De grond trilt in Wenen als een onderaardse explosie een 10 meter breed gat in de stadsmuur slaat.
Dan rennen een paar duizend janitsaren, de elitetroepen van de Ottomanen, op de opening af.
De aanvallers zijn ervan overtuigd dat ze op deze 4e september 1683 eindelijk een doorbraak kunnen forceren en de Oostenrijkse stad binnen kunnen vallen.
De verovering van de hoofdstad van de katholieke Habsburgers is altijd een belangrijk doel van de moslims geweest.
De strijdkreet ‘Allah! Allah! Allah!’ schalt over de stad terwijl de janitsaren pijlen en glazen handgranaten vol buskruit afvuren op de Oostenrijkse soldaten, die zich verdedigen met hun musketten.
Ze proberen intussen koortsachtig het gat in het bastion te dichten met behulp van zandzakken en planken.

De Turkse stormtroepen lijken onstuitbaar. Door de loopgraven en tunnels die de genie van de Ottomanen de laatste weken heeft aangelegd, bereiken telkens verse aanvalsformaties de stadsmuur.
Er wordt twee uur lang fel gevochten bij het bastion, maar dankzij versterkingen van binnenuit weten de verdedigers uiteindelijk de bloeddorstige Ottomanen terug te drijven.
Wenen lijkt echter ten dode opgeschreven. De soldaten zijn aan het eind van hun Latijn na een belegering van bijna twee maanden, waarin de Ottomanen de stadsmuur telkens opnieuw hebben bestormd.
De 15.000 Weense verdedigers zijn omsingeld door 140.000 ervaren Turken, en het is een kwestie van tijd voordat de muur valt.
Slechts met hulp van buiten kan het christelijke bolwerk overleven, en de verdedigers doen hun best om de buitenwereld van hun lot op de hoogte te stellen.
De legeradvocaat Johann Peter Vaelckeren was getuige van de belegering:
‘Rond negen uur ’s avonds werden er opnieuw vuurpijlen afgeschoten vanaf de toren van de Stephansdom om aan te geven dat het de hoogste tijd is om ons te ontzetten. De stad verkeert in uiterste nood.’
Ottomanen zinnen op wraak
De aanval op Wenen was het gevolg van 300 jaar van conflicten tussen de Ottomanen en hun Europese buren.
Het christelijke Europa kreeg zijn eerste grote knauw toen de Turken in 1387 de Griekse havenstad Thessaloniki veroverden.
Sindsdien vormden de moslims een constante bedreiging en onderwierpen ze naburige landen één voor één.
Het Ottomaanse Rijk barstte uit zijn voegen en grensde na de verovering van het verzwakte Hongarije uiteindelijk aan het Oostenrijk van de Habsburgers.
“Allah! Allah! Allah!” De strijdkreet van de Ottomaanse soldaten
De Ottomanen waren op veroveringstocht gegaan omdat de sultans zichzelf beschouwden als de rechtmatige opvolgers van de Romeinse keizers.
Ze zagen het Ottomaanse Rijk als voortzetting van het Oost-Romeinse en Byzantijnse Rijk, vooral na de verovering van de hoofdstad Constantinopel in 1453.
De sultans meenden het recht te hebben gebieden tot diep in Europa in te lijven. Ook sultan Mehmet IV, die in 1683 zijn leger mobiliseerde, had gelezen over Caesar en Alexander de Grote.
En hij wilde hij zijn idolen overtreffen door iets te doen wat zijn voorgangers nooit was gelukt: het veroveren van Wenen.
In 1529 had sultan Süleyman I, de machtigste Ottomaanse vorst ooit, zijn belegering van Wenen moeten staken, en Mehmet was uit op eerherstel voor zijn rijk.
De Habsburgse hoofdstad was een christelijk bolwerk en een voor de hand liggend doelwit voor de uitbreiding van de islam, waar de profeet Mohammed opdracht toe had gegeven.
Met de verovering van Wenen zou Mehmet bewijzen dat de islam verheven was boven alle andere religies, vooral het christendom, en dat het christelijke Europa het zou afleggen tegen de Turken.
Daarom droeg de sultan zijn belangrijkste adviseur, grootvizier Kara Mustafa Pasha, op een machtig leger op de been te brengen.
Dat bestond uit soldaten uit het hele rijk, en op 1 april 1683, na 15 maanden van voorbereidingen, begonnen de troepen aan hun mars naar Wenen.
