Bridgeman

Maarten Luther: Boze monnik trotseerde paus

Maarten Luther had een luizenleventje voor de boeg. Maar uit woede over de dubbele moraal van de katholieke kerk en de losbandigheid van de priesters opende hij de aanval op de paus.

Op een julidag in 1505 liep Maarten Luther, een jonge rechtenstudent, via een landweggetje naar de universiteit in het Duitse stadje Erfurt.

Plotseling barstte een gigantisch onweer los. Bliksemschichten schoten uit de pikdonkere wolken. Luther kon nergens schuilen en was doodsbang.

Een oorverdovende knal en een felle flits deden Luther trillen als een rietje. De bliksem sloeg in, en Luther viel in

de modder. Hij prevelde het eerste het beste schietgebed dat hem te binnen schoot: ‘Heilige Sint-Anna, red me! Laat me leven! Ik bid u: laat me leven! Heb medelijden met me en ik beloof u dat ik meteen monnik zal worden.’

15 dagen later meldde Luther zich bij de augustijner monniken in Erfurt om zijn heilige belofte in te lossen. Hij was 22 jaar oud, en bereid om zijn leven te wijden aan de god die hem op wonderbaarlijke wijze had gered van de dood.

Maarten Luther was op sterven na dood

Lange tijd zag het er niet naar uit dat Luther in een klooster terecht zou komen. Hij was in 1483 in het stadje Eisleben geboren en had negen broers en zussen.

Hoewel zijn ouders, Hans en Hanna, niet rijk waren, ontbrak het het gezin van Luther aan niets omdat zijn vader mede-eigenaar van een mijn was.

Er was genoeg geld om de slimme Maarten naar de universiteit te sturen, en in Erfurt, dat hij later beschreef als ‘een hoerenkot en een bierhuis’, leidde hij een vrolijk studentenleventje.

De universiteit van Erfurt was prestigieus, vooral op het gebied van rechten, en vader Luther was apetrots dat zijn zoon in 1505 aan die studie begon.

Luther leek een zonnige toekomst tegemoet te gaan, maar hij had andere zaken aan zijn hoofd dan rechten.

Kort voor het beroemde voorval op de landweg had hij zich per ongeluk met een zwaard in zijn been gestoken, en hij was bijna bezweken aan bloedverlies. Vlak daarna stierf een van zijn vrienden.

Twee keer kwam de dood dichterbij dan hem lief was. Hij dacht vaak aan zijn eigen dood, en stelde zich voor hoe het leven in het hiernamaals eruit zou zien.

Volgens de priesters wachtte alle zondaars een lijdensweg in de hel – in het ergste geval ten eeuwigen dage. Als het meezat was de marteling tijdelijk, maar ‘tijdelijk’ kon nog best eeuwen

duren. Dit alles zou plaatsvinden in het vagevuur, een overgang tussen hemel en hel, waar de zonden letterlijk uit de ziel van de overledene werden gebrand.

Het enige wat gelovigen konden doen was blind vertrouwen op de kerk en de priesters, die een speciaal lijntje met God hadden. Om deze reden moesten de vrome kinderen van God gul geven aan de kerk en aan de kloosters.

Uit vrees voor het vagevuur en uit verlangen om zo dicht mogelijk bij God te komen, begon bij Luther het idee post te vatten om het klooster in te gaan.

Tijdens een bezoek aan het ouderlijk huis in Eisleben in juni 1505 verstoorde de vader van Luther de existentiële overpeinzingen van zijn zoon wreed: hij had een bruid voor hem gevonden, een meisje uit de buurt van goede komaf, dat paste bij de nieuwe status van het gezin. Luther stond voor een keuze: zou hij zijn

vader gehoorzamen en een in zijn ogen zinloos leven leiden, of moest hij zijn hart toch volgen?

De gedachten tolden door zijn hoofd toen hij na het bezoek over het landweggetje terug naar Erfurt liep, recht het hevige onweer in dat zijn leven voorgoed zou veranderen.

