Wat was de Dertigjarige Oorlog?
De Dertigjarige Oorlog (1618-1948) was in eerste instantie een religieuze oorlog tussen de katholieken en de protestanten, maar er waren nog meer machtsconflicten in het spel.
De meeste slagen vonden plaats in het Heilige Roomse Rijk. De Dertigjarige Oorlog was niet echt een eenduidige oorlog, en de strijdende partijen wisselden elkaar af.
Hier vind je een overzicht van het verloop van de Dertigjarige Oorlog, inclusief een beschrijving van de betrokken gebieden, de grootste veldheren en de beslissende slagen van de oorlog.
Opmaat naar de Dertigjarige Oorlog
Op 23 mei 1618 bestormde een woeste menigte van protestanten de burcht op de heuvel Hradcany in Praag.
Ze baanden zich een weg door de uitbundig versierde zalen, tot ze bij het vertrek kwamen waar twee katholieke bestuurders zich bevonden.
De uitzinnige mensenmassa wierp de mannen – samen met de raadssecretaris – zonder pardon het raam uit. Ze stortten 20 meter naar beneden, de drooggelegde slotgracht in.
Gelukkig voor het katholieke driemanschap dempte een hoge mesthoop onder het raam hun val. De mannen hielden er alleen wat schrammen en een deuk in hun waardigheid aan over.
Dat dit voorval met een sisser afliep, was tamelijk uniek. Maar de botsing tussen katholieken en protestanten in Praag was wel de druppel die de emmer deed overlopen.
30 jaar lang zou Europa in vuur en vlam staan. Historici noemen deze periode wel de generale repetitie voor de bloedige 20e-eeuwse oorlogen.
De Praagse protestanten waren zo boos omdat koning Ferdinand II van Bohemen (in het huidige Tsjechië) – de gedoodverfde opvolger van de keizer van het Heilige Roomse Rijk – hun de rechten die ze negen jaar eerder hadden gekregen, weer had afgenomen.

Protestanten braken in 1618 in de koninklijke burcht van Praag in. Ze gooiden twee katholieke bestuurders uit het raam, de aanleiding tot 30 jaar bloedige oorlog in Europa.
In 1609 had keizer Rudolf II de protestanten godsdienstvrijheid gegeven, maar zijn opvolger, de zwaar katholieke Ferdinand II, wilde ze uit de regering zetten en het katholicisme aan de burgers van Bohemen opleggen.
De protestanten beseften maar al te goed dat de reformatie nog in een precair stadium verkeerde, en waren bang dat Ferdinand eenvoudig hun terreinwinst teniet zou kunnen doen.
Daarom namen ze geen halve maatregelen: ze gooiden de katholieke stadhouders uit het raam en zetten hun eigen koning, de protestant Frederik V, op de troon.
Terwijl de opstand zich verspreidde naar naburige gebieden, stuurden de Bohemers een leger naar Wenen om de keizer zelf af te zetten.
Maar al even buiten Praag stuitten de protestanten op een grote strijdmacht, de Katholieke Liga.
Aan het hoofd van dit leger, dat door een aantal Duitse vorsten op de been was gebracht, stond de katholieke graaf Johan ’t Serclaes van Tilly uit Wallonië, die vanwege zijn strijdlust en onwankelbare geloof als de Geharnaste Monnik bekendstond.
Spaanse koning wordt keizer

