Op 21 juli 1905 weerklinkt de knal van een explosie in het district Beşiktaş in Constantinopel (nu Istanboel), als de straten van de miljoenenstad te maken krijgen met een politiek complot.
Het doelwit van de aanslag is de Ottomaanse sultan Abdülhamit II, die op vrijdag altijd de Hamidiye-moskee bezoekt. Na het gebed is de regent op weg naar zijn koets als hij wordt aangesproken door een hoge ambtenaar die hem een vraag wil stellen.

Abdülhamit II zou de laatste Ottomaanse sultan worden die echte politieke invloed had.
Sultan bliver kuppet
De hoogtijdagen van het Ottomaanse rijk zijn allang voorbij als Abdülhamit II aan de macht komt. Hij probeert het rijk nog te hervormen, maar uiteindelijk wordt hem de deur gewezen.
1842
Abdülhamit wordt op 21 september geboren in Constantinopel (nu Istanboel).
1876
Hij komt aan de macht in het Ottomaanse rijk als Abdülhamit II. In het begin steunt hij de hervormer Midhat Paşa, die een nieuwe en liberale grondwet doorvoert. De sultan slaagt er echter in om zich los te breken van de invloed van Midhat Paşa en schaft de nieuwe grondwet weer af.
1909
Daarna heeft Abdülhamit II de absolute macht over het Ottomaanse rijk. Hij hervormt de bureaucratie in het rijk en zorgt onder meer voor de aanleg van spoorlijnen. In 1908 wordt zijn gezag aangetast door een opstand en het jaar erop wordt hij afgezet.
1918
De voormalige sultan sterft op 10 februari in zijn geboortestad Constantinopel, en hij wordt daar ook begraven.
Terwijl de twee mannen praten, klinkt er een luide knal. Rook en kruitlucht verspreiden zich vanaf de plek waar de koets van de sultan stond te wachten. Als Abdülhamit II niet was tegengehouden door de ambtenaar, zou hij zelf in die wagen hebben gezeten – en dan was de sultan volledig in stukken gereten.
Sultan ontsnapte aan de bomaanslag
Achter de bomaanslag zat de Armeense Revolutionaire Federatie (ARF), die streed voor een zelfstandige Armeense staat. De groep was in 1890 opgericht als reactie op de executies en slachtpartijen waar Armeniërs in het Ottomaanse rijk steeds vaker mee te maken kregen.
Abdülhamit II was de aartsvijand van de ARF omdat hij toestemming gaf voor de slachtpartijen. Daarom plande de groep een moordpoging op de sultan.

Talaat Pasja bestuurde in de praktijk het Ottomaanse rijk in de Eerste Wereldoorlog en gaf goedkeuring voor de Armeense genocide.
Armeniërs namen wraak na genocide
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden ongeveer 1,5 miljoen Armeniërs gedood tijdens een genocide. De Armeense Revolutionaire Federatie (ARF) – die er in 1905 niet in slaagde om Abdülhamit II te doden – wilde na de oorlog wraak nemen voor de genocide door de Ottomaanse toppolitici achter de slachtpartijen te executeren.
Van 1920 tot 1922 doodden leden van de ARF zeven daders. De prominentste was Talaat Pasja, die tijdens de Eerste Wereldoorlog het Ottomaanse rijk in de praktijk bestuurde. Hij werd in zijn toevluchtsoord Berlijn doodgeschoten.
De rechtszaak die erop volgde kreeg veel internationale aandacht en uiteindelijk werd de dader ontslagen van rechtsvervolging omdat hij werd geleid door zijn emoties.
Op de noodlottige dag werd een wagen met circa 120 kilo explosieven en een tijdbom geparkeerd voor de moskee vlakbij de koets van de sultan. Ondanks een zorgvuldige planning ontsnapte de sultan aan de aanslag, maar de ontploffing van de eerste autobom kostte uiteindelijk 26 mensen het leven.