Volgens de Ottomaanse documenten waren er 170.000 soldaten. Een oneindige stoet strijders met bonte uniformen trok doelgericht door het zuidoosten van Europa.
De grootste en efficiëntste oorlogsmachine ter wereld rukte op naar Oostenrijk.







Het Ottomaanse Rijk was 17e-eeuwse grootmacht
Vanaf halverwege de 15e eeuw tot eind 17e eeuw groeide het Ottomaanse Rijk uit tot een enorm imperium, dat bereid was om zijn Europese buren erbij te betrekken.
1453
In 1453 veroveren de Ottomanen Constantinopel, dat hun hoofdstad wordt.
1517
Mekka erkent de Turken in 1517 als heersers, maar houdt een hoge mate van zelfbestuur.
1534
Het rijke Bagdad wordt in 1534 veroverd op de Safawieden.
1574
In 1574 lijven de Ottomanen Tunis in.
1669
In 1669 onderwerpt sultan Mehmet IV het eiland Kreta.
1683
Wenen ligt precies op de grens van het Ottomaanse Rijk en sultan Mehmet IV besluit dat de stad de volgende sinaasappel in zijn tulband moet zijn.
Oostenrijkers vragen om hulp
De Oostenrijkse heerser Leopold I had de bui al zien hangen, want diplomaten in Constantinopel hadden hem verteld over de voorbereidingen van de Ottomanen.
Maar Leopold had niet genoeg soldaten om de horden buiten de deur te houden, en de schatkist was leeg.
Hij moest dan ook proberen gebruik te maken van zijn positie als keizer van het Heilige Roomse Rijk, dat uit ongeveer 30 vorstendommen en stadstaten bestond.
De keizer had in de praktijk niet veel in de melk te brokkelen, maar al eind 1682 stuurde hij gezanten naar de verschillende delen van zijn rijk.
Met vereende krachten zou het hele Heilige Roomse Rijk proberen het Ottomaanse gevaar het hoofd te bieden.
In maart 1683 was Leopold erin geslaagd een verdedigingspact te sluiten met de koning van Polen, Jan III Sobieski.
Die zat te springen om een bondgenoot om Polen tegen toekomstige Ottomaanse aanvallen te beschermen. Al in de jaren 1670 waren de Turken het zuidoosten van Polen, nu Oekraïne, binnengevallen.
Toen had de Poolse koning zijn troepen persoonlijk aangevoerd en de Ottomanen verdreven. Maar hij besefte dat zijn land het volgende doelwit van de Ottomanen zou zijn als ze Wenen wisten te veroveren.
De Oostenrijkers kregen ook steun uit het Vaticaan in Rome. De katholieke kerk schonk Oostenrijk en Polen enorme sommen geld, waarmee ze legers op de been konden brengen om de ‘ongelovigen’ te bestrijden.
De oorlog met de Ottomanen was in de eerste plaats een krachtmeting tussen godsdiensten.
Er waren toezeggingen genoeg, maar de rest van katholiek Europa stond niet in de rij om Oostenrijk te hulp te schieten. Het land voelde zich in de steek gelaten.
Al snel kregen de Oostenrijkers te maken met de voorhoede, de gevreesde Tataarse ruiters, die begin juli 1683 te zien waren vanuit de torens van Wenen.
De Tataren plunderden erop los in de streek rond de hoofdstad. De bewoners van het platteland werden gedood en hun huizen platgebrand. Veel mensen vluchtten in paniek naar Wenen.
Burgers ontvluchten Wenen
Terwijl boeren en buitenlui hun toevlucht zochten achter de stadsmuren van de hoofdstad, ontvluchtten de burgers van Wenen juist de stad. Zij zochten hun heil verder naar het westen.
Ook Leopold begon het benauwd te krijgen. Op 7 juli verplaatste hij zijn hele hofhouding naar de stad Linz. Het vertrek van de vorst was niet goed voor het moreel van de burgers, die massaal op de vlucht sloegen.
‘Zo groot was de vrees dat niemand wilde achterblijven; alle paarden en karren die te vinden waren, werden meteen verhuurd, en de wagens werden volgeladen met deftige dames, hun kinderen en hun waardevolste bezittingen. Overal was gegil en gejammer te horen, alsof de Turken al heer en meester waren in Wenen,’ vertelde een ooggetuige.
Volgens de bronnen namen meer dan 60.000 inwoners de wijk uit de stad na het vertrek van Leopold.