Schilderij van de Slag op de Witte Berg (1620) uit die tijd.
De Katholieke Liga en ’t Serclaes was het echter niet alleen om de godsdienst te doen. Ook politieke ambities waren een belangrijke drijfveer om de rebellen te lijf te gaan.
Terwijl Europa religieus verdeeld raakte, kwamen sterke staatsmachten op die zich in politiek opzicht los wilden maken van de paus.
De machtigste hiervan was Spanje, een katholieke staat die in de 16e eeuw was uitgegroeid tot een wereldmacht dankzij de opbrengsten van zijn goud-mijnen in Zuid- en Midden-Amerika.
Spanje beleefde zijn hoogtepunt toen zijn regent Karel V tot keizer van het Heilige Roomse Rijk werd uitgeroepen en een groot deel van Europa regeerde.
Toen Karel zijn rijk in 1556 opdeelde in een Spaans en een Rooms-Duits deel onder Ferdinand I, bleef er een nauwe band tussen de twee rijken bestaan.
Een protestantse koning in Praag en boze opstandelingen op weg naar Wenen vormden een bedreiging voor de Spaanse positie, en de Spanjaarden zetten alles op alles om een grootmacht te blijven.
Het Boheemse leger bij Praag was kansloos tegenover de goed getrainde soldaten van de liga. Na luttele uren lagen er 4000 dode protestanten op het slagveld, terwijl er maar 700 katholieken omkwamen.
In de straten van Praag brak paniek uit toen overlevenden vertelden van de protestantse nederlaag. Frederik vluchtte hals over kop met zijn hofhouding, en de katholieken trokken de stad binnen.
Alle grond van de opstandelingen werd in beslag genomen, waardoor volgens historici 60 procent van de Boheemse grond van eigenaar wisselde. 300.000 protestanten sloegen op de vlucht uit vrees voor een bloedbad.
De Dertigjarige Oorlog in het kort

Modern schilderij in een oudere schilderstijl van de Slag bij Rocroi (1643), de laatste grote slag in de Dertigjarige Oorlog.
Tijdlijn van de Dertigjarige Oorlog
1618
Katholieken eruit: Protestanten in Bohemen gooien twee keizerlijke bodes uit een raam van een burcht in Praag. Dat leidt tot gevechten tussen protestanten en katholieken.

1619
Boheems verzet: Ferdinand II, de katholieke koning van Bohemen, wordt keizer van het Rooms-Duitse rijk. De Boheemse staten wijzen de nieuwe regent af en benoemen de protestantse Frederik V van de Palts tot staatshoofd. Het conflict verspreidt zich snel.
1620
Oproer de kop in gedrukt: De keizerlijke troepen winnen van de Bohemers in de Slag op de Witte Berg bij Praag. Bohemen wordt noodgedwongen katholiek. Frederik V verliest zijn gezag in de Palts.
1621-1624
Katholieken rukken op: De protestantse legeraanvoerders zetten de oorlog elders in Midden-Europa voort, maar lijden zware verliezen.
1625-1628
Denemarken wordt veroverd: De katholieken rukken op naar het noorden. Christiaan IV verenigt de protestantse vorsten in Noord-Duitsland en gaat de katholieken te lijf. Maar het loopt slecht af: de katholieken veroveren later Jutland.
1629
Onteigeningen: Tijdens de vrede van Lübeck belooft Christiaan IV zich terug te trekken. Dat jaar vaardigt de keizer het zogeheten restitutie-edict uit, en staan de protestanten hun bezittingen af aan de katholieken.
1630
Zweden roert zich: De Zweedse koning, Gustaaf II Adolf, wil van Zweden een grootmacht maken. Op 6 juli gaat hij met 14.000 man aan land op het Duitse eiland Usedom en begint een gevecht tegen de katholieke troepen in Noord-Duitsland. Een jaar later krijgt hij financiële steun van Frankrijk.

Maagdenburg verwoest
20 mei 1631: Na een bombardement van 10 dagen valt het katholieke leger de protestantse stad Maagdenburg aan. Ruim 22.000 soldaten doorbreken de vestingwallen van de stad.
Dat was de druppel voor de katholieke soldaten. Ze halen niet alleen de stad leeg en vermoorden de mannen – de vrouwen worden verkracht en ook gedood. De inwoners zoeken hun heil in kerken, maar de katholieken tonen geen genade – ze steken de kerken in brand en de mensen verbranden levend.
Slechts 450 van de 35.000 inwoners overleven de oorlog. Het nieuws over de aanval op de stad wordt beschreven in talrijke protestantse vlugschriften, wat de woede en de vechtlust van de protestanten opwekt.

