In de bijtende kou legde de uitgemergelde Frederick Douglass op 1 januari 1833 de 11 kilometer af van de plaats St. Michaels naar een boerderij in Bayside in de staat Maryland aan de Amerikaanse oostkust. Over zijn schouder had de 16-jarige slaaf een knapzak met zijn schamele bezittingen. Douglass was nogal opstandig en was daarom naar ‘slavenbreker’ Edward Covey gestuurd. ‘Om je te breken,’ had zijn eigenaar, Thomas Auld, voor zijn vertrek gezegd.
Net als de meeste van zijn lotgenoten in de Zuidelijke VS was Douglass als slaaf geboren. Hij groeide op bij zijn oma en werd op zijn achtste aan Thomas Auld verkocht, die hem uitleende aan zijn broer Hugh in Baltimore. Daar had Douglass het naar omstandigheden goed: hij kreeg genoeg te eten, het werk was te doen en Hughs vrouw leerde hem zelfs lezen en schrijven.
‘Ik kreeg te horen dat ik als een wild, jong werkpaard was, dat gebroken moest worden voor een zwaar leven in slavernij.’ Frederick Douglass over zijn tijd bij de slavenbreker
Maar aan de goede tijd kwam een eind in 1832, toen Douglass terugkwam bij zijn oorspronkelijke eigenaar. Het voedsel was er schaars, het werk loodzwaar en de relatieve vrijheid waaraan Douglass gewend was geraakt, was weg. De inmiddels belezen tiener schikte zich niet in zijn lot, maar kwam in opstand. Hij weigerde te werken, schold zijn eigenaar de huid vol en liet Aulds paarden los.
Uiteindelijk had de slaveneigenaar er genoeg van en stuurde hij Douglass voor een jaar naar slave-breaker Covey. Die woonde met zijn vrouw en kinderen op een boerderij en bespaarde veel geld door plantage-eigenaren te helpen met hun weigerachtige slaven. Covey had zich toegelegd op het breken van hun wilskracht.
‘Ik kreeg te horen dat ik als een wild, jong werkpaard was, dat gebroken moest worden voor een zwaar leven in slavernij,’ schreef Douglass later in zijn autobiografie. En zijn rug bloedde als de slavenbreker de ongehoorzaamheid uit hem probeerde te slaan met de zweep.

Frederick Douglass stond bekend om zijn standvastigheid en zijn onvermoeibare gevecht tegen onrecht.
Slaven worden mishandeld
Douglass had verwacht dat een slavenbreker een kleerkast van een vent zou zijn, maar de 28-jarige Covey bleek een iel mannetje van nog geen 1,60 meter lang. Angstaanjagend was hij wel: door zijn smalle, grijsgroene ogen, lage nek en grote voorhoofd zag hij eruit als een wolf. En ook qua persoonlijkheid was de gelijkenis met dat dier treffend.
Covey hield zijn ‘kudde’ scherp in de gaten, en als hij vond dat de slaven niet hard genoeg werkten, sloeg hij hen bont en blauw met een stok of een leren zweep. Douglass werkte zo hard als hij kon, maar maakte toch kennis met de zweep.
Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat zwoegden hij en een handjevol andere slaven op het veld. Soms moesten ze hout sprokkelen en op een ossenkar laden.
Douglass had dat nog nooit gedaan toen hij al een paar weken na zijn komst naar het bos werd gestuurd. Hij raakte de controle over de ossen kwijt en ramde met zijn wagen eerst een boom en vervolgens de toegangspoort van Coveys boerderij.
Hierop ontstak Covey in woede. Hij rukte de kleren van Douglass’ lijf en bewerkte hem tot bloedens toe met een tak van een rubberboom.

Zweepslagen waren de gebruikelijkste straf. Slaven kregen vreselijke littekens op hun rug, maar ze konden blijven werken.
De volgende zes maanden kreeg Douglass naar eigen zeggen zeker een keer per week zweepslagen. De open wond op zijn rug kreeg nooit de kans om te helen.
Elke slavenbezitter kon wel met een zweep overweg, maar als gerenommeerd slavenbreker was Covey ook een meester in psychische mishandeling. Als een slang in het gras observeerde de uitgekookte boer zijn slaven vanuit het struikgewas. Soms deed hij zelfs alsof hij naar de stad ging, terwijl hij in werkelijkheid in een boom bij het veld was geklommen.
Daarvandaan keek hij of de slaven wel iets uitvoerden, en later strafte hij degenen die volgens hem niet hard genoeg hadden gewerkt. Voor de slaven leek het bijna alsof Covey bovennatuurlijke gaven had, want hij wist altijd wat ze aan het doen waren.