Vanwege de Ottomaanse dreiging waren er grote bedragen geïnvesteerd in het uitbouwen van de verdediging van de stad.
Bovendien waren er veel buskruit en kogels geproduceerd en waren de twee arsenalen tot de nok toe gevuld.

Met zijn enorme leger stond grootvizier Kara Mustafa klaar om Wenen in te lijven bij het uitgestrekte Ottomaanse Rijk.
Voordat het beleg begon, probeerde iemand die waarschijnlijk voor de Turken werkte vermomd in vrouwenkleren een van de arsenalen in brand te steken.
Een paar burgers wisten het arsenaal onder water te zetten voordat het ontplofte, en na de brandstichting namen de inwoners wraak.
De vermeende saboteur werd gelyncht door een woedende menigte, die vervolgens door de straten trok om het aan stukken gescheurde lichaam aan iedereen te tonen.
De lynchpartij vijzelde het moreel in de stad echter nauwelijks op. De burgers voelden zich in de steek gelaten toen ze op 14 juli vanaf de stadsmuur het Ottomaanse leger aan de horizon zagen verschijnen.
Voorlopig had geen van de staten van het Heilige Roomse Rijk hulp toegezegd. Alleen de Poolse koning was gebonden aan het verdrag met de Habsburgers, maar van een Pools leger was geen spoor te bekennen.
Hoofdstad wordt omsingeld
Na vierenhalve maand marcheren kregen de Ottomaanse troepen hun doelwit in het oog. De sultan had het leger al lang verlaten en had het bevel in handen gegeven van zijn grootvizier, Kara Mustafa.
Dan kon Mehmet in het geval van een nederlaag de verantwoordelijkheid op een ander afschuiven. De grootvizier zou de schuld voor een fiasco op zich nemen, maar als de operatie een succes werd, kreeg de sultan alle eer.
De Ottomanen zetten een enorm kampement op met 25.000 tenten in een cirkel om de stad. De grootvizier betrok de mooiste tent en begon met het plannen van de belegering.
Het zwakke punt van Wenen waren de verdedigingswerken in het zuidwesten, waar geen grondwater of beken waren die konden voorkomen dat de Ottomanen hun gebruikelijke tactiek inzetten: tunnels onder de verdedigingswerken graven en die opblazen.
De hoge kerktorens van Wenen waren een makkelijk doel voor de Ottomaanse artillerie, die het centrum onophoudelijk bestookte.
Intussen legde de Turkse genie een heel stelsel van loopgraven en tunnels aan onder de Weense bodem.
Via de loopgraven konden de troepen de versterkingen van de stad naderen zonder geraakt te worden door kogels.
Na slechts twee dagen kwamen de loopgraven helemaal tot aan de palissade, de buitenste verdedigingslinie van Wenen, waarvandaan ze zich vertakten en breder werden.
Vanuit de voorste loopgraaf bestormden golven janitsaren met speren en sabels de palissade, waar rijen Oostenrijkse schutters de oprukkende vijand bedolven onder een regen van kogels en handgranaten.

Jan III Sobieski vocht van 1648 tot zijn dood in 1696 in bijna alle oorlogen waar Polen bij betrokken was.
Turken waren bang voor Poolse koning
Jan III Sobieski staat in Polen niet voor niets bekend als de ‘heldhaftige koning’. Hij had al op jonge leeftijd een neus voor tactiek en kwam begin jaren 1650 als gezant naar het Ottomaanse hof.
Tijdens zijn verblijf in Constantinopel bestudeerde hij het Ottomaanse leger en leerde hij de taal. Deze unieke kennis bleek van onschatbare waarde toen Sobieski terugkeerde naar Polen.
Hij boekte grote overwinningen op de Ottomanen, en daardoor maakte hij zich zo geliefd bij het volk dat hij in 1674 tot koning van Polen werd gekozen.
Na de vele nederlagen tegen Sobieski gaven de Ottomanen hem uit respect en vrees de bijnaam ‘de Leeuw van Lechia’. Lechia is een oude naam voor Polen.
Eerste aanval wordt afgeslagen
Tegenover de Turken stonden 15.000 soldaten onder leiding van stadscommandant Ernst Rüdiger von Starhemberg. Hij was onvermoeibaar en stond dag en nacht op de stadsmuur, vanwaar hij het slagveld kon overzien.
