De heiligen waren superhelden en geldwolven

Fantastische verhalen over drakendoders en heldinnen met melk in hun aderen hielpen de verspreiding van het christendom. Zo bezorgden de superhelden de kerk enorme inkomsten.

© Bridgeman Images

De tranen rollen de prinses over de wangen terwijl ze wacht op de draak. Ze is in de Libische Woestijn achtergelaten door haar vader, de koning, die intens bedroefd naar zijn woonplaats Silene is teruggekeerd.

Alleen dagelijkse mensenoffers kunnen voorkomen dat het monster met zijn giftige adem de stad aanvalt, en het lot viel deze keer op de prinses.

‘Mijn God!’ roept ze uit als ze een kloeke ridder te paard ziet aankomen. Hij draagt een schild met een rood kruis erop, en terwijl hij nadert komt de draak uit zijn schuilplaats tevoorschijn.

De ridder valt zonder aarzelen aan en steekt het monster met zijn lans. De prinses is dolgelukkig en leent de ridder haar gordel om de draak vast te binden. Samen rijden ze terug naar Silene, met het bloedende monster op sleeptouw.

De dappere ridder stelt zich voor als Georgius, en de koning belooft hem al het goud in de wereld als hij de draak de doodsteek geeft.

Een geliefd motief in de middeleeuwse kerkelijke kunst: Sint-Joris doorboort de draak en redt de prinses van Silena.

© Verona, Biblioteca Civica

Georgius wil de stad echter slechts bevrijden op voorwaarde dat de inwoners zich laten dopen en Jezus aanvaarden als hun verlosser. De koning geeft toe en belooft ook kerken te bouwen en de armen te helpen.

Rome creëert eerste heiligen

Het verhaal van Georgius of Joris, zoals hij bij ons heet, is een van de bekendste heiligenverhalen. Het is afkomstig uit de Legenda aurea, een boek met legenden uit circa 1260, en is een klassiek voorbeeld van een heilige die het kwaad kan verslaan en Gods boodschap verspreidt.

Hoewel de draak een mythologische figuur is, heeft Joris waarschijnlijk wel historische wortels. Volgens de Griekse historicus Eusebius was hij een jonge Romeinse soldaat uit Cappadocië in het huidige Turkije.

‘Ze verzamelen botten van dode misdadigers en maken ze tot goden!’ Eunapius, geschiedkundige, ca. 345-420

Eind 3e eeuw klom hij op in het Romeinse leger, totdat het uitkwam dat hij een christen was. Daarop liet keizer Diocletianus, die destijds jacht maakte op christenen, hem om het leven brengen.

Christenen die hun ketterse religie niet wilden afzweren, werden gedood. Wat de keizer niet wist, was dat hij zo bijdroeg aan het ontstaan van de eerste christelijke heiligen: mensen van wie later werd gedacht dat ze bijzondere krachten hadden en een schakel tussen de mens en God vormden.

De wonderbaarlijke heiligenlevens herinnerden de christenen eraan dat ze door Gods liefde zelfs de ergste kwelling konden overwinnen. En op den duur werden deze heiligen zo populair dat hun aardse resten werden vereerd.

‘De christenen verzamelen botten van geëxecuteerde misdadigers en maken ze tot goden!’ schreef de Griekse historicus Eunapius begin 5e eeuw verontwaardigd over de christelijke Egyptenaren.

Door de botten aan te raken en te kussen zou er een bijzonder contact met de heilige ontstaan. De christenen hoopten dat de heilige in ruil voor hun toewijding een goed woordje voor hen zou doen bij God in de hemel – en voor een goede oogst en gezondheid zou zorgen.

Guinefort zou een windhond zijn geweest.

© AKG Images/Fototeca Gilardi/Scanpix

Hond genas kinderen

Bisschoppen vechten om botten

In 380 stopte de keizerlijke productie van martelaarheiligen, toen het christendom de Romeinse staatsgodsdienst werd. Maar toen bestonden er inmiddels allerlei heiligenculten.

De bisschoppen beseften al snel dat ze de heiligen maar moesten accepteren, ook al werd er in de Bijbel met geen woord over gerept. De bisschoppen lieten enkele culten toe en maakten zichzelf populair door heiligen op te graven en ze naar nieuwe praalgraven te verplaatsen.

Kerken concurreerden met elkaar om hun schrijnen te vullen met relikwieën – botten en andere zaken van de heilige, die volgens het bijgeloof magische krachten hadden.