1632
Gustaaf sterft: De Zweedse koning bereikt Duitsland en verovert o.a. Augsburg, Neurenberg en München. Op 6 november stuit hij op een katholiek leger bij Lützen in Saksen. Hij wordt door diverse kogels getroffen en sterft.
1635
Oorlog gaat door: De katholieke keizer sluit vrede met het protestantse Saksen. Maar Frankrijk en Zweden sluiten zich niet aan en de oorlog blijft voortduren.
1641-1648
7 jaar vredesonderhandelingen:
1641: Alle betrokken staten stemmen in met vredesbesprekingen. Maar het blijkt lastig, en de gesprekken vinden plaats met tussenpersonen, want katholieken weigeren met ‘ketters’ te praten.
1645: Frankrijk en Zweden verslaan de troepen van de keizer. De keizer staat onder druk en pas nu schieten de onderhandelingen op. Ruim 100 delegaties zitten bijeen – de katholieken in Münster, de protestanten in Osnabrück, 40 kilometer verderop.
1648: De Dertigjarige Oorlog is ontaard in een wirwar van op zich staande oorlogen, waar iedereen zelf onderhandelt over vrede. Pas op 24 oktober ondertekenen de afgezanten de Westfaalse Vrede en maken ze een einde aan de oorlog. Het verdrag zet nieuwe standaarden voor de Europese samenwerking, omdat alle staten worden gezien als gelijkwaardig en zelfstandig.

Spanje valt aan

Als de nasleep van de oorlog in Bohemen de Nederlanden bereikt, laait de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Nederlanden weer op. De Tachtigjarige Oorlog begon in 1568, en de laatste 30 jaar liepen parallel met de Dertigjarige Oorlog.
De gebeurtenissen in Bohemen vielen samen met het eind van het Twaalfjarig Bestand in de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Nederlanden.
Spanje voelde zich gesterkt door de zege in Praag, en er gingen stemmen op om de strijd tegen de Nederlanden te hervatten.
Het duurde niet lang of de Spaanse kanonnen gaven de weerspannige protestanten er weer van langs.
Ook in Duitsland braken gevechten uit toen de verdreven opstandelingen uit Bohemen de handschoen opnamen tegen de katholieken.
Ze wisten de steun te verwerven van protestantse vorsten, en al snel breidde de strijd zich naar heel Duitsland uit.
Christiaan IV en Denemarken nemen deel

Christiaan IV zag zichzelf als een groot krijgsheer, maar bij Lutter, ten zuiden van Hannover, versloeg Tilly zijn troepen.
In heel Europa spraken protestantse machthebbers er schande van dat de katholieken hun geloofsgenoten op de korrel namen, maar doorgaans bleef het bij woorden.
Engeland, het machtigste protestantse rijk, had net een kostbare oorlog tegen Spanje achter de rug en wilde niet nogmaals betrokken raken bij een strijd op het continent.
Dit gold ook voor Zweden, dat over een behoorlijke legermacht beschikte, maar het land had zijn handen vol aan de strijd in Polen.
Daar vocht Zweden om de heerschappij over de Oostzee, die voor de handel erg belangrijk was.
Christiaan IV, koning van de dubbelmonarchie Denemarken-Noorwegen, zag door dit machtsvacuüm zijn kans schoon en betrad het strijdtoneel.
Hij voelde zich door de gevechten in het zuiden bedreigd, en wilde bovendien naam maken als de voorvechter van het protestantse geloof.
Denen delven het onderspit

Illustratie van de Slag bij Lutter. Dit is een uittreksel uit een boekwerk van de Duitse schrijver en historicus Michael Caspar Lundorp (circa 1580-1629), Acta publica.
In juni 1625 trok Christiaan aan het hoofd van zijn troepen Duitsland binnen, en betrok stellingen langs de rivier de Wezer, tegenover de troepen van ’t Serclaes. Maar voordat de partijen het gevecht aangingen, keerden de kansen.
Keizer Ferdinand van het Heilige Roomse Rijk, die het vechten tot dan toe aan Spanje en de Duitse katholieken had overgelaten, was zijn bondgenoten beu. Ze waren in zijn ogen inhalig en balsturig geworden.
Dit verwijt betrof vooral de Beierse keurvorst en hertog Maximiliaan, die garen had gesponnen bij de strijd van zijn troepen tegen de protestantse rebellen uit Bohemen.
Zo had hij een groot deel van Oostenrijk gekregen als onderpand voor de schuld die Ferdinand aan hem had.
Bovendien probeerde hij een wit voetje te halen bij de paus door hem zijn bibliotheek te schenken.
Maximiliaan moest maar eens een toontje lager zingen, vond de keizer, die daarom meteen toehapte toen de vorst Albrecht von Wallenstein hem een leger van 24.000 man aanbood.
Hierdoor stond Christiaan IV ineens tegenover twee enorme legers, geleid door twee van de beste generaals aller tijden: ’t Serclaes en Wallenstein.
Na slechts enkele maanden maakte ’t Serclaes bij Hannover gehakt van de troepen van Christiaan IV.
De Denen maakten rechtsomkeert, en werden op de hielen gezeten door Wallenstein, die Jutland plunderde. De aartsvijand van Denemarken, Zweden, kon nu toeslaan.
Zweden wil grootmacht worden