Von Starhemberg stond zo dicht op de gevechten dat hij al vroeg werd geraakt door de Ottomaanse artillerie en gewond raakte. Daarna werd hij in een stoel over de muur gedragen.
De Oostenrijkers beten fel van zich af en boekten succes, hoewel de Turken vanaf 23 juli onder de palissade mijnen tot ontploffing brachten.
De troepen van de grootvizier stormden naar de gaten die de explosies hadden geslagen, maar de verdedigers wisten de aanvallen keer op keer af te slaan.
Op 29 juli verdubbelden de Ottomanen het effect door twee mijnen tegelijk aan te steken. Even leek de enorme ontploffing de doorslag te geven.
De mijnen bliezen een groot deel van de palissade omver, verwoestten de borstwering erachter en bedolven veel verdedigers onder een berg aarde.
De situatie was kritiek voor de troepen van Von Starhemberg. Ze moesten de bres in de palissade snel zien te dichten met zandzakken en houten palen, anders zouden de Ottomanen de veste massaal kunnen bestormen.
‘Overal was gegil en gejammer te horen, alsof de Turken al heer en meester waren.’ Getuige van het beleg.
200 Oostenrijkers sprongen dan ook meteen in de krater en gingen de strijd aan op slechts 2 meter van de loopgraven van de vijand.
Hoewel de Ottomanen de verdedigers bestookten met geweerkogels en granaten, wisten de Oostenrijkers de bres binnen twee uur te dichten.
‘Weldra versloegen ze de Turken, hakten hun hoofden af en zetten die op palen in het zicht van de vijand,’ schreef Johann Peter Vaelckeren.
Pas op 7 augustus, zo’n drie weken na het begin van de belegering, braken de troepen van de grootvizier door de palissade en bereikten ze de veste, het binnenste vestingwerk.
Maar ze moesten nog langs kanonstellingen, geweerschutters en de 6 tot 8 meter hoge stadsmuur. Gedurende 37 dagen was het één grote chaos in de veste.
Overal werden diepe kraters geslagen, en de grond lag bezaaid met gesneuvelde soldaten. Er hing een mist van stof en kruitdampen boven het slagveld, en de stank van rottende lijken was ondraaglijk.













Weense muren werden opgeblazen
De Ottomanen moesten de enorme verdedigingswerken rond Wenen stukje bij beetje veroveren. Maar ze hadden een troef: ondergrondse mijnen die dikke muren konden opblazen.
De Weense vestingwerken hadden de vorm van een sterfort, waardoor de verdedigers een groot oppervlak konden bestrijken.
- Wenen
- Courtines
- Ravelijn
- Bastion
- Ottomaanse hoofdaanval
Glacis
De buitenste verdediging is een glacis: een talud met geen enkele mogelijkheid voor de vijand om dekking te zoeken.
Ravelijn
In de veste hebben de Oostenrijkers ravelijnen gebouwd: 6 meter hoge, driehoekige verdedigingswerken. Die moeten de aanvallers zien te verwoesten voordat ze bij de stadsmuur kunnen komen.
vestinggracht
Vóór de binnenste verdedigingsring ligt een grote vestinggracht waar vijanden onder vuur kunnen worden genomen.
Courtines
De binnenste verdedigingsring bestaat uit courtines, de stadsmuur zelf. Die is 20 tot 30 meter breed, 6 tot 8 meter hoog en heeft een borstwering om schutters dekking te geven. Vanuit de muur zijn driehoekige bastions aangelegd.
Ingang van tunnel wordt verborgen
De belegeringstroepen beginnen op een ruime afstand van het fort aan een tunnel. De ingang is indien mogelijk verborgen achter huizen of struiken.
Tunnels zijn mijngangen
De tunnels worden aangelegd als mijngangen, die worden gestut met houten balken. Met een lang touw wordt gemeten of de gravers onder het fort zijn.
Mijnen verwoesten de vestingwerken
Onder de vestingwerken wordt een grote ruimte uitgegraven, waar een mijn wordt geplaatst. Als het de belagers meezit, stort het bouwwerk erboven in wanneer het buskruit ontploft.
Gecoördineerde aanval
Zodra een Ottomaanse mijn onder de grond is ontploft, stormen de Turkse soldaten naar voren en proberen ze door de bres naar binnen te dringen.
Ondergronds offensief
De Ottomanen vallen niet alleen over het glacis aan, maar ook door de tunnels en loopgraven.
