Duizenden enthousiaste Turken zijn bij elkaar gekomen op het centrale plein van de kuststad Inebolu aan de Zwarte Zee.
Het is 27 augustus 1925, en alle ogen zijn gericht op het podium waar Mustafa Kemal Atatürk, grondlegger en president van het nieuwe Turkije, spreekt.
‘Dit hoofddeksel wordt ook wel een hoed genoemd,’ zegt de president, en hij toont een brede panamahoed aan de grote mensenmenigte.
‘Sommigen zullen beweren dat deze niet bij ons Turken past. Maar laat ik het meteen zeggen: zij zijn ongeïnformeerd en onwetend. Ik zou hun willen vragen: hoe kan de fez, die uit Griekenland komt, meer Turks zijn dan de hoed?’
De toeschouwers dragen Atatürk op handen. De 44-jarige volksheld had de Turken in de Eerste Wereldoorlog een glorieuze overwinning op de Britten bezorgd bij Gallipoli, en na de oorlog heeft hij op de ruïnes van het verslagen Ottomaanse Rijk de nieuwe republiek Turkije opgebouwd.
Zonder de bezielende leiding van Atatürk was het land in handen van de Britten, Fransen en Grieken gevallen, daar is iedereen het over eens.
Dus als Atatürk van leer trekt tegen de fez, zal hij wel een punt hebben.