks medeplichtigen aan. Nu kunnen Hopkins en Stearne een heel satanisch netwerk oprollen in Oost-Engeland.

Soldaten pakten een heks pas op wanneer burgers bewijzen tegen haar hadden verzameld.

© Bridgeman

Het barst van de heksen

Samen met Stearne en twee vrouwelijke assistenten gaat Hopkins naar Mistley, vlak bij Manningtree. Hiervandaan vervoeren schepen bij hoogwater graan naar Londen – bij laagwater is het een moerasgebied waar krijsende meeuwen zeepieren uit de modder pikken.

De vier gaan op bezoek bij vrouwen die de nu gevangengezette Elizabeth Clarke heeft aangegeven. Ze schieten veel sneller op dan Hopkins en Stearne hadden verwacht, want de inwoners van Mistley geven hun buren maar al te graag aan.

De heksenjagers sluiten een deal met een van de verdachten: zij getuigt tegen de andere duivelaanbidders – onder wie haar eigen moeder – in ruil voor haar vrijheid. In één klap vangen Hopkins en Stearne 23 heksen.

De kleine gevangenis van Mistley zit overvol met vrouwen die hun proces afwachten. De omstandigheden zijn zo slecht dat er een aantal omkomen.

En ondertussen betalen de godvrezende burgers voor het verblijf van de twee heksenjagers, het voer voor hun paarden en het honorarium van Hopkins, dat zeven keer het weekloon van een arbeider bedraagt. Het dorpje betaalt een hoge prijs om van zijn heksen af te komen.

Zodra het bewijs aan de rechter overgedragen is en het geld binnen is, gaan Hopkins en Stearne door naar het naburige Suffolk.

Heksen gevonnist door leken

De burgeroorlog gaat in volle hevigheid door, en veel mannen hebben zich bij de vijanden van de koning aangesloten. De diepgelovige inwoners van Suffolk zien de strijd niet als een oorlog tegen Karel, maar tegen de duivel zelf.

Vaak sterven kinderen zonder duidelijke oorzaak of wordt het vee ziek. Uit het noorden komen geruchten over de builenpest. Met gebeden alleen kunnen de godvruchtige protestanten zich niet tegen het kwaad beschermen. Er zijn drastische maatregelen nodig, en ze ont-vangen de zelfbenoemde Witch-Finder General dan ook met open armen.

Matthew Hopkins heeft zichzelf die officieel klinkende titel toebedeeld toen hij zonder Stearne ging werken. Hij pakt het systematisch aan, en halverwege 1645 levert hij bewijs tegen 150 verdachten aan de rechters van Suffolk.

Zijn reputatie begint de heksenjager vooruit te snellen, en als hij in een nieuw dorp komt, staan de inwoners al klaar om hun portemonnee te trekken. En Hopkins stelt zelden teleur: hij komt met allerlei aantijgingen, en presenteert ze vervolgens de rekening. In Ipswich moet het bestuur een extra belasting instellen om de heksenjager te kunnen betalen.

Hopkins is voortdurend op weg en reist van het ene dorp naar het andere om nieuwe heksen een bekentenis af te dwingen. Hij twijfelt nooit aan zijn oordeel, ook niet als hij naar een gebied terugkeert om te getuigen in een proces.

Doorgaans treden rondtrekkende rechtsgeleerden op als rechter in heksenprocessen, maar vanwege de oorlog kunnen ze hun verplichtingen niet nakomen. Nu vellen edelen de vonnissen, maar zij hebben geen verstand van juridische zaken.

Zo zit de hertog van Warwick een proces tegen 23 vermeende heksen voor op een hete julidag in 1645 in Chelmsford in Essex. De rechtbank is te klein voor de honderden belangstellenden, en de zaak moet elders plaatsvinden.

Zo’n 90 getuigen leggen verklaringen af over bovennatuurlijke voorvallen, en de bekentenissen worden voorgelezen.

De deerniswekkende vrouwen in het beklaagdenbankje hebben niet veel weg van dienaren van Satan, maar Hopkins zweert plechtig op de Bijbel dat zijn beschuldigingen waar zijn, en hij heeft een antwoord op alle zwakheden in de bewijzen.

Telkens opnieuw schrijft de griffier dezelfde Latijnse frase op: malas et diabolica artes – schuldig aan duivelskunsten. De straf die op deze misdaad tegen God zelf staat, is de dood door middel van ophanging.

Als een vonnis ten uitvoer gelegd wordt, bouwen sluwe lieden een tribune bij de galg en verkopen ze zitplaatsen. En er worden bier, taart en pudding verhandeld. De terechtstellingen in Chelmsford zijn een waar volksfeest.

In Engeland werden heksen niet verbrand, maar opgehangen, net als gewone misdadigers.

© Bridgeman

Londen grijpt in

De vervolging van heksen en tovenaars in Oost-Engeland neemt zulke vormen aan dat Londen ongerust wordt, vooral als in augustus 1645 het gerucht gaat dat een predikant veroordeeld is.

Het parlement, dat verder alleen met de oorlog tegen koning Karel bezig is, stuurt ambtenaren naar de regio om te kijken of de processen volgens de wet verlopen.

Ondertussen gaat Hopkins door met zijn strijd tegen duivelaanbidders, maar de vaart is eruit. Er worden hoge belastingen geheven om de burgeroorlog te financieren, en die eisen hun tol. De puriteinen willen nog steeds van de heksen af, maar het honorarium van de heksenjager is voor de meesten niet meer op te brengen.

Ook de delegatie van het parlement gooit roet in het eten:

Hopkins mag de waterproef niet meer toepassen – een heks blijft drijven, dat is algemeen bekend. Hopkins wordt ervan beschuldigd dat hij onschuldigen erbij lapt door aan het touw te trekken dat verdrinking moet voorkomen.

Als een aantal aanklachten van de heksenjager afgewezen worden en eerdere vonnissen herroepen worden, komt hij in een lastig parket.

Er wordt gefluisterd dat Hopkins zelf wel eens een pact met de duivel kon hebben.

Heksenjager gaat met pensioen

Maar voordat hij officieel aangeklaagd wordt, is de burgeroorlog afgelopen, en nu het vrede is wil iedereen dat recht en orde hersteld worden. Hopkins kan zich stilletjes terugtrekken en ontloopt zijn straf, maar van de macht die hij had tijdens de vervolgingen is niets over.

De Witch-Finder General brengt de rest van zijn korte leven in Manningtree door, waar hij door zijn buren gemeden wordt. Als hij tuberculose oploopt, wil niemand hem verzorgen, en hij sterft op 12 augustus 1647 een eenzame dood.

Hij leeft echter voort als de man die 300 onschuldigen liet ophangen – meer dan 60 procent van alle terechtgestelde heksen in de Engelse geschiedenis.