Turken krijgen koekje van eigen deeg
De Oostenrijkers graven hun eigen tunnels om die van de Ottomanen te verwoesten en ondergrondse explosies te voorkomen. Dat is riskant omdat de verdedigingswerken van de stad erdoor ondermijnd kunnen raken.
Gevechten in de diepte
De Oostenrijkers graven tunnels naar die van de vijand toe en gebruiken granaten om de wanden op te blazen en de gangen te doen instorten. Bij onderaardse gevechten vallen veel slachtoffers.
Vijanden treffen elkaar onder de grond
De Ottomanen waren niet de enigen die tunnels groeven. Von Starhemberg nam de tactiek van de vijand over en liet gangen aanleggen onder de vestingwerken door, richting het Ottomaanse kamp.
‘Weldra versloegen ze de Turken, hakten hun hoofden af en zetten die op palen in het zicht van de vijand.’ Johann Peter Vaelckeren.
De Oostenrijkers bliezen mijnen op onder loopgraven en kanonnen.
De verdedigers drongen ook de tunnels van de vijand binnen, waar ze granaten of vaten buskruit tot ontploffing brachten om ze te doen instorten.
Een paar keer stuitten de strijdende partijen onder de grond per ongeluk op elkaar. Dan stortte de wand van een tunnel ineens in en stonden de vijanden oog in oog.
Ze waren zo dicht bij elkaar dat ze het schijnsel van de kaarsen in elkaars ogen konden zien.
In de chaotische gevechten die op zo’n ontmoeting volgden, hakten de soldaten in paniek op elkaar in met hun houwelen, waarna ze maakten dat ze wegkwamen uit de tunnels, want die konden elk moment instorten en iedereen levend begraven.
De Oostenrijkse tactiek was effectief, maar de verdedigers konden niet voorkomen dat de vijand met behulp van tunnels en bestormingen de stadsmuur van Wenen naderde.

Na een eerste aanval met lansen schakelden de huzaren over op pistolen of knotsen.
Katten zijn de klos
De omstandigheden in de stad verslechterden met de dag. Er was zo weinig te eten dat de inwoners alle katten al hadden opgegeten en inmiddels aan de ratten begonnen waren.
Bovendien hoopte het afval zich op omdat het niet de stad uit gebracht kon worden, waardoor epidemieën zich snel konden verspreidden.
Ook in mentaal opzicht hadden de Oostenrijkers het zwaar: de stad werd constant bestookt met granaten, en de inwoners waren doodsbang voor de tunnels van de Ottomanen.
Toen er geruchten gingen dat het centrum van de stad werd ondergraven, beviel Von Starhemberg dat alle kelders bewaakt moesten worden en dat de inwoners moesten luisteren of ze graafgeluiden hoorden van onder de grond.
Alle kerkklokken in de stad moesten zwijgen, behalve op het hele uur. Een onheilspellende stilte en het lawaai van kanonnen, ontploffende mijnen en strijdkreten wisselden elkaar dan ook af – een merkwaardige gewaarwording.
De soldaten en burgers waren de uitputting nabij, en het leek met de dag minder waarschijnlijk dat er nog hulp van buitenaf zou komen.
Toen het binnenste deel van de vestingwerken op 3 september in Ottomaanse handen viel, hadden de Oostenrijkers weinig hoop dat de stadsmuur zou houden.
In de dagen daarna voerden de Turken de aanvallen op, en toen drie mijnen een gat sloegen in de muur, stonden de Oostenrijkers zij aan zij om de stad te verdedigen.
In een bloedig gevecht wisten ze de Turken tegen te houden. Iedereen besefte dat de stad niet veel langer stand zou houden.
Daarom geloofden de inwoners van Wenen hun ogen niet toen ze in de nacht van 8 september vuurpijlen ten noordwesten van de hoofdstad zagen. Na twee maanden beleg was de ontzetting nabij.

Het harnas van een gevleugelde huzaar woog ca. 15 kg.
Geharnaste ruiters ‘vlogen’ over het slagveld
Met hun harnas met vleugels en lans leken de Poolse huzaren zo uit de middeleeuwen te komen. Maar de Ottomanen waren als de dood voor de ruiters, die dood en verderf konden zaaien in hun gelederen.
Een van de sterkste onderdelen van het Poolse leger was de elite-eenheid ‘gevleugelde huzaren’, die in de jaren 1570 werd opgericht en alom gevreesd werd op het slagveld.
