De 44-jarige brandweercommandant John Damrell bevindt zich in zijn huis in Beacon Hill, een oude wijk van de Amerikaanse stad Boston. Om 19.24 uur hoort hij de klokken van het stadhuis vijf keer slaan, gevolgd door een pauze en nog twee slagen.
Damrell weet meteen hoe laat het is. Hij grist zijn helm mee en rent naar buiten.
Als hij even later bij de brand aankomt, slaan de vlammen uit een huis van vijf verdiepingen. Het is nog maar zes jaar oud en is een van de vele nieuwe gebouwen die de laatste decennia zijn verrezen in het zakendistrict van Boston. De commandant heeft ze eerder ‘veredelde zagerijen’ genoemd vanwege de houten daken en het grote brandgevaar.
Nu regent het puin en stukken hout. De brandweer voert een ongelijke strijd tegen het vuur. De vlammen zijn zo heet dat het water uit de slangen verdampt zodra het in contact komt met het vuur.

De brandweer van Boston spande zich tot het uiterste in, maar kon weinig uitrichten.
10 minuten later slaat de brand over naar naburige gebouwen. Op straat is het zo heet dat de brandweerlui moeten schuilen achter schilden of in greppels. Om 19.45 uur stort het hoge gebouw in in een lawine van puin en vonken.
Het is zaterdag 9 november 1872 – slechts één jaar nadat een groot deel van Chicago tot de grond toe afbrandde tijdens een van de ergste stadsbranden in de geschiedenis van de VS. Terwijl Damrell toekijkt hoe het vuur zich een weg door het zakendistrict van Boston vreet, denkt hij dat het een kwestie van uren is voordat zijn geliefde stad hetzelfde lot ondergaat.

Op zijn 17e meldde John Damrell zich aan bij de vrijwillige brandweer, en hij streed zijn hele leven voor een brandveilig Boston.
Paardengriep maakt ramp erger
Met zijn 25 jaar ervaring als brandweerman en vier jaar als commandant had John Damrell al het een en ander meegemaakt, maar niets had hem kunnen voorbereiden op de schaal van de verwoesting die hij zag toen hij Chicago een paar weken na de brand bezocht.
Op 8, 9 en 10 oktober 1871 was een derde van de grote stad weggevaagd. 17.500 gebouwen waren weg, 300 inwoners waren omgekomen en bijna 100.000 mensen waren dakloos geworden. De economische schade bedroeg 220 miljoen dollar – zo’n 4 miljard dollar naar huidige maatstaven.
‘De brand van Chicago kent volgens mij zijn weerga niet in de wereldgeschiedenis,’ zei Damrell op 28 oktober 1871 tegen het stadsbestuur van Boston. Hij hoopte dat de tragedie in Chicago de bestuurders van zijn stad zou doen inzien dat ze in actie moesten komen.
‘Als er hier brand uitbreekt en onze watervoorziening niet flink verbeterd is, denk ik dat we allemaal machteloos staan – God en de mens.’ Brandweercommandant John Damrell tegen het stadsbestuur
In de afgelopen 50 jaar had Boston een ware bevolkingsexplosie doorgemaakt. Het inwonertal was met meer dan 800 procent toegenomen sinds Damrell in 1828 was geboren, en nu was de stad met zijn 250.000 inwoners de op zes na grootste van de VS. Damrell had de transformatie van havenplaats naar industriële metropool meegemaakt, en hij wist dat het met de brandveiligheid slecht gesteld was.
De straten waren smal en de waterdruk was belabberd vanwege de verouderde leidingen. Er waren veel te weinig brandkranen en de brandweer had bij lange na niet genoeg wagens. Damrell probeerde de politici al jaren aan hun verstand te peuteren dat het vijf voor twaalf was, maar zij vonden hem maar een zeurkous.
Het stadsbestuur van Boston mocht graag bezuinigen op de publieke uitgaven, en veel leden zagen Damrell bovendien als een charlatan die het geld van de belastingbetaler wilde verspillen aan allerlei onzin.
Damrell leidde een groep ambtenaren rond in het brandgevaarlijkste gebied, de zakenwijk, en zei:
‘Als er hier brand uitbreekt en onze watervoorziening niet flink verbeterd is, denk ik dat we allemaal machteloos staan – God en de mens.’
Maar het mocht allemaal niet baten. Zelfs wat er in Chicago was gebeurd schudde de politici niet wakker, want dat was een overvolle arbeidersstad. Boston was volgens hen vooral een intellectueel centrum vanwege de universiteiten in de omgeving.
In de herfst van 1872 kreeg John Damrell er nog een uitdaging bij: er brak paardengriep uit in de VS, waardoor de onmisbare werkpaarden onbruikbaar werden. Alle 21 brandweerwagens die Damrell en zijn mensen hadden, werden door paarden getrokken. Zonder de dieren moesten de brandweerlui de loodzware wagens zelf trekken.
Op 28 oktober 1872 kreeg Damrell er echter 500 vrijwilligers bij om de brandweerwagens te helpen trekken. Toch zag het er niet best uit voor de brandweer, en al snel kregen de mannen te maken met de grootste ramp in de geschiedenis van Boston.