Gustaaf II Adolf. De schilder is onbekend.
In de Zweedse kerken waarschuwden de dominees voor de katholieken. Ze dreigden met hel en verdoemenis als Zweden overspoeld zou worden door de katholieke horden uit het zuiden.
Het land moest dit zien te voorkomen door een leger naar Europa te sturen.
Koning Gustaaf II Adolf was wat realistischer toen hij in 1629 opmerkte dat ‘alle oorlogen die in Europa woeden met elkaar verweven zijn en nu tot één grote oorlog zijn uitgegroeid’.
De koning verwees hiermee naar het feit dat de keizer troepen naar Polen gestuurd had, waarmee Zweden in oorlog was.
Gustaaf Adolf besloot zijn troepen in arren moede maar uit Polen terug te trekken en ze naar Duitsland te sturen. Maar gedreven als hij was – hij had in zijn 20 jaar op de Zweedse troon het bestuur en het leger van het land hervormd – ging de koning niet bij de pakken neerzitten.

Gustaaf II Adolf betrok Zweden bij de Dertigjarige Oorlog, wat tot een bloeitijd voor het land leidde.
Oorlog maakte Zweden groot
In de 17e eeuw was Zweden een van de machtigste rijken van Europa, maar niet voor lang.
De spectaculaire Zweedse overwinningen tijdens de Dertigjarige Oorlog – en de slinkse diplomatie van het land bij de vredesonderhandelingen in 1648 – leverden het koninkrijk een leidende positie in Europa op. Hierdoor kon Zweden, dat onder de sterke koning Gustaaf Wasa (1496-1560) protestants was geworden, onder meer grote gebieden op de Denen veroveren.
Het Zweedse rijk omvatte – naast Zweden zelf – Finland, Estland, Letland, Litouwen en een aantal Noord-Duitse provincies, en werd in Europa qua oppervlakte alleen door Rusland en Spanje voorbijgestreefd.
Maar Zweden bleef als grootmacht niet lang overeind. De ondergang van het rijk begon met de nederlaag in de Grote Noordse Oorlog (1700-1721), en in 1809 moest het Finland afstaan aan Rusland.
Gustaaf II Adolf overlijdt

Geïdealiseerde afbeelding van Gustaaf II Adolf in de uitrusting van een Romeinse veldheer. Schilder onbekend.
Toen het geoefende Zweedse leger in september 1631 bij Leipzig de katholieken versloeg en optrok naar de stadspoorten van München, durfde de koning van Zweden groot te denken.
Zijn dromen gingen verder dan alleen het verdedigen van het protestantisme. Eerst wilde hij uitsluitend de Duitse havensteden aan de Oostzeekust in handen krijgen, maar nu eiste hij de hele kust van de Oostzee op voor Zweden.
Volgens sommige historici wilde hij zelfs een verbond van protestantse staten in Duitsland vormen met hemzelf aan het hoofd, waarmee Zweden een grootmacht op het continent zou zijn.
Maar de droom van de koning zou niet uitkomen. Op de vroege ochtend van 6 november 1632 leverde zijn leger een veldslag tegen de keizerlijke troepen bij Lützen. De ochtendnevel lag nog over het landschap toen Gustaaf II Adolf
plotseling uit het zicht verdween. Hij was verdwaald in de mist en de dichte kruitdampen en had zijn soldaten uit het oog verloren. Soldaten van de tegenpartij brachten hem om.
De vier grootste veldheren in de Dertigjarige Oorlog
De vier grootste veldheren
Wisselende bondjes en onbetrouwbare huursoldaten gaven de veldheren in de Dertigjarige Oorlog een grote rol, want met hun persoonlijke legers en strategische vaardigheden waren zij allesbepalend.

