Lanmas/Imageselect

5 redenen dat de kruisvaardersstaten vielen

Tegen alle verwachtingen in veroverden de kruisvaarders Jeruzalem in 1099, maar het geluk van de christenen raakte op. De volgende 200 jaar vielen de bezittingen in het Midden-Oosten geleidelijk uiteen.

In 1096 stuurde paus Urbanus II een leger naar Jeruzalem om de heilige plaatsen van het christendom op de moslims te heroveren. Twee jaar later trok het kruisleger langs Edessa in het zuidoosten van Turkije. De Grieks-orthodoxe leider van de stad werd afgezet en kruisvaarder Boudewijn van Bouillon nam zijn plaats in.

Edessa was de eerste staat van de kruisvaarders. Er zouden er meer volgen. In hun bloeitijd besloegen de kruisvaardersstaten een brede kuststrook in het huidige Turkije, Syrië, Israël en de Palestijnse gebieden. De kruisvaarders noemden het gebied Outremer naar het Franse outre-mer: overzees.

De vier staten – het graafschap Edessa, het vorstendom Antiochië, het graafschap Tripoli en het koninkrijk Jeruzalem – waren 200 jaar lang een voorpost van de katholieke kerk en een christelijk bolwerk tegen de islamitische gebieden.

1. Onderlinge strijd

De invloedrijkste families van de kruisvaarders-staten waren constant verwikkeld in een machtsstrijd. Vooral de troon van Jeruzalem werd fel betwist, en meerdere keren brak er een burgeroorlog uit.

Soms bemoeiden Europese staten zich ermee: halverwege de 13e eeuw leidde een conflict om grond in de stad Akko tot een langdurige oorlog tussen Venetië en Genua. De onderlinge strijd maakte de staten kwetsbaar voor vijanden van buitenaf.

2. Vijanden werden sterker

Dankzij politieke verdeeldheid onder de moslims konden de kruisvaarders voet aan de grond krijgen in het oostelijke Middellandse Zeegebied. Daar kwam in 1174 verandering in toen de adviseur van de overleden sultan van Egypte, Saladin, de macht overnam in het kalifaat van de Fatimiden.

Saladin stichtte de dynastie van de Ajjoebiden, waarna hij Syrië, Palestina en delen van het huidige Irak veroverde op de Turkse Seltsjoeken.

De Slag bij Hattin werd de christenen noodlottig.

© Wikimedia/Matthew Paris

Met zijn sterke leger versloeg hij in 1187 de kruisvaarders bij Hattin. Hierbij raakten de christenen Jeruzalem kwijt, en die klap kwamen ze nooit te boven. In de 13e eeuw bezaten ze nog een smalle kuststrook, en in 1291 viel hun laatste bolwerk, Akko.

Een ridder moest een fors bedrag neertellen voor zijn helm en maliënkolder.

© Zoonar GmbH / Imageselect/Shutterstock

3. Kruisvaarders waren aanslag op de schatkist

In het begin betaalde elke kruisvaarder de reis uit eigen zak. Volgens historici was een ridder gemiddeld vier jaarinkomens kwijt aan uitrusting, paarden, logies, bedienden en verzorging.

Later namen de Europese staten de kosten voor hun rekening, waartoe ze onder meer de belasting verhoogden. Zo moesten de Europeanen voor het eerst hoofdgeld betalen: een vaste heffing die elke burger werd opgelegd.

Omdat de kosten de pan uitrezen, stuurden vorsten na verloop van tijd geen ridders meer naar het Heilige Land.

4. Christenen waren met te weinig

De West-Europese bevolking van de kruisvaardersstaten was een kleine minderheid. Daardoor was het lastig om een leger op de been te brengen en zagen de kruisvaarders zich gedwongen enorme burchten te bouwen, zoals de Krak des Chevaliers in Syrië.

Bovendien raakten ze steeds meer geïsoleerd doordat Europese vorsten hun belangstelling verloren en zich op het binnenlandse beleid richtten.

De zeereis was duur en moeizaam, en er was een tekort aan boten.

© Granger/Imageselect

5. Logistiek was nachtmerrie

De kruisvaarders legden duizenden kilometers af op hun tochten naar het Heilige Land. De route voerde langs bergen, rivieren en andere obstakels, en ze moesten op elkaar gepakt in boten de Middellandse Zee of Bosporus oversteken.

Velen kwamen om van honger of dorst omdat er onderweg niet genoeg te eten en te drinken was. Anderen bezweken aan ziekten die in de dichtbevolkte kruisvaarderskampen welig tierden.

Als ze ten strijde trokken, hadden ze de grootste moeite hun legers te bevoorraden. Vaak kwam materieel zoals katapulten niet op tijd aan in het Midden-Oosten. De islamitische legers lieten karavanen aanrukken met duizenden kamelen, beladen met voedsel, materieel en medicijnen. Het was dus een ongelijke strijd.