Elke bisschop wilde voor zijn bisdom een graf of relikwie bemachtigen dat rijke pelgrims zou aantrekken. En zo nu en dan dook er zo’n relikwie op. In 813 volgde de kluizenaar Pelagius uit Galicië mysterieuze lichtjes naar een heuvel. Hier groef hij een skelet op, dat met de schedel onder de arm was begraven.

Toen hij zijn vondst aan omwonenden liet zien, waren die ervan overtuigd dat het Jacobus was, een apostel van Jezus. Deze was in 44 n.Chr. in Jeruzalem onthoofd door de Romeinse vazalkoning Herodes Agrippa, die bang was voor het nieuwe geloof. Het lichaam zou later door engelen naar Galicië zijn gebracht.

De vondst leidde tot de bouw van de kathedraal in Santiago de Compostela – nu nog het einddoel van de belangrijke christelijke pelgrimsroute de Camino.

Paus wil het voor het zeggen hebben

In het eerste millennium n.Chr. kon elke lokale bisschop populariteit verwerven met goedgekozen heiligverklaringen. Het volk keek op naar mensen die hun leven hadden gegeven voor hun geloof. In principe kon iedereen een heilige worden, van een onterecht vermoorde koning tot een vroom, arm kerklid.

De ongereguleerde heiligverklaringen konden echter niet voortduren. Medio 10e eeuw kon de Duitse bisschop Ulrich van Augsburg tijdens een mis opeens niet meer praten.

De situatie werd gered door een engel, die Ulrich in zijn oor fluisterde en hem zijn spraak teruggaf. In 993 hoorde paus Johannes XV van het wonder. Hij was zo onder de indruk dat hij zijn schrijver erbij haalde. Voor het eerst in de geschiedenis kreeg een overledene de aanduiding sanctus, heilig.

De oude heiligen werden nog steeds vereerd, maar vanaf nu wilde de paus zelf mensen officieel heilig verklaren of canoniseren. De lokale bisschoppen bleven echter toch heiligen uitroepen.

In eerste instantie accepteerde de paus de vele officieuze heiligen (zolang de tienden – kerkbelasting – maar betaald werden, vond de paus het wel best), ook omdat de kleurrijke heiligen­verhalen bekeerlingen konden aantrekken. In heel Europa bezocht men daarom nog steeds heiligengraven en relikwieën, of die nu waren goedgekeurd of niet.

De situatie bleef bestaan totdat paus Alexander III in 1170 besloot de heiligen­verering aan banden te leggen. Hij liet een verklaring uitgaan waarin stond dat de Heilige Stoel nog als enige heiligen mocht aanwijzen.

Vrouw heeft melk in haar aderen

Ondanks de strijd om het recht op heiligverklaring waren de oude heiligen uit de begintijd van het christendom nog steeds het populairst.

Zo brachten kruisvaarders in de 12e eeuw de legende van de Heilige Catharina van Alexandrië van het Midden-­Oosten naar West-Europa, waar ze bijna net zo populair werd als Maria.

Catharina zou zich hebben bekeerd nadat ze in een visioen Maria met het kindeke Jezus had gezien. Doordat ze tot een invloedrijke Romeinse familie behoorde, hoorde keizer Maxentius in Rome van haar nieuwe geloof. Hij was bang dat ze het gewone volk zou afkeren van de Romeinse goden.

Hij bewaakte de poort van de hemel en bepaalde wie naar binnen mocht en wie naar de hel ging. Je kon de apostel Petrus maar beter te vriend houden

Daarom probeerde de keizer haar wil te breken. Hij liet haar weten dat ze, als ze afstand deed van haar geloof, met hem mocht trouwen en als zijn koningin in Rome mocht wonen.

Toen Catharina zijn aanbod afwees omdat ze ‘de bruid van Christus’ was, gaf Maxentius het bevel haar te radbraken op een rad met scherpe punten.

Het martelwerktuig brak echter direct in stukken. In allerijl werd Catharina onthoofd, maar tot hun ontsteltenis zagen de Romeinen dat er op miraculeuze wijze melk uit de halswond liep – een teken van reinheid en onschuld.
Of iemand als Catharina echt bestaan had of verzonnen was, daar dachten de gelovigen zelden over na.

Het ging erom dat ze net als Jezus een wrede, onrechtvaardige dood geleden had. Van vrouwelijke martelaars werd verder verwacht dat ze geen seks hadden, want maagden waren bijzonder heilig.

Omdat maar weinig mensen zelf konden lezen over de heiligen, werd beeld van belang voor de verspreiding van de verhalen. Beelden, gebrandschilderd glas en tekeningen in gebedenboeken fungeerden als een soort stripverhalen, waarin elke heilige zijn eigen kenmerken had.