Decadentie schokt Luther

Als Luther had verwacht in het klooster zielenrust te vinden, kwam hij van een koude kermis thuis. Niet alleen was zijn vader zeer teleurgesteld; hij had zich immers uit de naad gewerkt om zijn zoon te laten studeren, maar Luther had het bovendien erg druk.

‘In het klooster raakte ik mijn rust en mijn gezondheid kwijt,’ klaagde Luther, die veel moest studeren en zich aan het strenge regime van dagelijkse missen en gebeden moest houden.

Omdat hij niet altijd aan alle gebeden toekwam, reciteerde Luther ze wanneer hij een vrij moment had.

‘Ik nam dan de zaterdag vrij of sloot mezelf drie dagen op zonder eten of drinken, tot ik alle verplichte gebeden had opgezegd,’ schreef Maarten Luther, die er langzaam maar zeker lichamelijk en geestelijk aan onderdoor ging.

‘Daarna deed ik vijf nachten lang geen oog dicht, ik lag doodziek op mijn bed en werd bijna gek. Ik herstelde later wel en kon uiteindelijk weer lezen, maar mijn hoofd liep om.’

Terwijl het leven in het klooster hem langzaam sloopte, begon Luther zich af te vragen of de katholieke kerk het patent op God had.

Terwijl de priesters bescheidenheid predikten – en arme boeren zonder pardon de kerk uit zetten als ze de torenhoge kerkbelastingen niet konden opbrengen – leidde het hoofd van de kerk, de paus, een luxeleven.

Paus Leo X was een telg van het rijke Italiaanse geslacht De’ Medici en leefde als een vorst in Rome. Bij zijn kroningsceremonie had hij een jongen bedekt met bladgoud om te tonen dat hij de pauselijke staat welvaart wilde brengen. De jongen stierf aan vergiftiging, maar het feest ging gewoon door.

De paus hield sowieso wel van een feestje, en hij stond bekend om zijn overvloedige eetgelagen, waarbij naakte jongens uit enorme taarten sprongen.

Toen Luther in 1510 door zijn orde naar Rome werd gestuurd, kon hij met eigen ogen vaststellen dat het met de religieuze discipline niet zo nauw werd genomen in de Eeuwige Stad.

Priesters hadden de slappe lach tijdens de mis en hoge geestelijken hadden minnaressen die ze overlaadden met goud en edelstenen.

Luther was geschokt, maar hij had nu eenmaal voor het kloosterleven gekozen en zag zo gauw geen uitweg.

Zielenheil te koop

Begin 1517 werd het Luther echter te gortig. Johann Tetzel – een kleine, corpulente dominikaner monnik – reisde in Duitsland stad en land af. Een kruis en de pauselijke vlag torenden hoog boven hem uit.

Met zijn slagzin So wie das Geld im Kasten klingt, die Seele aus dem Fegfeuer springt verkocht hij aflaatbrieven. Hij deed goede zaken, want de burgers trokken graag hun beurs voor het document, dat ‘volledige kwijtschelding van alle boetedoeningen’ beloofde.

Tetzel was door de paus zelf benoemd tot handelsreiziger in zielenheil. Het officiële doel was het inzamelen van geld voor een renovatie van de Sint-Pietersbasiliek, maar de opbrengst moest ook de uitspattingen van de paus bekostigen.

Luther was woest. De Bijbel repte met geen woord over het vagevuur of de mogelijkheid om een plekje in de hemel te kopen. Luther las juist dat Jezus aan het kruis was gestorven om alle zonden van de mensheid te dragen, en dat eenieder die in hem geloofde vanzelf in het paradijs zou komen.

Voor Luther, die zelf als de dood was geweest voor het vagevuur, was dit inzicht een grote opluchting, en hij wilde het graag met anderen delen. Hij zette zijn ideeën op papier in de vorm van 95 stellingen, die hij aan geleerden in het hele land stuurde, en op de deur van de kerk in Wittenberg spijkerde.