GEHARNASTE MONNIK: Johan t’Serclaes van Tilly (1559-1632)
De streng gelovige en loyale katholieke generaal Tilly pakte het anders aan dan de veldheren met huursoldaten en wisselende allianties van die tijd.
Als aanvoerder van de Katholieke Liga was Tilly al vanaf het begin een grote speler, want al in 1620 wonnen zijn troepen van de Boheemse opstandelingen op de Witte Berg. De jaren erop behaalde de ‘geharnaste monnik’ meerdere zeges op vele tegenstanders. In 1622 werd Tilly beloond met de titel ‘graaf’.
Tilly versloeg in 1626 samen met Wallenstein de troepen van de Deense koning bij Lutter, en in 1631 verbrandden en plunderden de katholieken Maagdenburg, wat later zou leiden tot Tilly’s nederlaag bij Breitenfeld. Zijn leger was verslagen, en een paar maanden later overleed de geharnaste monnik toen hij op de vlucht was na een volgende nederlaag tegen het Zweedse leger.

HUURSOLDAAT: Albrecht von Wallenstein (1538-1634)
Nadat hij in 1621 een opstand van diens boeren had neergeslagen, werd de Bohemer Wallenstein door de keizer overladen met titels, en in 1625 werd hij opperbevelhebber van het keizerlijke leger. In die rol domineerde Wallenstein jarenlang het slagveld van de Dertigjarige Oorlog, totdat zijn leger in 1630 na een interne strijd door de keizer werd ontbonden.
De militaire ‘entrepreneur’ Wallenstein was nu werkloos, en toen de Zweden in 1631 oprukten, was hij niet te beroerd om zijn diensten aan te bieden. De keizer benoemde hem opnieuw tot opperbevelhebber, en hij tuigde in recordtijd een nieuw leger op dat het verslagen leger van Tilly moest vervangen.
Die hervonden loyaliteit was echter van korte duur, en nadat hij in 1634 een militaire coup tegen de keizer zou hebben voorbereid, werd de zeer succesvolle huursoldaat door zijn eigen troepen vermoord.

DE LEEUW VAN HET NOORDEN: Gustaaf II Adolf (1594-1632)
Toen Gustaaf II Adolf in 1630 deelnam aan de Dertigjarige Oorlog, was hij al een ervaren veldheer. Hij had de vele oorlogsjaren tegen Polen, Denemarken en Rusland benut om van het Zweedse leger een uitstekende oorlogsmachine te maken. Zijn combinatie van een overweldigend geweervuur en lichtere kanonnen die over het slagveld konden worden verplaatst, bleek een dodelijke innovatie.
Na de verpletterende zege bij Breitenfeld in 1631 leek het leger van Gustaaf II Adolf onstuitbaar. Pas toen het Zweedse leger ernstig verzwakt werd door ziekte in de zomer van het jaar erop, leed het zijn eerste nederlaag tegen Wallensteins herstelde keizerlijke leger.
Tijdens de felle gevechten van de Slag bij Lützen in 1631 raakte de Zweedse koning geïsoleerd van zijn hoofdmacht, en hij werd samen met zijn lijfwachten gedood. De Zweden wonnen niettemin de slag, en begonnen zonder de koning aan een opmars. Ze vochten door tot 1648, maar nooit meer zo succesvol als met hun ‘Leeuw van het Noorden’.