In de 18e eeuw moesten alle inwoners van Boston twee emmers water in huis hebben om branden in de buurt te helpen blussen.
Boston brandde voortdurend
De brand in 1872 was lang niet de eerste keer dat de hoofdstad van de staat Massachusetts te maken kreeg met het verwoestende vuur.
Boston werd in 1630 gesticht, en al in het eerste jaar brak er brand uit omdat een inwoner het een goed idee vond om zijn schoorsteen van hout te maken. In de 17e eeuw stond de dichtbebouwde stad meerdere keren in brand, en in 1711 vond de eerste brand plaats die ‘grote brand van Boston’ genoemd werd. Het eerste stadhuis ging in vlammen op, en een jaar later werden er bucket brigades gevormd, die branden met emmers water moesten bestrijden.
In 1760 viel Boston ten prooi aan de tot dan toe ergste brand in de Amerikaanse koloniën. Het vuur verwoestte 350 gebouwen en maakte meer dan 1000 mensen dakloos. Na deze ramp kwamen de politici in actie en namen ze een aantal wetten aan die de brandveiligheid sterk verbeterden. Zo moesten alle gebouwen in het getroffen gebied worden herbouwd met bakstenen of leisteen in plaats van hout.
Deze maatregelen werkten, maar in de loop der tijd kwam de klad erin. Zo gaf het stadsbestuur toestemming voor hoge gebouwen met een houten dak, wat in 1872 noodlottig bleek.
Geringe waterdruk zorgt voor problemen
Alles was op 9 november 1872 zoals het hoorde in het zakendisctrict van Boston toen de werkdag op zijn einde liep. Kooplieden en fabriekseigenaren sloten hun bedrijven voor de rustdag, en de vele duizenden arbeiders klokten uit na een lange werkdag. Zoals gewoonlijk dronken ze nog een biertje in de pubs en saloons van de wijk.
Op de brandweerkazerne Engine House 7 in het zuiden van het district zei brandweerman Daniel Marden tegen een collega:
‘Het belooft een rustige avond te worden.’
Dat zou weldra een voorbarige uitspraak blijken.
Rond zeven uur ’s avonds ontstond er brand in de kelder van een gebouw van vijf verdiepingen in Summer Street. Er waren meerdere kleding- en stoffenzaken gevestigd, en de laatste medewerkers waren net naar huis toen het vuur via de liftschacht oversloeg naar de bovenste etages.
Een paar straten verderop hoorde politieagent John M. Page mensen roepen ‘Brand! Brand!’, en toen hij bij het gebouw aankwam, stond het in lichterlaaie. Hij rende naar het dichtstbijzijnde brandalarmkastje, haalde zijn sleutel tevoorschijn en activeerde het alarm.
Toen het signaal van alarmkastje 52 binnenkwam op het stadhuis, dat als alarmcentrale diende, werden de klokken meteen geluid. Eerst vijf slagen, toen een pauze en vervolgens nog twee slagen vertelden de brandweer dat er brand was bij kastje 52.
Maar de mannen moesten hun 3 ton zware brandweerwagen met de hand trekken, en toen ze eindelijk bij de brand aankwamen, woedde die al ruim een half uur. Het vuur was al aan het overslaan naar andere huizen in de dichtbebouwde wijk. De brandslang werd aan een kraan gekoppeld, maar de waterdruk was niet hoog genoeg om het dak te kunnen bereiken, waar de brand het felst was.