‘Als de paus wist van de afpersingen der aflaatpredikers, zou hij liever willen dat de Sint-Pieterskerk tot as zou verbranden,’ schreef hij in het stuk. Een directe confrontatie met de paus ging hij het liefst uit de weg.

Maar iedereen die de stellingen las, begreep dat dit olie op het vuur was. De katholieke kerk had de touwtjes stevig in handen in het Europa van de middeleeuwen, en handhaafde een stelsel waarin iedereen – van hoog tot laag – zijn plaats kende.

Met haar monopolie op aflaten bezat de kerk de sleutel tot het hemelrijk, een ijzersterk machtsmiddel jegens de diepgelovige bevolking. Maarten Luther was nu bezig de machtspositie van de paus te ondermijnen.

Luther zag de verkoop van aflaten als zwendel door de kerk, want Jezus had al betaald voor de menselijke zonden.

© Bridgeman

Luther noemt paus de duivel

Luthers actie bleef niet onopgemerkt. De aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg beschuldigde hem onmiddellijk van ketterij.

De paus wilde de zaak ‘nauwgezet onderzoeken, zoals gepast is’, en stuurde drie jaar lang allerlei theologen op Luther af om hem aan een kruisverhoor te onderwerpen.

De verhoren maakten de hervormer alleen nog maar recalcitranter. In zijn pamfletten en preken ging Luther nu rechtstreeks tegen de paus in, in steeds rakere bewoordingen.

Over de traditionele straf van de kerk, excommunicatie, maakte hij zich weinig zorgen: ‘Zalig is hij die sterft door een onrechtvaardige excommunicatie. Want hij die trouw is geweest aan de rechtvaardigheid, zal de kroon des levens ontvangen.’

In oktober 1518 zei Luther tegen een pauselijke afgezant dat hij de paus niet beschouwde als een deel van de kerk zoals dit in de Bijbel beschreven was.

‘Laat me dit in je oor fluisteren: ik weet niet of de paus de antichrist is of zijn apostel, zoals hij met zijn decreten Christus corrumpeert en aan het kruis nagelt,’ schreef Luther in diezelfde tijd in een brief aan een vriend.

Ook de dominicanen hadden de toorn van Maarten Luther opgewekt: ‘God helpe ons, zij noemen zichzelf leraren van de christenen,’ schreef hij over de monniken, die ‘bezeten waren van de lust om onschuldigen te verbranden.’

Luther ging zijn openlijk ketterse standpunten voor een steeds breder publiek verkondigen, en een pauselijke veroordeling was nu onvermijdelijk.

In juni 1520 vaardigde paus Leo X een bul uit waarin hij Luther dreigde in de ban te doen. Hij vergeleek hem met een zwijn dat huishield in de wijngaard des Heren. De bul bevatte 41 aanklachten van ketterij, en de paus gaf hem 60 dagen om zijn uitlatingen in te trekken.

Luther trok zich niets aan van de eis van de paus. Onder normale omstandigheden was hij allang op de brandstapel beland, maar dankzij Frederik de Wijze, de keurvorst van Saksen, gebeurde dit niet.

Deze had een paar jaar eerder de universiteit van Wittenberg opgericht, waar Luther onderwees, en hem was er veel aan gelegen het blazoen van zijn universiteit schoon te houden.

Ook de jonge Karel V, die net tot keizer van het Heilige Roomse Rijk was gekroond, zag wel wat in Luther. Hij beschouwde paus Leo X als een rivaal, en wilde hem niet in de kaart spelen door Luther te laten arresteren.

Tot verontwaardiging van de paus ontbood Karel Luther naar de rijksdag in Worms, waar de kerk het niet voor het zeggen had, om zijn standpunten te verdedigen.

Karel V gaf Luther in 1521 een laatste kans om zijn uitspraken tegen de paus in te trekken. Hij weigerde.