DE OPVOLGER: Bernard van Saksen-Weimar (1604-1639)
De protestantse zoon van een hertog had al sinds het begin van de oorlog fel gevochten tegen de katholieken, dus toen het Zweedse leger in Duitsland aankwam, meldde hij zich onmiddellijk. Hij werd al snel een van de meest vertrouwde soldaten van Gustaaf II Adolf.
Toen de koning tijdens de Slag bij Lützen sneuvelde, nam de gedreven Bernard de leiding over. Met zijn vurige leiderschap bezorgde hij de Zweden de zege. Na de slag zette hij het offensief nog even voort, en daarmee verjoeg hij Wallenstein uit Saksen. Maar toen het Zweedse leger werd aangevallen bij Nördlingen, moest Bernard zijn veroveringen opgeven en in Franse dienst treden.
In 1638 kreeg hij de leiding over 18.000 Franse troepen waarmee hij het keizerlijke leger opnieuw terugdrong rond het Rijnland. De vele oorlogsjaren waren hem echter niet in de koude kleren gaan zitten, en het jaar erop overleed hij.
Zweedse leger is verdeeld
De dood van de koning was een ramp voor de politiek en het moreel, maar het militaire succes ging nog even door.
De Zweden wonnen de slag bij Lützen – 20 kilometer ten westen van Leipzig – en het Zweedse leger, nu onder leiding van rijkskanselier Axel Oxenstierna, was met zo’n 100.000 man ijzersterk.
Axel Oxenstierna genoot echter niet hetzelfde aanzien bij de soldaten als de koning. Hij was terughoudend – toen de koning nog leefde was hij altijd de voorzichtige van het stel.
Oxenstierna had zelf gezegd dat zijn koelheid het vuur van de energieke koning nog enigszins in bedwang hield.
Dit gebrek aan daadkracht leidde ertoe dat generaals het bevel overnamen over de individuele legers, waardoor er geen centrale leiding meer was.
Dit kwam de Zweden algauw duur te staan. In 1634 moesten ze zich na een nederlaag in Beieren terugtrekken. Een jaar eerder beschikte Zweden nog over zes slagvaardige legers, maar nu was
er nog maar eentje over, en een voor een lieten de Duitse bondgenoten de Zweden in de steek. Een van de eersten was het protestantse Saksen, dat in 1635 vrede sloot met de keizer omdat het bang was de oorlog te verliezen.
Oxenstierna was ten einde raad en wilde het bijltje erbij neergooien: ‘Alleen om ons gezicht te redden hebben we hier bloed vergoten, en we kunnen daar niet veel dankbaarheid voor verwachten,’ verzuchtte hij. Hij had blijkbaar niet zo helder voor ogen waar zijn land eigenlijk voor vocht.
Plunderingen en mishandelingen

De soldaten plunderden in Duitsland, waar de bevolking zo hongerig was das ze tot kannibalisme overging.
De Duitse burgerbevolking proefde de wrange vruchten van de Zweedse crisis. Onder Gustaaf Adolf waren de Zweedse soldaten stevig in toom gehouden.
Maar Oxenstierna gaf in februari 1636 zijn troepen het bevel om te plunderen en te vernielen. Hij wilde verhinderen dat Saksen – zijn vroegere bondgenoot – nu tégen de Zweden zou gaan vechten, en een voorbeeld stellen om te voorkomen dat de andere geallieerden zich aan de kant van de tegenpartij schaarden.
‘De mensen lopen rond als levende doden. Zelfs de lijken worden door de massa niet met rust gelaten.’ Duits weekblad over de beproevingen van de burgers.
De soldaten beroofden de toch al berooide bevolking en legden boerderijen en velden in de as. Uiteindelijk gingen ze zo tekeer dat de Zweedse opperbevelhebber van het gebied zich genoodzaakt zag om in te grijpen.
‘Over de ellende in deze gebieden kunnen we berichten dat dorpjes en stadjes verlaten zijn, en dat de steden grotendeels in puin liggen.
De soldaten willen geld en voedsel, maar dat is er niet meer. Al het ijzer, lood, tin en glas wordt geroofd,’ schreef het Duitse weekblad Ordinari-Wochenzeitung in 1636 over de omstandigheden in de gebieden waar de Zweden hadden huisgehouden.
Hier en daar waren de burgers zo uitgehongerd dat ze zich overgaven aan kannibalisme, schreef de krant:
‘De mensen lopen rond als levende doden. Zelfs de lijken worden door de massa niet met rust gelaten. En ook wie nog leeft, kan zich niet meer veilig voelen, want de sterksten storten zich op de zwakken om hun honger te stillen en in leven te blijven.’
Het leger werd een thuis voor miljoenen mensen