Zo werd Catharina afgebeeld met het rad waarop ze zou worden gemarteld, en Sint-Joris met zijn paard en lans, terwijl hij in gevecht was met de monsterlijke draak. Naarmate het aantal heiligen toenam, kregen steeds meer van hen de rol van beschermheilige.

In de 12e eeuw had elke groep in de maatschappij zijn eigen beschermheilige. Catharina hielp molenaars bij hun werk, ridders riepen Joris aan en de eerste paus van Rome – de apostel Petrus – was voor iedereen belangrijk: die bewaakte de poort van de hemel en bepaalde wie naar binnen mocht en wie naar de hel ging.

De richtlijnen zijn ingevoerd door paus Gregorius IX, die de macht van de paus over de gelovigen wilde versterken.

© Godong/Contributor/Getty Images

Heilig worden? Leef vroom en doe wonderen

Heiligen martelen zichzelf

Een nieuwe tendens in de 12e en 13e eeuw waren heiligen die zichzelf kastijdden. Ze lieten zich inspireren door de bedelorden van de franciscanen en de dominicanen.

Hun doel was om net zozeer te lijden als Jezus. In ruil voor hun zelf­opoffering kregen deze mensen heel veel aanhangers, die hen nog bij leven als heiligen vereerden.

Een van de meest bekende was Pietro del Morrone (1215-1296). Hij liep altijd op blote voeten, sprak zelden en knielde 500 keer per dag.

Tijdens de vasten at hij alleen twee keer per week zijn groenten, en hij reciteerde elke dag alle kerkelijke gebeden. Hij ging zijn vele toegewijde volgelingen zo veel mogelijk uit de weg, en vrouwen meed hij als de pest.

Voor anderen gingen eenzaamheid en honger nog niet ver genoeg. De Heilige Johannes Bonus (1168-1249) stak houtsplinters in zijn voeten, zodat elke stap die hij zette, pijn deed.

Margaretha van Hongarije maakte het wel heel bont. Ze droeg ijzeren ringen om haar benen en bond touwen zo strak om haar lichaam dat ze schaafwonden kreeg.

Als ze zichzelf sloeg met een stok, smeekte ze God of hij de heidense Tataren Hongarije wilde laten binnenvallen, opdat ze kon sterven voor Christus.

Deze schildering in de Sixtijnse Kapel van Jezus die Petrus de sleutels van de hemel geeft, is van Pietro Perugino (1482).

© Vatican Museums and Galleries, Vatican City & Bridgeman

Heiligen moeten weg

Toen de christelijke denker Thomas van Aquino in 1274 stierf, kookten zijn aanhangers direct zijn lichaam om de botten te kunnen bewaren. Ze dachten dat Thomas snel heilig zou worden verklaard, wat zijn relikwieën zeer gewild en kostbaar zou maken. De botten kwamen uiteindelijk terecht in de Jacobijnenkerk in Toulouse, waar ze nu nog steeds liggen.

In de late middeleeuwen was de verering van heiligen een lucratievere handel geworden dan ooit en had het fenomeen zich vanuit het Middellandse Zeegebied naar de verste uithoeken van Europa verspreid.

Heiligen werd bij allerlei problemen om hulp gevraagd, en ze inspireerden de mensen om niet op te geven als ze te maken kregen met tegenslag.

Tijdens de Reformatie in de 16e eeuw, toen de banden met de paus verbroken werden, ontstond er in de protestantse landen verzet tegen de heiligenverering.

Omdat alleen de Bijbel nog telde, was er geen ruimte meer voor wonderen en het bidden tot overledenen. Het volk moest zich voor zijn geestelijk welzijn voortaan redden zonder de heilige tussenschakel.

Die harde lijn vond echter niet overal gehoor. In het Anglicaanse Engeland was de heiligenverering zo verweven met de cultuur dat de bevolking haar niet wilde opgeven. En in het lutherse Denemarken behielden de leprozenhuizen, die naar Sint-Joris waren vernoemd, hun naam.

De populaire ridder was de heilige van allerlei groepen in de samenleving, en de Engelsen maakten hem ten tijde van de breuk met de rooms-katholieke kerk zelfs tot hun nationale schutspatroon.

Ieder jaar op 23 april, Sint-­Jorisdag, wordt hij in diverse steden met parades geëerd. Ondanks de Reformatie stierf de heiligen­cultuur dus niet helemaal uit.