John Bowers’ lange, matgroene jas wappert in de wind, terwijl de Brit van middelbare leeftijd heen en weer loopt over de Glastonbury Tor, een heuvel in Zuid-Engeland. Met een getraind oog speurt de man het terrein af op kuilen en sporen van water die een aanwijzing kunnen geven dat er holtes onder het malse gras zijn.
Honderden dagen bracht Bowers door op de 158 meter hoge heuvel. De voormalige buschauffeur is ervan overtuigd dat de heilige graal verborgen is in Glastonbury Tor, en al jaren zoekt hij dit gebied af, net als al die duizenden andere graalzoekers.
De mythische heuvel, die beroemd is geworden door de verhalen over koning Arthur, is als een magneet voor de avonturiers, die maar één ding voor ogen hebben: het meest legendarische voorwerp van het christendom vinden.
Volgens de verhalen is de graal de beker waaruit Jezus tijdens het Laatste Avondmaal dronk. Daarna werd zijn bloed opgevangen in die beker terwijl hij aan het kruis hing.
Omdat de graal resten bevat van het bloed van de zoon van God, zou de beker bijzondere eigenschappen hebben en zijn eigenaar geluk, rijkdom en het eeuwige leven bezorgen.
De graal wordt al bijna 2000 jaar gezocht, en de meest volhardende schatzoekers denken dat de beker zich duizenden kilometers van het stoffige en zonnige Jeruzalem bevindt. Ze hebben hun hoopvolle blik gewend naar het weelderige, koele klimaat van Zuid-Engeland.
Het lijkt misschien vreemd dat de graal in een tijd waarin lange reizen over de oceaan ongebruikelijk en zwaar waren, ver van Golgotha terecht zou komen, waar Jezus gekruisigd werd. Maar voor graalzoekers ligt de verklaring in oude verhalen en teksten, vooral die over een niet zo bekende Bijbelse figuur: Jozef van Arimathea.
Geheim is te vinden in de evangeliën
Volgens het Nieuwe Testament was Jozef een rijke man die van de Romeinen de gekruisigde Jezus van het kruis mocht halen om hem in zijn eigen graf bij te zetten. Jozef, die voorkomt in alle vier de evangeliën, was mogelijk de oom van Jezus.
Het verhaal gaat dat Jozef Jezus’ bloed in een beker opving nadat de soldaat Longinus hem met zijn lans in zijn zij had gestoken.
Hoewel bronnen uit die tijd dat opvangen van het bloed niet noemen, kan het best waar zijn, want de joodse traditie rond het jaar 1 predikte dat het lichaam in zijn geheel moest worden begraven – met bloed en al.
Dus als Jezus werd gestoken, zoals de Bijbel wil, zou het vanuit een historisch perspectief voor zijn discipelen logisch zijn om zoveel mogelijk bloed te redden.
Meteen na de kruisiging kwam de cultus rond Jezus in zwaar weer. De Romeinen, die Palestina hadden bezet, waren niet gelukkig met nieuwe religieuze bewegingen in het toch al onrustige gebied, en christelijke leiders vluchtten of brachten, net als Jozef van Arimathea (volgens de Bijbel), een tijd in de gevangenis door.
Toen Jozef vrij kwam, verliet hij Palestina, waar hij het christelijke geloof toch niet aan de man kon brengen. Graalzoekers denken – overigens zonder een spoor van bewijs – dat Jozef de graal zo ver mogelijk van Palestina in veiligheid wilde brengen: in het Engelse Glastonbury, al was de reis 2000 jaar terug nog zo lang en vol gevaren.
Als je erover nadenkt, dan is de keuze van Engeland als toevluchtsoord niet helemaal onlogisch. Als Jozef een rijke koopman was, zoals er in de Bijbel staat, kan hij veel hebben rondgetrokken, als handelsreiziger bijvoorbeeld.
Glastonbury ligt in Somerset in Zuid-Engeland, dus op de vaarroute vanuit het zuiden, en was al duizenden jaren een heilige plaats. Voor een handelaar op de vlucht zou dit heilige gebied aan een rand van het Romeinse Rijk een voor de hand liggende verstopplek zijn geweest voor het belangrijkste voorwerp van het christendom.