Familie-idylle in het legerkamp. De soldaten namen hun vrouw en kinderen mee op reis.
De ‘bagage’ is groter dan de legers
Naast soldatengezinnen reisden er ook handelaren, handwerkers en prostituees met de legers mee. Zij moesten betaald worden, anders liepen ze over naar de vijand.
Als de legers van het ene naar het andere slagveld trokken, werden ze gevolgd door een schare burgers, die de soldaten verzorgden en vermaakten. Marskramers verkochten hun spullen, kleermakers zorgden voor uniformen, en koetsiers hielpen met het vervoer van materieel.
Er waren ook schoenmakers, wapensmeden, timmerlui en dagloners die de loopgraven groeven, en herders die het vee voortdreven. Voor weesjongens was het leger een buitenkans, want daar konden ze als knecht voor de uitrusting van de soldaten zorgen en hen helpen om de veroverde steden te plunderen.
In de rustige periodes tussen de gevechten in hadden de soldaten vertier nodig, een behoefte waar herbergiers, muzikanten, straatartiesten en prostituees handig op inspeelden. Alleen voor het geld Volgens historische bronnen reisden er met elke soldaat in de Dertigjarige Oorlog drie tot vijf mensen mee.
Een leger van 40.000 man had dus een gevolg van zo’n 200.000 mensen. Als het een leger voor de wind ging, volgde de lange stoet van mensen, ofwel ‘de bagage’, vele kilometers achter het leger. Maar bleef de soldij uit en leverden de plunderingen niets op, dan verdwenen ze even makkelijk naar andere legers met meer succes.
Legers oorlogsmoe
Niet alleen de burgerbevolking had het zwaar. Het laatste decennium van de oorlog putten de vele bloedige slagen de legers volkomen uit.
De gevechten, maar ook honger en epidemieën maakten een groot aantal slachtoffers.
In 1640 stonden de Zweden en de katholieken tegenover elkaar aan weerszijden van de rivier de Saale in Thüringen.
Ze staarden elkaar wezenloos aan, lamgeslagen door interne onenigheid, honger en ziekte, waarna beide legers onverrichter zake afdropen.
Toch ging de oorlog onverminderd door, met name doordat Frankrijk de kant van Zweden had gekozen.
Het land was weliswaar katholiek, maar het zag liever niet dat aartsvijand Spanje zijn machtspositie versterkte in Europa, en schaarde zich daarom achter de troepen van Axel Oxenstierna.
Maar de Fransen waren niet op hun achterhoofd gevallen. Ze doorzagen de politieke en militaire ambities van Zweden, en keken liever de kat uit de boom. Telkens wanneer Zweden aan de winnende hand was, trokken ze zich op het beslissende moment terug en lieten ze de Zweden aan hun lot over.
Pas in 1647, toen Frankrijk zijn eigen grenzen bedreigd zag door Beieren, dat een grootmacht was geworden in het zuiden van Duitsland, ging het echt zijn best doen om de Zweden te helpen. En al snel rukten de twee legers samen op door Duitsland en Bohemen.
De belangrijkste slagen tijdens de Dertigjarige Oorlog

Gustaaf II Adolf terwijl hij sterft tijdens de Slag bij Lützen. Schilderij van de Zweedse schilder Carl Wahlblom (1810-58).
Tijdens de Dertigjarige Oorlog hadden de katholieken, de keizer en de protestantse of Franse fracties afwisselend de overhand. Er vonden honderden slagen en gevechten plaats in heel Centraal-Europa. Sommige slagen bleken echter belangrijker dan andere, en op basis daarvan krijgen we een beeld van de algemene ontwikkelingen in de oorlog.
De Zweden veroveren Praag
Op 15 juli 1648 stonden de Zweedse troepen op de plaats waar de Boheemse opstandelingen 28 jaar eerder hun zo pijnlijke nederlaag hadden geleden.
Buiten de katholieke stad hoorden de soldaten de kerkklokken luiden die de monniken opriepen voor de nachtmis.
In het donker slopen de Zweden naar de stadspoort, waar ze zich schuilhielden in de tuinen van de edelen.
De volgende ochtend bestormden zo’n 3000 Zweedse soldaten Praag en namen de Hradcany-burcht in.
De keizerlijke troepen, die vanwege hun zware verliezen nog maar over 10.000 man beschikten, moesten hulpeloos toekijken vanaf de andere oever van de rivier de Moldau.
Op 24 oktober 1648 werd de vrede getekend. Alle betrokken partijen waren zo moegestreden dat zelfs de sterkste staten verwachtten met vrede meer te bereiken dan met oorlog.

