Protestanten moesten hun mannetje staan
In de katholieke traditie moesten de gelovigen hun leven wijden aan goede daden om tot verlossing te komen.
Rijkdom en aards succes speelden – althans vanuit godsdienstig perspectief – geen grote rol, want alleen het eeuwige leven deed ertoe.
Maar met de reformatie werd de verplichting om goede daden te verrichten opgeheven. Jezus was immers al gestorven voor onze zonden. Zo konden de mensen geluk nastreven.
Het calvinisme – een protestantse stroming – riep zijn aanhangers op om hard te werken, om geld en aanzien te verwerven.
Calvinisten denken dat God al van tevoren heeft bepaald wie er in de hemel komen, en zelfs goede daden kunnen zijn keuze niet beïnvloeden. Maar aards succes wordt gezien als een teken dat de gelovige een streepje voor heeft bij God, en daardoor dichter bij de hemel is.

De reformatie maakte het sociaal aanvaard om rijkdom en geluk na te streven.
Avondmaal werd voor iedereen
De avond voordat Jezus werd opgepakt, gebruikte hij met zijn discipelen het avondmaal. Christenen volgen zijn voorbeeld, om hem te gedenken.
De maaltijd bestond uit brood en wijn, maar gewone katholieken kregen alleen brood. De wijn was voorbehouden aan de priesters.
Omdat volgens Luther iedereen even dicht bij God stond, moest iedereen brood en wijn krijgen bij het avondmaal.
Het protestantisme maakte het avondmaal bovendien minder mystiek. Volgens het katholicisme veranderden het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Jezus, maar Luther vond dat je brood en wijn ook wel gewoon als voedsel en drank kunt nuttigen.
Verder werd nu in de kerk de volkstaal gebruikt in plaats van Latijnse frasen die niemand begreep.

Na de reformatie kreeg de hele gemeente brood én wijn tijdens het heilig avondmaal.
Het celibaat werd afgeschaft
De reformatie maakte een einde aan de eis dat priesters celibatair moesten leven. Luther meende dat een gezinsleven gezond was, ook voor geestelijken.
De tucht van het klooster maakte plaats voor het warme familieleven van de pastorie.
Priesters hadden als religieuze rolmodellen gediend, maar het gezin van de dominee was nu een pijler van het culturele leven – bijvoorbeeld doordat er literatuur en kunst werden besproken.
8600...
monniken en nonnen werden dakloos toen Hendrik VIII alle Engelse kloosters liet sluiten. Ze kregen een klein pensioen. Maar de vele duizenden bedienden die in de kloosters hadden gewerkt, moesten voortaan hun eigen boontjes doppen.
Religieuze sekte sticht de VS
In 1620 bereikt de Mayflower het huidige Massachusetts. De opvarenden – protestanten die zich willen losmaken van de Church of England – stichten New England, het religieuze en politieke centrum van de VS.
Gevolg: De positie van de VS als grootmacht maakt het protestantisme tot een wereldwijde beweging.
Onderwijs voor het volk
Voor Luther was de school even belangrijk als de kerk en het gezin. In het katholicisme kwam het woord van God van de priesters, maar volgens Luther moesten gelovigen zelf de Bijbel lezen.
Daarom moest iedereen op basisniveau kunnen lezen en schrijven, iets wat in het Europa van de 16e eeuw alleen nog was weggelegd voor de rijken.
Kloosters en kerken boden weliswaar basaal onderwijs aan, maar de leraren waren doorgaans zo incompetent en de klaslokalen zo slecht dat kinderen er bar weinig opstaken.
Aangespoord door Luther zetten veel protestantse vorsten in de jaren 1560 en 1570 een compleet schoolsysteem op poten.
Al snel kregen kinderen onderwijs op basis van de Kleine Catechismus van Luther – een leerboek over de Bijbel – en leerden ze lezen, schrijven en andere basisvaardigheden, waarmee ze zelfstandige christenen konden worden.
De scholen hadden ook tot taak de kinderen op te voeden tot productieve burgers van de protestantse staat, waar het wereldlijke leven boven de kerk stond en iedereen werkte.
Ze moesten – zoals de hervormer Philipp Melanchthon het in 1528 zei – ‘mensen opleiden om les te geven in de kerk en de wereld te regeren’.