© AKG-Images

Volk staat achter Luther

Het gedachtegoed van Luther was bij de bevolking, die de heerschappij van de kerk beu was, in goede aarde gevallen.

Zijn preken brachten veel mensen op de been, en op 16 april 1521 reed Luther Worms binnen in een triomftocht die nog het meest deed denken aan de intocht van Jezus in Jeruzalem.

De monnik schitterde in de rijksdag. Nadat hij bevestigd had dat hij de ketterse geschriften die in de vensterbank lagen opgestapeld had geschreven, stak hij van wal.

Vol vuur verdedigde hij zijn standpunten. Als er ook maar één onvertogen woord in zijn werken stond, zou hij de eerste zijn die ze in het vuur gooide. Zijn geschriften waren trouw aan het woord van de

Bijbel, en niet aan dat van de paus, verklaarde Luther, die tegelijk een wit voetje bij keizer Karel wilde halen.

De afgevaardigden moesten beseffen welke kwade krachten er vrij zouden komen als we ‘Gods woord beginnen te veroordelen. En we moeten uitkijken, want anders wordt de regeerperiode van onze jonge, nobele prins Karel – op wie na God onze hoop gevestigd is – een moeilijke tijd,’ vleide Luther.

Door Karel te associëren met het woord van God schiep Luther een afstand tussen de keizer en de paus in Rome.

Luther wist nu dat hij de keizer en de rijksdag precies had waar hij ze hebben wilde, en concludeerde dat ‘mijn geweten gevangen is in het woord van God – ik ben niet in staat en niet van zins er iets van terug te nemen’.

Tevreden met de gang van zaken verliet Maarten Luther de overvolle zaal. In de smalle straatjes buiten de rijksdag werd hij toegejuicht door de menigte.

Luther wordt ontvoerd

Keizer Karel had Luther een vrijgeleide naar Wittenberg toegezegd en liet hem door 20 soldaten bewaken. Maar onderweg werd het gevolg omsingeld door ruiters, die de soldaten overmeesterden en de geschrokken monnik ontvoerden.

Het gerucht over de ontvoering verspreidde zich als een lopend vuurtje, maar terwijl zijn aanhangers hem al in de martelkelder voor zich zagen, rustte Luther op zijn gemak uit op het vredige kasteel Wartburg.

De nepontvoering was een list van Frederik de Wijze – een diepgelovige katholiek – die vanwege zijn nauwe banden met de kerk in Rome Luther niet openlijk kon helpen.

In de beslotenheid van slot Wartburg hing Luther zijn pij aan de wilgen. Hij liet zijn baard staan en zette zijn ideeën over kerkhervorming op een rijtje.

In een klein kamertje met een stenen vloer werkte Luther als een bezetene aan zijn bureau. Nu het voor iedereen duidelijk was dat hij het gemunt had op de paus, was hij bang dat zijn dagen geteld waren.

Hij stelde het ene pamflet na het andere op, en begon te werken aan de Duitse vertaling van het Nieuwe Testament, een formidabele taak.

Er bestond al een Duitse versie van de Bijbel, maar deze vertaling uit het Latijn was niet best en dodelijk saai.

Luther vertaalde uit het oorspronkelijke Grieks en Hebreeuws, en toverde de zware kost om tot welluidend proza.

Hij zag er geen been in om af en toe de tekst een beetje naar zijn hand te zetten. Zo maakte hij er geen geheim van dat met het Beest, dat in de Openbaring van Johannes voor de duivel staat, de paus in Rome werd bedoeld.

Vorsten maken gehakt van boeren

Terwijl Luther aan zijn vertaling werkte, ging de opstand tegen de paus die hij ontketend had een eigen leven leiden. In grote delen van Duitsland braken onlusten uit.

Zelfbenoemde predikanten verstoorden katholieke kerkdiensten en anderen sloegen heiligenbeelden aan diggelen. Kloosters werden platgebrand en monniken en nonnen op straat gezet.