Terwijl hun huizen in lichterlaaie stonden, gooiden de inwoners van Boston hun spullen uit het raam om te redden wat er te redden viel.
Felle brand smelt huizen
Even later arriveerde John Damrell, en hij beval zijn mannen zich vooral op de belendende percelen te richten om verdere verspreiding te voorkomen. Het was echter al snel duidelijk dat de brandweer dit gevecht niet zou gaan winnen. Zo snel had Damrell een brand nog nooit zien overslaan.
De vonken sprongen als een zwerm sprinkhanen van gebouw naar gebouw. De brandweerlui riepen dat de mensen de gebouwen moesten ontruimen, en 10 minuten later waren ze ingestort.
Om 20.00 uur werden de klokken van het stadhuis voor de derde keer geluid, wat betekende dat alle 459 brandweermannen van Boston moesten uitrukken.

Alle Amerikanen leefden mee met de inwoners van Boston na de brand, waar liederen, gedichten en boeken over verschenen.
Thomas Leighton Jenks, lid van het stadsbestuur, kwam ook naar de brand. Op nerveuze toon zei hij tegen Damrell:
‘Nou, dat is me het brandje wel, kapitein!’
De brandweercommandant had geen tijd voor grapjes en beet Jenks toe:
‘Ja, en de stad is ten dode opgeschreven, want ik heb niet genoeg mannen.’
De ernst van de situatie drong tot Jenks door:
‘Meen je dat?’
‘Ja, en ik weet waar ik het over heb!’ riep Damrell.
Jenks werd naar het telegraafstation gestuurd om de hulp in te roepen van alle brandweerkorpsen uit een straal van 80 kilometer. Het voortbestaan van Boston stond op het spel.

Vanwege de extreme temperaturen bleven er vaak slechts enkele bakstenen van een gebouw over.
Rond middernacht stond het grootste deel van Summer Street in lichterlaaie. Zoals Damrell al had gevreesd, had het vuur op veel plaatsen vrij spel vanwege het gebrek aan brandweerkranen. In een paar uur had de brand zich honderden meters naar het noordwesten verspreid. In een woonblok aan Purchase Street gooiden wanhopige bewoners hun spullen uit het raam om ze van de vlammen te redden.
Damrell stuurde zijn mannen het gebouw in om het te ontruimen. Vervolgens rende hij naar het hoogste gebouw van de wijk, trapte de deur in en begaf zich naar het dak om een overzicht te krijgen van de omvang van de brand: het vuur naderde de hoofdstraat Franklin Street in het hart van het zakendistrict.
De brandweercommandant dirigeerde al zijn manschappen daarheen in de hoop dat ze – geholpen door de vele bakstenen huizen – de brand daar onder controle konden krijgen. Maar dat was onmogelijk. De hitte was zo intens dat de vlammen alles verzwolgen.
Toen de dichter Oliver Wendell Holmes de brand zag, merkte hij op:
‘Het vuur verteerde de grote gebouwen, die leken weg te smelten in de vlammen.’
Slechte infrastructuur maakte het brandweer moeilijk
Vanwege paardengriep, een lage waterdruk en afgesloten brandalarmkastjes kon een brand in Boston uitgroeien tot een enorme ramp.