Vanaf het eind van de 16e eeuw konden ook kinderen uit arme gezinnen leren lezen en schrijven.
1.342.500...
exemplaren van het Nieuwe Testament werden er tussen 1520 en 1649 uitgegeven in Engeland. Hierdoor kon elk huishouden van het grote land over een kopie van het heilige boek beschikken.
De protestantse wereld werd groter
In de katholieke traditie waren pelgrimages een manier om zielenheil te bereiken. Een reis naar een bedevaartsoord – bijvoorbeeld naar Rome of Jeruzalem – verloste de ziel van zonden.
Luther vond deze heilige reizen niet nodig, omdat alle verlossing van God kwam. Maar ook de protestanten waren reislustig. Ze maakten nu tripjes voor hun plezier, om even aan de dagelijkse sleur te ontsnappen en wat van de wereld te zien.
Het belang dat het protestantisme aan onderwijs hechtte was ook op dit gebied merkbaar: de rijken gaven veel geld uit aan kunst- en educatieve reizen.
Gelovigen werkten harder voor Jezus
‘Een melkmeisje kan koeien melken tot eer van God,’ zei Luther, waarmee hij bedoelde dat alle soorten werk goddelijk waren. Zo maakte hij geen onderscheid meer tussen het dagelijks geploeter en de feestdagen van het religieuze leven.
Na de reformatie werd minder tijd besteed aan bidden en ter kerke gaan, omdat de mens volgens Luther verlost werd door de genade Gods en niet door zijn eigen handelingen.
Arbeidsethos en werklust werden nu gezien als christelijke deugden, terwijl ledigheid werd afgedaan als goddeloze tijdverspilling.
Sommige hervormers, vooral in de VS en Groot-Brittannië, vonden zelfs dat je zo veel mogelijk winst moest maken door te werken, zodat je kon investeren om meer werk te creëren.
Zij waren van mening dat iedereen het werk moest vinden dat het meeste opleverde, en spoorden de mensen aan om niet zonder meer het werk te accepteren waarvan de samenleving of je familie verwachtte dat je het zou doen.
Dit was een duidelijke breuk met de traditionele arbeidsmarkt van de middeleeuwen, waarin banen en ambachten doorgaans vele generaties overgingen van vader op zoon.

Protestanten brachten minder tijd in de kerk door, en meer tijd op het veld.
Kerk ging open voor iedereen
Vóór de reformatie was de kerk het domein van de priesters.
De kerkgangers waren er te gast. Luther zag de kerk als een gebouw waar de gelovigen elkaar op basis van gelijkwaardigheid ontmoetten.
De tierelantijntjes verdwenen, en de afstand tussen predikant en gemeente werd letterlijk kleiner. Het was ook mogelijk de kerk voor andere doeleinden dan kerkdiensten te gebruiken, bijvoorbeeld voor vergaderingen.
Luther leerde iedereen zingen
Vóór de tijd van Luther waren het de priesters die zongen in de kerk. Hun gezangen hadden niet echt een melodie, maar waren een herhaling van geloofsstellingen, waarop de gemeente bijvoorbeeld ‘amen’ of ‘halleluja’ kon antwoorden.
Volgens Luther was de rol van de kerkgangers te passief. Ze moesten actief deelnemen aan de kerkdienst, en het mocht zelfs een beetje leuk zijn. Hiertoe schreef hij een aantal nieuwe gezangen, veelal gebaseerd op de Duitse vertaling van het Nieuwe Testament.
In een groot deel van Europa ging men geleidelijk in de volkstaal zingen, en samenzang kwam ook buiten de kerk in zwang. Na de reformatie zongen de Europeanen ook thuis en op school – bij gewone en bijzondere gelegenheden als verjaardagen of feestdagen.
Koning vervolgt protestanten
Lodewijk XIV vaardigt het Edict van Fontainebleau uit, waarmee Franse protestanten hun rechten verliezen.
Ze worden gedood, met geweld tot het katholicisme bekeerd of verbannen.
Gevolg: Zo’n 500.000 Franse protestanten vluchten en komen onder meer in Nederland en Engeland terecht.
Europeanen kregen leeshonger
Tijdens de reformatie leerden veel mensen lezen, en de vraag naar lectuur steeg. Maar niet alleen religieuze geschriften waren in trek, ook romans en poëzie.
Door de ontwikkeling van de literatuur werd het geschreven woord losgekoppeld van de kerk en gingen de mensen ook voor hun plezier lezen.
Vooral de 17e eeuw was een gouden tijdperk voor de literatuur en de poëzie in Europa.
Zo schreef William Shakespeare werken als Hamlet (1600) en Othello (1603), terwijl de Spanjaard Miguel de Cervantes zijn onsterfelijke Don Quichot publiceerde in twee delen (1605 en 1615).

Boeken werden populair na de reformatie. Vooral romans en gedichten waren gewild.
Staat nam armenzorg op zich
Met de reformatie werden de kloosters gesloten en werd de rol van de kerk sterk ingeperkt. De kerk zorgde dus niet meer voor ouden van dagen, zieken en zwakken.
De nieuwe protestantse kerkgemeenten namen deze taak nu op zich, en kregen in de loop der tijd steeds meer wereldlijke taken als het registreren van geboorten en sterfgevallen.
Ze werden gaandeweg een lokale autoriteit, waarmee de zorg voor de zwakkeren van de samenleving een openbare taak werd.
In het katholieke systeem was de armenzorg gunstig voor ontvanger én gever – die immers beloond zou worden in het hiernamaals.
Maar nu ging men het verzorgen van de armen als een last zien, en kregen ze soms zelfs de schuld van hun armoede, en als straf daarvoor minder steun.
57...
dagen extra per jaar konden inwoners van sommige landen verplicht worden om te werken na de reformatie.
De talrijke katholieke feest- en gedenkdagen verdwenen van de kalender. Voorheen hoefde men maar zo’n 250 à 260 dagen per jaar te werken, maar nu moesten de mensen op wel 307 dagen vroeg uit de veren.