‘In mijn afwezigheid heeft Satan veel schade aangericht, en die kan ik niet herstellen met mijn pen alleen, maar slechts met mijn persoonlijke aanwezigheid,’ schreef Luther in maart 1522. Hij reisde vervolgens af naar Wittenberg om de gemoederen te sussen.

Een tijdje leek dat te lukken. ‘O, welk een genoegen dat doctor Maarten weer in ons midden is. Zijn woorden brengen met Gods genade de dolenden weer op het pad der waarheid,’ schreef een jurist uit Wittenberg.

Maar begin 1524 barstte de opstand in alle hevigheid los. Thomas Müntzer, een Luther-volgeling van het eerste uur, ging voorop. Hij vond dat het verzet tegen de kerk pas het begin was: alle onrecht op aarde moest worden uitgeroeid, te beginnen met datgene wat de hereboeren en vorsten teweegbrachten.

Luther was woedend nu zijn geloof gebruikt werd voor een politieke strijd. Toen het boerenleger van Müntzer in mei 1525 de adel bevocht, nam hij geen blad voor de mond: de misbruikers van Gods naam moesten gestraft worden.

‘Steek, sla, dood ... Als je sterft, ben je zalig. Een zaliger dood is er niet, want je sterft in gehoorzaamheid aan het woord van God,’ schreef Luther in Tegen de roofzuchtige en moorddadige boeren.

De adel liet zich dat geen twee keer zeggen. Toen het boerenleger medio mei 1525 bij Frankenhausen stond, werd het door een goed getraind vorstelijk leger in de pan gehakt. Thomas Müntzer werd gemarteld en gedood, en de opstandige boeren werden onthoofd.

Maarten Luther denkt dat hij heeft gefaald

Luther ziet zichzelf als mislukkeling Overal in Duitsland grepen vorsten de reformatie aan om een politiek slaatje te slaan uit de hevige machtsstrijd die inmiddels in heel Europa woedde.

Vorsten, keizers en paus bevochten elkaar of gingen juist verbonden aan, de kerk viel uiteen en Europa werd één grote lappendeken van katholieke en protestantse vorstendommetjes.

Ondertussen zat Luther thuis. Hij had steeds minder op met de beweging die hij zelf begonnen was. In gezelschap van zijn echtgenote Katharina, een ex- non die haar klooster had verlaten, en zijn zes kinderen schreef hij psalmen en preken en probeerde hij een nieuwe kerk van de grond te krijgen.

Maar steeds vaker draaiden Luthers pogingen uit op oeverloos gekibbel tussen hem en zijn geestverwanten. Hij maakte een enorm punt van futiliteiten als de doop of het heilig avondmaal.

Hij had het gevoel dat alles tegenzat, en hij keerde steeds meer in zichzelf. Toch ging de hervormer door met zijn werk, en hoewel hij de grip op zijn beweging kwijt was, was hij nog altijd geliefd.

Begin 1546 werd Luther verzocht om te bemiddelen in een ruzie tussen twee graven in zijn geboortestad Eisleben. Tijdens de reis werd hij ziek.

‘Ik heb een hoeder die beter is dan jij en alle engelen,’ schreef hij eind januari 1546 vol vertrouwen in een brief aan zijn vrouw, die zich veel zorgen maakte.

Vlak na de bemiddelingspoging in Eisleben werd Maarten Luther zo ziek dat hij het bed moest houden. Een paar dagen later, in de nacht van 17 op 18 februari, werd hij wakker met hevige pijn op de borst. Hij bevond zich op dat moment nog in Eisleben.

Om 3.00 uur ’s nachts sliep de 62-jarige Maarten Luther in, in gezelschap van zijn naaste volgelingen.

Na Luthers dood in 1546 maakten trouwe aanhangers een afgietsel van zijn gezicht.

© Bridgeman