Met hun lange lans en harnas deden de soldaten aan middeleeuwse ridders denken, die het niet lang zouden volhouden tegen de 17e-eeuwse musketeenheden met hun pantserdoorborende projectielen.
Maar de gevleugelde huzaren waren snel: hun harnas was licht en ze reden op een kruising tussen een cavaleriepaard en een snel Tatarenpaard. Die was kostbaar en mocht buiten Polen niet verkocht worden.
De huzaren benutten hun wendbaarheid door dodelijke aanvallen in de flanken uit te voeren: als één man reden ze bijvoorbeeld op de vijandelijke infanterie af, waarbij ze alles en iedereen op hun pad verpletterden.
De soldaten stond bekend om hun fraaie uiterlijk en waren genoemd naar de vleugels die aan hun harnas waren bevestigd.
Die vleugels, die gemaakt waren van struisvogel- of zwanenveren, moesten afschrikwekkend werken. De officieren hadden een luipaardvel over hun harnas.
De Poolse huzaren werden wijd en zijd beroemd toen ze in 1683 de Ottomanen bij Wenen de doodsteek toedienden. Dat was echter een van hun laatste roemrijke prestaties.
De militaire ontwikkelingen namen een vlucht, en de huzaren gingen niet met hun tijd mee. In de 18e eeuw werden ze nog vooral als verkenners ingezet, en in de 19e eeuw kregen ze een puur ceremoniële rol.
De Polen komen
Leopold I had niet stilgezeten sinds hij Wenen was ontvlucht. Met hulp van het Habsburgse staatsapparaat had hij onder meer de hertogdommen Beieren, Saksen en Hannover zo ver gekregen om troepen toe te zeggen.
Maar het beroep op de loyaliteit van de Rooms-Duitse staten had niet voldoende opgeleverd. De vorsten wilden geld zien, en toen er eindelijk een verdrag was gesloten, was de keizer bijna bankroet.
Gelukkig hadden de betalingen effect, en in de loop van augustus gingen er duizenden soldaten op weg naar Wenen.
Ondertussen was er een cavalerieleger onderweg uit Polen, aangevoerd door Jan III Sobieski. In totaal telde het ontzettingsleger 75.000 man.
De Ottomaanse opperbevelhebber, Kara Mustafa, zag hoe de vijandelijke troepen zich verzamelden op de berghellingen boven zijn kamp.
Nu wist de grootvizier dat de geruchten die hij begin september van gevangengenomen Oostenrijkers had gehoord klopten: er was een groot christelijk leger onderweg.
‘Ze waren ons zwaard niet waard, dus we verbrandden ze allemaal.’ De Poolse koning Jan III Sobieski over de verslagen Ottomaanse soldaten.
Op 8 en 9 september hielden de Ottomanen krijgsraad. Enkele officieren adviseerden om het beleg op te heffen en het hele Turkse leger in te zetten tegen het ontzettingsleger.
Maar ondanks de adviezen van de officieren en de informatie van krijgsgevangenen bepaalde Kara Mustafa dat de belegering door moest gaan en dat slechts een paar eenheden het zouden opnemen tegen de aanvallende vijand.
En ook toen de grootvizier met eigen ogen had gezien hoe de christenen kamp opsloegen, veranderde hij niet van gedachten.
De enige maatregel die hij nam, was het aanleggen van enkele stellingen om de verwachte aanval van de Kahlenberg ten noorden van het Ottomaanse kamp het hoofd te kunnen bieden.
De grootvizier zette geen verdedigingsmuur op, vermoedelijk omdat hij dacht dat zijn troepen Wenen wel bedwongen zouden hebben voordat de aanval begon.
Maar de volgende dagen bleek dat Kara Mustafa een inschattingsfout gemaakt had.
De verschijning van het ontzettingsleger had het moreel van de verdedigers van de stad een flinke boost gegeven, en zij wisten de Turken uit de stad te houden.
De Duitse en Oostenrijkse soldaten waren bijna klaar om in de aanval te gaan, en de Ottomaanse verdediging was zwak.
Het was de bedoeling dat Sobieski vanuit het zuiden zou aanvallen, maar de Polen werden opgehouden door het onherbergzame terrein.
Daardoor wisten de Ottomanen echter niet dat de Poolse eenheden er überhaupt waren.

Polen eisten de hoofdprijs op
Het ontzettingsleger van 75.000 man dat de Ottomanen bij Wenen verjoeg, bestond uit 27.000 Polen, onder wie 3000 gevleugelde huzaren.