Universitair docent Gordon Strachan, die de graalverhalen grondig heeft bestudeerd, ontdekte verschillende sporen die erop kunnen duiden dat Jozef in Glastonbury is geweest, waaronder een aantal overeenkomstige stenen monumenten in zowel Glastonbury als het Midden-Oosten.
Ook is er een overlap qua namen: Jozef is waarschijnlijk geboren in de buurt van een plaats in Israël die Ayalon heet, wat opvallend veel lijkt op ‘Avalon’, een oude term voor het Glastonbury-gebied. Maar die naam en de stenen monumenten zijn de enige links die vooralsnog te leggen vallen tussen de graal, Jozef, Israël en Engeland.
Mystieke struik bloeit tot kerst
Niet alleen laten schriftelijke bronnen na de graal te vermelden, archeologen kunnen in Engeland ook geen spoor van Jozef van Arimathea vinden. Dus graalzoekers moeten het doen met bijgeloof en mythologie.
De legende vertelt dat toen Jozef in Glastonbury kwam, er plotseling een meidoorn opschoot ten teken dat hij een door God gekozen plek had bereikt. En het klopt in elk geval dat er, ook nu nog, een bepaalde soort meidoorn in en rond Glastonbury groeit – en nergens anders.
In tegenstelling tot de gewone meidoorn bloeit deze soort twee keer per jaar: met kerst en Pasen. Dit is raadselachtig, maar het heeft mogelijk te maken met het vrij milde klimaat in het gebied. Verschillende pogingen om de soort elders te laten groeien door hem te stekken, zijn mislukt.
Als we meegaan met het idee dat Jozef echt in Glastonbury is geweest, zou hij vast de graal begraven hebben bij Glastonbury Tor, een heuvel die ver boven het gebied uitsteekt en die al sinds de Keltische tijd in verband wordt gebracht met heilige machten. Daarom wroeten schatzoekers al meer dan 100 jaar in deze Zuid-Engelse heuvel.
Pers wordt beetgenomen
Het graven bereikte een piek rond 1900, toen de graalzoekers de zaak bijna letterlijk tot op de bodem wilden uitzoeken.
De doorbraak kwam in 1906, toen de excentrieke graanhandelaar Wellesley Tudor Pole een visioen kreeg dat hem openbaarde dat de graal op de bodem van een put bij Glastonbury Tor lag.
In deze put vonden de Brit en zijn helpers op bijna goddelijke wijze een oude beker van blauw glas, versierd met kleine kruisen. Het voorwerp werd vervolgens goed onderzocht door archeologen en priesters, die niet konden uitsluiten dat dit de echte graal was.
‘Twee aanwezigen waren ervan overtuigd dat dit inderdaad de beker was die bijna 19 eeuwen geleden heimelijk ‘s nachts werd weggesmokkeld.’ Mark Twain, 1907
Op 20 juli 1907 presenteerde een enthousiaste Wellesley Tudor Pole de graal aan de wereldpers, die als betoverd naar de beker uit de tijd van de kruisiging van Jezus stond te staren.
Gedurende enkele maanden was de vondst een sensatie, maar langzaam luwde de euforie toch. Na een bezichtiging schreef Mark Twain erover.
‘Ik ben blij dit half uur te hebben meegemaakt – op zich uniek in mijn leven. Twee aanwezigen waren ervan overtuigd dat dit inderdaad de beker was die bijna 19 eeuwen geleden heimelijk ‘s nachts werd weggesmokkeld [...], nadat de schepper van het heelal zijn leven aan het kruis had opgeofferd,’ schreef Twain. En hij voegde eraan toe:
‘De ware beker, die de zuivere sir Galahad met ridderlijke toewijding had gezocht in de tijd van koning Arthur. Dezelfde beker waar ridders hun leven voor in de waagschaal hebben gelegd. Hier was hij dan eindelijk. Opgegraven door een handelaar in graan zonder de tol van bloed of reizen. En blijkbaar had de vinder ervan geen zuivere geest nodig, anders dan de gemiddelde zuiverheid van graanhandelaren. Zelfs een deftige naam was niet nodig. Niks sir Galahad. Niks sir Bors de Ganis. Niks sir Lancelot. Gewoon ene meneer Pole.’
De beker van Wellesley Tudor Pole bleek dan ook nep te zijn. In januari 1908 meldde een panel van onderzoekers, onder wie glasdeskundigen, na grondig onderzoek dat het voorwerp ‘vrij modern’ was.