Stralen kwamen niet tot het dak
De waterleidingen onder de straten van Boston waren oud, te dun en slecht onderhouden. De waterdruk was gering, waardoor de waterstralen van de brandweer niet tot de bovenste etages kwamen.

Brandkranen waren verroest
De 2606 brandkranen die Boston telde waren roestig, en de meeste waren van een oud model, dat maar één uitgang had waar een brandslang op aangesloten kon worden. Bovendien waren er veel te weinig brandkranen in de zakenwijk, waar het met de brandveiligheid het slechtst gesteld was.

Alarmkastjes zaten op slot
De brandalarmkastjes van Boston waren een vooruitstrevend idee, maar omdat er in de jaren vóór de grote brand veel valse alarmen waren geweest, zaten ze op slot. Alleen politieagenten hadden een sleutel.

Paarden hadden griep
De zware brandweerwagens werden normaal door paarden getrokken, maar toen de brand uitbrak, waren die massaal geveld door de paardengriep. Daarom moesten vrijwilligers de karren trekken, wat tot vertraging leidde.

Houten daken waren brandbaar
De meeste nieuwe hoge gebouwen in het zakendistrict hadden een zogeheten mansardedak, een houten constructie die zeer brandgevaarlijk was. Omdat de huizen dicht op elkaar stonden, kon het vuur tussen de daken overspringen.

Overal waren gaslekken
De gebouwen en straten van het zakendistrict van Boston werden verlicht met gaslampen. Toen de brand uitbrak, werden de gasleidingen verwoest, waardoor er wolken brandbaar gas ronddreven. Die voedden de vlammen.
Dieven rennen de vlammen in
Hoewel de brandweerlui zich tot het uiterste inspanden, verspreidde het vuur zich die nacht door de hele wijk. Overal stortten gebouwen in, en de lucht werd zwaar van de as en de rook. Dat weerhield de bewoners er echter niet van de straat op te gaan: zo’n 100.000 mensen gingen kijken hoe de wijk in vlammen opging.
Velen waren dronken, en een aantal bewoners maakte van de gelegenheid gebruik om waardevolle voorwerpen uit brandende gebouwen te stelen. Damrell vertelde later:
‘Hele woonblokken stroomden vol met het ergste gespuis dat ik ooit gezien heb. Op een gegeven moment ging ik een huis binnen en stuurde ik 50 of 60 man weg. Ze waren de winkels aan het leegroven.’
De vele toeschouwers liepen de brandweer in de weg, waardoor het blussen nog moeizamer ging.
Uit wanhoop stapte een groep bewoners naar de burgemeester met een drastisch voorstel. Ze wilden het vuur stoppen met brandgangen, en die konden maar op één manier gecreëerd worden: gebouwen opblazen met buskruit.
‘Als je iemand ziet die een gebouw probeert op te blazen, arresteer hem dan. En als je hem niet kunt arresteren, maak hem dan dood.’ John Damrell tegen de politie van Boston
Damrell zag die strategie helemaal niet zitten, maar de burgemeester gaf groen licht en burgers begonnen meteen kruitvaten te plaatsen. Niemand had echter van tevoren bepaald waar de brandgangen moesten komen, en de explosies maakten het alleen maar erger. Ze verwoestten gasleidingen, waardoor het gas de straten in stroomde. Bovendien raakten er veel mensen gewond tijdens de ontploffingen.
Ambtenaren probeerden vergeefs het gasbedrijf een paar keer zo ver te krijgen de gaskraan dicht te draaien.
Op zondagochtend greep de brandweercommandant in. Zijn bevel aan de politie van Boston was niet mis te verstaan:
‘Als je iemand ziet die een gebouw probeert op te blazen, arresteer hem dan. En als je hem niet kunt arresteren, maak hem dan dood.’