Na vijf jaar harde onderhandelingen konden de diplomaten in 1648 eindelijk verklaren dat er weer vrede was in Europa.
Fordrukne forhandlinger
Vijf jaar lang waren de Duitse plaatsen Münster en Osnabrück één groot circus, waar dronken en hoogmoedige diplomaten tijdens de Dertigjarige Oorlog over een vredesverdrag onderhandelden.
Net als de Dertigjarige Oorlog zelf waren ook de onderhandelingen over vrede lang en complex. Toen op 24 oktober 1648 het verdrag eindelijk werd getekend, waren de diplomaten al vijf jaar aan het onderhandelen. De ontmoetingen werden gehouden in Münster en Osnabrück, waar een ware invasie van diplomaten met hun gezinnen, klerken en bedienden plaatsvond.
In totaal waren er 10.000 gasten, die hun best deden om elkaar te overtreffen in pracht en praal. Wapenschilden werden boven deuren gehangen, leunstoelen omgebouwd tot tronen en in de zalen werden diners gehouden en opera’s opgevoerd om de tegenpartij te imponeren.
De diplomaten communiceerden vooral in het Latijn, maar sommigen gebruikten bewust hun eigen taal. Zo ontstond de merkwaardige situatie dat bijvoorbeeld Fransen brieven in het Frans naar de Zweden schreven, die dan in het Zweeds antwoordden.
Ook werden verhitte discussies gevoerd over de vraag wie de hoogste titel had. Te midden van al dit gekissebis riep de bemiddelaar Fabio Chigi eens uit dat hij iedereen met alle liefde met ‘Uwe Majesteit’ aansprak, zolang er maar schot zat in de vredesbesprekingen.
Na de onderhandelingen werd er ’s nachts gefeest, waarbij de diplomaten toeterzat de straten van de steden onveilig maakten. Ondanks alle heisa rolde er een verdrag uit de bus, en keerde de rust weer in Münster en Osnabrück.
In het verdrag werd geregeld dat onder meer de Nederlanden en Zwitserland zelfstandig werden. Ook´werd godsdienstvrijheid ingevoerd, en moesten alle geloofsrichtingen geduld worden. Gelovigen mochten diensten houden in hun huis.
De Vrede van Westfalen
Dit gold ook voor Zweden, dat nu meer macht had in het Oostzeegebied en daardoor een prominente rol zou spelen in de vredesonderhandelingen en een toekomst als grootmacht tegemoet ging.
In september 1649 werd het verdrag gevierd met een overdadig banket in het raadhuis van Neurenberg.
Aan rijk versierde tafels met het mooiste zilverwerk zaten diplomaten, edelen en militairen in vol ornaat. De tafelschikking was nog een heel karwei, want de vrede was gesloten op basis van een zeer precair evenwicht tussen de protestanten en de katholieken, en een ongelukkige plaatsing van de gasten aan de tafels mocht de vrede niet in gevaar brengen.
De gastheer, de latere Zweedse koning Karel X Gustaaf, had een oplossing bedacht die misschien niet zo comfortabel was, maar wel erg diplomatiek.
De gastheer zat niet met één eregast aan het hoofd van de tafel, maar twee gasten – een protestant en een katholiek – deelden die eer en zaten aan weerszijden van de koning.
Hiermee was de vrede bezegeld en was er eindelijk een eind gekomen aan ruim 100 jaar godsdienstige twisten in Europa. En Rome was niet langer het middelpunt van het werelddeel.