Bij nadere bestudering bleek dat de beker in de jaren 1890 in Bordighera, Italië, was gekocht en door een andere excentriekeling, dokter John Goodchild, in de put was gelegd.
Meer opgravingen volgden in de 20e eeuw, niet in de laatste plaats van kloosterruïne Glastonbury Abbey bij Glastonbury Tor, waar archeologen van 1904 tot 1979 zeker 36 sites uitgroeven. Al dat graven bracht details over de geschiedenis van het klooster aan het licht, maar geen graal.
Ook Chalice Well, een andere bron in de buurt, werd zonder resultaat geleegd, maar uit de opgravingen blijkt wel dat de bron al meer dan 2000 jaar werd gebruikt.
Verder is het water van Chalice Well wat rood van kleur, volgens de mythe een herinnering aan het bloed van Jezus. Wetenschappelijk onderzoek wijst echter uit dat de rode kleur afkomstig is van ondergrondse afzettingen.
Nu de graal niet in Glastonbury is gevonden, kan de verklaring – naast de voor de hand liggende, dat de graal nooit bestaan heeft – zijn dat het heilige relikwie samen met de schat van de tempeliers is verdwenen. Sporen duiden er namelijk op dat de tempeliers op een gegeven moment een relikwie bezaten die volgens de broeders de graal was.
Tempeliers hebben graal te pakken
Volgens de geruchten zochten de ridders fanatiek naar de graal onder de Tempelberg in Jeruzalem. Die ligt dicht bij de plekken waar Jezus het Laatste Avondmaal at en werd gekruisigd.
Als de heilige graal niet naar Engeland is gebracht door Jozef van Arimathea, dan was de Tempelberg een goede tweede als verstopplek.
In 1867 ontdekte de Britse luitenant Charles Warren onder de berg geheime tunnels, mogelijk gegraven door de tempeliers.
De gangen getuigen wellicht van de archeologische activiteiten van de broeders, en Warren stelde vast dat de zoektocht naar relikwieën als de graal zelfs de oorzaak kan zijn geweest dat de ridders hun hoofdkwartier op de Tempelberg hadden, waar de orde nota bene naar is genoemd.
‘Tussen de kerk in Golgotha en de kruisigingsplaats is een kapel waar de beker van de Heer staat.’ De pelgrim Arculf, 7e eeuw
De mogelijkheid dat de tempeliers de heilige graal in Palestina vonden, wordt echter maar door één historische bron ondersteund: de pelgrim Arculf, die in de 7e eeuw door het Midden-Oosten rondreisde en zijn ervaringen opschreef.
‘Tussen de kerk in Golgotha en de kruisigingsplaats is een kapel waar de beker van de Heer staat. Hij zegende de beker met zijn eigen handen en gaf die aan de apostelen toen hij de dag voor zijn lijden met hen at. Arculf zag de beker en raakte hem aan met zijn eigen hand. Alle inwoners van de stad kwamen vol ontzag kijken.’
Geen enkele andere bron vermeldt echter een graal in het Midden-Oosten na de 7e eeuw, dus óf Arculf liegt, óf het relikwie is verstopt.
Rijkdommen verdwijnen spoorloos
Als de ridders echt de graal in Jeruzalem vonden, zou het mogelijk zijn dat de orde de beker begin 12e eeuw naar West-Europa bracht. Dat valt zelfs samen met de periode waarin de graal voor het eerst in de literatuur verschijnt.
Eind 12e eeuw ontketende de Franse schrijver Chrétien de Troyes een literaire modegolf – hij schreef over een heilige graal met magische eigenschappen.
Een aantal schrijvers volgde in zijn kielzog en diverse verhalen over de graal groeiden uit tot middeleeuwse bestsellers. Veel gegoede families in Europa hadden in de boekenkast prachtig ingebonden graalromans staan.
De geruchten van de ridders als bewakers van de graal deden ook de ronde in de middeleeuwen. Als de verhalen waar zijn, verdween de graal met de rest van de schatten van de tempeliers tijdens de grote klopjacht in 1307.
Geschiedkundigen weten zeker dat de orde grote rijkdommen bezat, onder andere dankzij schenkingen van vrome machtige mannen, die gul gaven uit dankbaarheid omdat de tempeliers het christendom in het Heilige Land hadden verdedigd.