Old South Meeting House werd in 1729 gebouwd en staat nog fier overeind in Boston. Het kerkgebouw is nu een museum.
Op dat moment had de brand al honderden gebouwen en zes kades van de haven verwoest. Het vuur koerste nu af op de kerk Old South Meeting House. Dat was een van de oudste gebouwen van Boston en was beroemd vanwege de Boston Tea Party-beweging die er in 1773 was opgericht uit protest tegen de belastingverhoging die de Engelsen hadden opgelegd. De opstand eindigde met Amerikaanse zelfstandigheid.
Damrell besefte dat de brand op deze plek gestopt moest worden. Er begon hulp uit andere steden binnen te druppelen: inmiddels waren maar liefst 1700 mannen het vuur aan het bestrijden, en het effect begon zichtbaar te worden. Zelfs burgers waren op huizen geklommen om het vuur met dekens te doven.
Een paar uur lang voerden de brandweerlieden een heroïsch gevecht, en om 15.30 uur waren ze de brand, die meer dan 20 uur gewoed had, eindelijk meester. Maar toen Damrell uitkeek over de oude zakenwijk, zag hij slechts een zee van vonken en rokende as.

Boston werd gered dankzij hulp uit naburige steden, die onder meer de imposante Amoskeag-brandweerwagen stuurden.
Stoombrandweerwagen bedwong vuur
De brandweer van Boston zwoegde dapper, maar een gloednieuw model brandweerwagen was de grote held in de laatste fase van de brandbestrijding.
De 21 brandweerwagens van Boston hadden een stoompomp en waren op papier modern, maar in feite waren ze oud en versleten. Een aantal naburige steden had echter geïnvesteerd in een nieuw model van het bedrijf Amoskeag, dat in 1871 op de markt was gekomen. De stoomketel van deze wagen wekte veel meer energie op, en sommige exemplaren konden zelfs rijden zonder paarden.
Ondanks de tegenvallende waterdruk in de brandkranen wist de Amoskeag-brandweerwagen waterstralen te produceren die tot aan de daken van de hoogste gebouwen kwamen. En een Amoskeag-wagen behoedde de iconische kerk Old South Meeting House voor de ondergang na een drie uur durend gevecht tegen de vlammen.
Een ooggetuige beschreef het wonderbaarlijke staaltje techniek:
‘De brandweerwagen schudde en brulde, als enige bolwerk tegen een wereld die in brand stond. Zelfs als de motor rechtstreeks van de maan was gekomen, had hij niet meer indruk kunnen maken.’
De brandweer van Boston was zo in haar nopjes met de zelfrijdende Amoskeag dat dit model na de brand werd aangekocht.
Miljoenen dollars schade
In de dagen na de ramp waren politie, brandweer en vrijwilligers druk bezig met opruimen. 746 gebouwen waren afgebrand en er waren zo’n 20 doden gevallen, onder wie twee brandweermannen. Er was voor 75 miljoen dollar schade aangericht – 1,6 miljard naar huidige maatstaven.
Duizenden ondernemers waren hun zaak kwijt, en de media bombardeerden John Damrell tot zondebok. De man die jarenlang had gewaarschuwd voor deze ramp, werd er nu van beticht slecht voorbereid te zijn geweest en geen leiderschap te hebben getoond.

De zakenlieden van de stad lieten zich niet uit het veld slaan. Op de puinhopen van hun winkel zetten ze een bord neer om hun klanten de nieuwe locatie mee te delen.
Na twee jaar nam Damrell ontslag als brandweercommandant, maar hij bleef de rest van zijn leven strijden voor een betere brandveiligheid. In 1873 richtte hij de National Association of Fire Engineers op, de eerste vereniging van Amerikaanse brandweerkorpsen, die nationale richtlijnen opstelde voor brandveilige gebouwen.
In 1877 werd hij benoemd als de eerste bouwinspecteur van Boston. Tot zijn dood in 1905 voerde Damrell meerdere verordeningen in, waarmee Boston een van de meest brandveilige steden van de VS werd.