Na de overwinning eiste koning Jan III Sobieski het grootste deel van de buit op, want zijn soldaten hadden de grootste afstand afgelegd en hadden de doorslag gegeven.
De Duitse generaals, die veel mannen hadden verloren, waren daar niet blij mee. Door deze onenigheid liep de achtervolging van de vluchtende Ottomanen vertraging op.




Warschau: 670 km
27.000 Poolse troepen liepen ruim 60 dagen om in Wenen te komen.
Dresden: 480 km
De Saksische koning stuurde 9000 man en het beste geschut dat er in de 17e eeuw was.
München: 430 km
Het hertogdom Beieren stuurde 11.000 man met steun van 8000 soldaten uit Zwaben en Franken.
Wien
Het Oostenrijkse leger van 20.000 man wachtte in Linz op de komst van de Poolse en Duitse hulptroepen.
In totaal bestond het bevrijdingsleger nu uit 75.000 man tegen de circa 140.000 Turken.
Europeanen in de aanval
Bij het ochtendgloren op 12 september stormde het christelijke leger op de linkerflank de Kahlenberg af.
Het zag eruit alsof ‘een rivier van zwart pek van de helling stroomde, die alles op zijn pad vernietigde’, schreef een Ottomaanse ooggetuige over het offensief.
In het begin werd er vooral gevochten om het dorp Nussdorf. De Ottomaanse strijdkreet ‘Allah! Allah! Allah!’ schalde over het terrein en mengde zich met het geroep van de christenen: ‘Jezus! Maria!’
De Ottomanen verschansten zich in de puinhopen van het dorp en verdedigden zich verbeten van achter de verwoeste muren en bomen.
Maar het ontzettingsleger stuurde een grote eenheid van dragonders en infanterie, die met steun van kanonvuur de Ottomanen verdreef.
Nu greep de grootvizier in. Met zijn persoonlijke korps van janitsaren en zijn Albanese lijfwachten met hun rode jassen toog hij naar een vooruitgeschoven commandopost om zo dicht mogelijk bij het strijdgewoel te zijn.
Daarmee bracht Kara Mustafa zichzelf in gevaar, en dat was een fatale vergissing.
Tot nu toe had de zwaarste strijd zich afgespeeld aan de linkerflank van de Europeanen, waar het grootste deel van de Ottomaanse troepen aan het vechten was, maar in het begin van de middag verplaatste het zwaartepunt zich naar de Europese rechterflank.
Daar hadden de vertraagde Polen inmiddels hun aanvalsposities ingenomen. Om 13.00 uur kwam Jan Sobieski met zijn troepen van de berg af.
Gesteund door kanonvuur rukten de soldaten van de koning op. Hoewel de geduchte Poolse elitecavaleristen, bijgenaamd de ‘gevleugelde huzaren’, pas op de vlakte bij Wenen echt konden laten zien wat ze waard waren, werden de Ottomanen teruggedreven.
Na een uur steeg er een luid gejuich op uit de gelederen van het Duitse ontzettingsleger toen de soldaten van de Poolse koning dichterbij kwamen.
En toen de Polen rond 16.00 uur op vlak terrein stonden, kon Sobieski zich opmaken voor de beslissende aanval.

Naar verluidt was het café van Kulczycki een geliefde verzamelplaats voor de Weense elite.
Turkse koffiebonen in Weense cafés?
De overwinning op de Ottomanen bracht ons cafés, croissants en bagels, zo luidt een hardnekkig idee.
Geschiedkundigen hebben er zo hun twijfels over.

Mythe 1: Achtergelaten koffiebonen gingen naar het eerste café
Toen de Turken verjaagd waren, haalden de Oostenrijkers alles van waarde uit het vijandelijke kamp.
De Poolse edelman Jerzy Franciszek Kulczycki griste volgens de legende een paar zakken met koffiebonen mee en gebruikte die om het eerste café van Wenen – en een van de eerste in heel Europa – te beginnen. Hij serveerde er onder meer de eerste cappuccino, want de Turken deden geen melk in hun koffie.
Dit verhaal doet al eeuwenlang de ronde, maar volgens historici die de bronnen hebben doorgespit, is het een mythe. Er zijn veel aanwijzingen dat het eerste Weense koffiehuis is geopend door de Armeniër Johannes Theodat in 1685, twee jaar na het beleg, en of hij Turkse bonen had, is niet bekend.