Bovendien verdiende de orde goud geld aan de vele financiële activiteiten, waarbij de ridders kostbaarheden tegen betaling in bewaring namen en niet in de laatste plaats geld uitleenden aan regenten met geldzorgen. De schatten van de tempeliers waren bij de arrestaties van 1307 in elk geval als sneeuw voor de zon verdwenen.
Koning Filips de Schone van Frankrijk, die vermoedelijk achter de samenzwering tegen de orde zat, had vast de hoop gevulde schatkisten te vinden in de vele huizen en forten van de orde in West-Europa. Maar hij vond alleen de tempeliers zelf.
Mystieke beker uit de tijd van Jezus
De heilige graal zou zeker zijn verborgen als hij echt in het bezit van de ridders was. De orde kon het zich niet veroorloven om het belangrijkste voorwerp van het christendom kwijt te raken. Maar waar de graal dan is, is een raadsel.
Wellicht bestaat hij nog, want allerlei kerken en kloosters beweren de echte graal te bezitten. Meer dan 200 koppen, kannen en bekers worden beschouwd als de ware graal, maar slechts weinig kerken willen hun relikwieën laten onderzoeken.
Een uitzondering is de kathedraal van Valencia, waar het relikwie Santo Cáliz in een zijkapel is tentoongesteld. Santo Cáliz is een eenvoudige donkerrode kelk van de halfedelsteen agaat.
De kelk zelf, die zo’n 7 centimeter hoog is en een diameter van 9 centimeter heeft, is uit één agaat gehakt. De voet is versierd met juwelen en Arabische teksten, waarvan de betekenis niet bekend is.
De voet is duidelijk gemaakt in de middeleeuwen, maar de kelk zelf lijkt stukken ouder te zijn.
Hoewel de agaat moeilijk te dateren is, vermoeden geschiedkundigen op basis van de constructietechniek dat de kelk zo’n 2000 jaar oud is. De Spaanse hoogleraar Antonio Beltrán heeft de kelk wat preciezer gedateerd op 100 tot 50 v.Chr., en het handwerk duidt erop dat hij in een Palestijnse of Egyptische werkplaats is gemaakt.
Dus de kelk in de kathedraal van Valencia komt hoogstwaarschijnlijk uit de tijd van Christus – in tegenstelling tot bijna alle andere relikwieën die in verband worden gebracht met Jezus.
Ondanks deze ouderdom dateert de vroegste verwijzing naar Santo Cáliz uit 1134: het relikwie komt voor op een lijst voorwerpen in het klooster San Juan de la Peña en wordt beschreven als de beker ‘waarin Christus zijn bloed wijdde’. Volgens een document uit 1399 droeg het klooster het relikwie over aan koning Martinus van Aragón in ruil voor een gouden kan.
Aragonese koningen hadden kennelijk bijzondere belangstelling voor de graal – geschiedkundigen weten dat koning Jacobus II in 1322 de sultan van Egypte verzocht ‘de beker toegestuurd te krijgen waaruit Jezus bij het Laatste Avondmaal dronk’. Jacobus II verleende amnestie aan een aantal tempeliers na de afrekening in 1307.
Dat moet een gok van de koning zijn geweest. Maar een populaire legende vertelt dat Santo Cáliz in de 1e eeuw door Sint Petrus naar Rome werd gebracht en later, in 256, door paus Sixtus II aan Sint Laurentius werd doorgegeven.
Het relikwie werd naar Laurentius’ geboorteplaats Valencia gesmokkeld, waarna de kelk eindigde in het klooster van San Juan de la Peña. Santo Cáliz is nog steeds een trekpleister voor pelgrims, en diverse pausen hebben het reliek bewonderd. Benedictus XVI maakte in 2006 gebruik van Santo Cáliz voor een mis in de kathedraal van Valencia.
De graal bestaat uit koninklijk bloed
Santo Cáliz is vandaag de dag waarschijnlijk de meest geloofwaardige kandidaat om de echte graal te kunnen zijn – als de graal überhaupt een fysiek voorwerp is: volgens een bepaalde theorie bestaat de heilige graal uit Jezus’ nakomelingen.
Deze theorie, bekend van Dan Browns bestseller De Da Vinci Code, stelt dat Jezus was getrouwd met Maria Magdalena, een vrouw die volgens de Bijbel bij de kruisiging aanwezig was.