Mythe 2: Oplettende bakker schiep croissant
De legende wil dat een Weense bakker op een nacht gerommel onder zijn winkel hoorde. Hij alarmeerde de soldaten, die een Turkse tunnel ontdekten en verwoestten. Als aandenken bedacht de bakker de croissant: een Turkse halvemaan. Dit verhaal is zeer twijfelachtig.

Mythe 3: Koning kreeg een bagel
De eerste bagel zou een cadeau zijn geweest voor de Poolse koning Jan III Sobieski als dank voor zijn rol in de Slag om Wenen. Hij had de vorm van een stijgbeugel. Dat kan niet kloppen, want er zijn al bagelachtige broodjes bekend uit 1610.
Ottomanen slaan op de vlucht
Vanaf zijn vooruitgeschoven positie zag Kara Mustafa dat het helemaal misging: na de Poolse opmars dreigden de Europeanen zijn troepen te omsingelen en de weg terug naar Wenen af te snijden. Ook de vluchtweg naar Hongarije zou snel buiten bereik komen.
De Duitsers begonnen een nieuw offensief en bestookten de commandopost van de grootvizier met projectielen, waardoor het steeds moeilijker werd voor de Ottomaanse opperbevelhebber om het overzicht te behouden.
Toen kwamen de Polen in actie: met 18.000 ruiters gaf Sobieski het startschot voor de grootste cavalerieaanval uit de geschiedenis, rechtstreeks gericht op het vijandelijke kamp.
Onder leiding van de koning stormden de huzaren vooruit met geheven lans. De Ottomaanse verdedigers konden geen dekking zoeken tussen de tenten en werden massaal gespietst door de lansen van de vliegende huzaren.
Het Turkse leger kon de aanval niet weerstaan en viel volledig uit elkaar. De soldaten ontvluchtten in paniek het slagveld. De grootvizier moest inzien dat de slag verloren was.
Hij spoedde zich vanuit de commandopost naar zijn tent in het hoofdkamp, griste zijn privégeldkist mee en rende zo snel zijn tent weer uit dat hij zijn tulband verloor.
Na ruim 12 uur was de veldslag voorbij. Wenen was bevrijd en West-Europa was veilig voor de Ottomanen. De Turken drongen nooit meer zo diep door op christelijk terrein.

Terrorist verwees naar Slag om Wenen
Kort voor zijn terreuraanslag in Noorwegen in 2011 schreef Anders Breivik het manifest 2083: A European Declaration of Independence, waarin hij de christelijke zege op de moslims bij Wenen verheerlijkte.
In werkelijkheid hadden de partijen echter nog andere motieven dan godsdienst alleen. Zo steunden de katholieke Fransen de Ottomanen tegen de katholieke Habsburgers.
Bovendien was het Turkse leger multireligieus: de sultan had ook troepen gehaald uit zijn christelijke vazalstaten in Zuidoost-Europa, en de Poolse cavalerie telde soennitische Lipka-Tataren.
Inwoners juichen Sobieski toe
Toen het op 13 september licht werd, scheen de zon op het verlaten kamp van de Ottomanen. De inwoners van Wenen kwamen uit de puinhopen van hun stad tevoorschijn om de tenten leeg te roven.
Maar de Poolse cavalerie had die nacht al alle kostbaarheden meegenomen, en Jan III Sobieski had de rijkdommen uit de tent van de grootvizier opgeëist.
Over de vele dode en gewonde Ottomaanse soldaten die op het slagveld waren blijven liggen, schreef hij aan zijn vrouw: ‘Ze waren ons zwaard niet waard, dus we maakten een groot vuur en verbrandden ze allemaal.’
In een brief aan de paus gaf de koning zijn eigen draai aan de beroemde uitspraak van Julius Caesar: ‘Wij kwamen, wij zagen en God overwon.’
Diezelfde dag maakte hij als een Romeinse keizer een triomftocht door Wenen, omringd door buitgemaakte Ottomaanse vaandels.
Een grote mensenmenigte scandeerde ‘lang leve de koning van Polen’. Om de Ottomaanse grootvizier te vernederen werd zijn paard achter dat van de Poolse koning aan getrokken.
Hoewel Kara Mustafa aanvankelijk had weten te ontkomen, zou hij alsnog boeten voor zijn nederlaag.
Drie maanden na het fiasco werd hij terechtgesteld – gewurgd met een zijden draad door de mannen van de sultan.