Maria zou zwanger zijn en na de kruisiging van Jezus naar Frankrijk zijn gevlucht. Hier beviel ze van een meisje, de stammoeder van het Merovingische koningsgeslacht, dat in de 8e eeuw de troon kwijtraakte. Maar het geslacht zou nog bestaan.
De theorie dat de heilige graal een koninklijk geslacht zou zijn, komt onder meer voort uit een verkeerde lezing van het Franse woord voor graal. De heilige graal kan worden geschreven als ‘san greal’ (heilige schaal) in middeleeuws Frans.
Maar de theorie zegt dat de g bij het eerste woord hoort, en dan lees je ‘sang real’ (koninklijk bloed).
Geheime toespelingen op de burgerlijke staat van Jezus zouden volgens de theorie op heel veel plaatsen in de literatuur en kunst terugkomen, en niet in de laatste plaats op het beroemde schilderij Het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci.
Hier zou de persoon aan de rechterhand van Jezus niet de apostel Johannes, maar Maria Magdalena zijn. De figuur heeft vrouwelijke trekken, en de V die Jezus en Maria vormen, is een verwijzing naar Maria’s baarmoeder en zwangerschap.
De V-vorm is tegelijkertijd een verwijzing naar de graal. Als de vrouwelijke figuur zich naar Jezus’ linkerkant zou verplaatsen, rust haar hoofd op de schouder van Jezus en zien ze eruit als een stelletje.
De koninklijke nakomelingen van Jezus zouden door een geheimzinnige organisatie beschermd worden: de Priorij van Sion. De Priorij werd in 1099 in Jeruzalem gesticht en richtte kort daarna de tempeliers op, de militaire tak van de beweging.
Door de eeuwen heen heeft de Priorij een indrukwekkende lijst van grootmeesters gehad, onder wie wetenschappers en kunstenaars als Claude Debussy, Isaac Newton en Leonardo da Vinci. Als grootmeester kende Da Vinci dus de waarheid en schilderde hij daarom Het Laatste Avondmaal.
De theorie is niet van Dan Brown zelf, maar van Het heilige bloed en de heilige graal, een boek van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln dat in 1982 uitkwam.
Het werd een internationale bestseller, en de theorie van de heilige graal kreeg een nog grotere aanhang toen Dan Brown zijn Robert Langdon op zoek liet gaan naar de graal.
De hele wereld trapte erin
Het punt is dat vrijwel niets in de theorie hout snijdt. Door grondig onderzoek hebben met name Franse onderzoekers de stellingen van Het heilige bloed en de heilige graal ontkracht.
Er zijn geen sporen van nakomelingen van Jezus in historische bronnen en niets duidt erop dat Maria Magdalena naar Frankrijk ging. Dat ze te zien zou zijn op Het Laatste Avondmaal wordt eveneens verworpen. Johannes is vaak vrij vrouwelijk afgebeeld, en als deze figuur Maria zou zijn, ontbreekt Johannes, want het schilderij telt slechts 13 personen.
En zelfs het woordenspel waarbij ‘san greal’ (heilige graal) ‘sang real’ (koninklijk bloed) wordt, blijft niet overeind. In de middeleeuwen schreef men ‘graal’, en in het Frans was bloed geen ‘sang’ maar ‘sanc’, waarbij de c werd uitgesproken als een k.
De Priorij van Sion was er ook nog niet in 1099. De organisatie bestond wel, maar is pas op 7 mei 1956 in het Franse Annemasse bij de grens met Zwitserland opgericht als een huurdersvereniging met als doel huisjesmelkerij te bestrijden.
Naar het zich laat aanzien is de theorie over de heilige graal als de afstammelingen van Jezus dus een puur verzinsel, maar het zoeken naar de graal als beker of schaal gaat in Glastonbury en elders onverdroten door. Misschien duikt hij ooit nog op. En wie weet ligt de schat van de tempeliers wel begraven onder een oud fort ergens in Europa.
Wanneer de graal gevonden wordt, zouden de eigenaar volgens de verhalen enorme rijkdommen te wachten staan. Maar tot die tijd heeft slechts één iemand een flink slaatje kunnen slaan uit de mythe van de heilige graal: Dan Brown.