In de Zuidelijke VS moesten slaven vooral katoen plukken. In 1850 waren er zo’n 3,2 miljoen slaven in de VS, van wie er 1,8 miljoen op katoenplantages werkten.
Na een paar maanden zag het ernaar uit dat de slavenbreker ook Frederick Douglass eronder had gekregen.
‘Mijn lichaam en ziel waren gebroken. De natuurlijke soepelheid van mijn lichaam was weg, mijn intellect was weggekwijnd, mijn zin om te lezen verdwenen, de sprankeling in mijn ogen was gedoofd. Het duister van de slavernij omsloot me – een mens veranderde in een dier,’ schreef Douglass over de eerste, vreselijke maanden bij Covey.
Heel af en toe kon de jonge slaaf echter even aan de harde werkelijkheid ontsnappen en dagdromen over een leven in vrijheid.
De diepgelovige Covey hield zich aan het Bijbelse gebod om de rustdag te heiligen en verbood de slaven op zondag te werken. Douglass bracht zijn zondagen vaak alleen door op een heuvel met uitzicht op Chesapeake Bay. Met een zwaar gemoed keek hij naar de langsvarende schepen.
‘De aanblik viel me zwaar. Ik dacht: jullie, schepen, zijn losgebroken uit de touwen. Ik zit hier als slaaf in mijn ketenen.’

Douglass beschreef de zweep, die bestond uit een handvat en een stukje koeienleer, als ‘erger dan de kat met negen staarten’. De zweep schraapte stukken huid eraf.
Tot bloedens toe geslagen
Op een hete zomerdag in augustus werd Douglass nog eens met de neus op de feiten gedrukt. Terwijl hij graan aan het oogsten was, kreeg hij een zonnesteek en zakte hij in elkaar. Om bij te komen kroop hij naar de schaduw, waar Covey zich op hem stortte.
Hij schopte Douglass hard in zijn nieren en riep dat hij overeind moest komen. De jonge slaaf probeerde op te krabbelen, maar zeeg weer ineen, wat hem een nieuwe schop opleverde. Daarna bewerkte de slavenbreker het hoofd van Douglass met een plank, terwijl hij schreeuwde:
‘Als je hoofdpijn hebt, dan help ik je daar wel even van af.’
Maar de klappen hielpen niet om Douglass sneller op de been te krijgen, en uiteindelijk moest een gefrustreerde Covey zijn slaaf achterlaten, terwijl het bloed over diens gezicht stroomde. Toen Douglass bijkwam, besloot hij dat de maat vol was. Hij vluchtte naar zijn eigenaar, Thomas Auld, om te vertellen hoe slecht diens ‘eigendom’ behandeld werd.
Hij vond echter geen luisterend oor. Douglass kreeg te horen dat hij het pak slaag vast verdiend had en dat hij de volgende ochtend terug moest naar Covey.

Tot in de 20e eeuw hadden veel Amerikaanse plaatsen een geselpaal, waar lijfstraffen werden voltrokken. In 1952 werd de laatste Amerikaan tot zweepslagen veroordeeld.
Toen hij daar aankwam, wachtte de slavenbreker hem op, en volgens Douglass ging hij tekeer als een ‘dolle hond’. Douglass wilde niet nog meer klappen en rende de bosjes in. Daar hield hij zich verborgen tot de slaaf Sandy hem in het oog kreeg. Sandy ontfermde zich over de jonge man en bood hem een maaltijd en een bed aan. Sandy was getrouwd met een vrijgelaten vrouw en had het beter dan de meeste slaven.
Douglass kreeg niet alleen wat broodnodige rust, maar werd ook als mens behandeld. Na een goede nachtrust verliet hij de hut om de confrontatie met de slavenbreker aan te gaan. Maar omdat het zondag was, liet die op zich wachten. De vrome Covey sloeg geen slaven op de dag des Heren. Maar op maandag was het een ander verhaal.

Douglass’ boeken verkopen nog steeds goed.
Autobiografie leidde tot vrijheid
Toen Frederick Douglass in 1845 zijn opzienbarende autobiografie uitbracht, kwam hij in contact met Engelse activisten, die hem hielpen een vrij man te worden.
In 1845 publiceerde Douglass zijn autobiografie Narrative of the Life of Frederick Douglass, an American Slave (in vertaling Het levensverhaal van Frederick Douglass). Het werd een bestseller met 30.000 verkochte exemplaren in vijf jaar.
Dankzij dit succes kreeg hij in 1845 de kans om naar Engeland en Ierland te reizen, waar hij spreekbeurten hield over de slavernij in de VS. Die trokken veel abolitionisten: activisten die zich inzetten voor de afschaffing van de slavernij, maar die nog nooit zo’n welbespraakte zwarte man hadden gezien. Uiteindelijk onderhandelden de quaker Ellen Richardson en haar schoonzus Anna met Douglass’ eigenaren Thomas en Hugh Auld om hem vrij te kopen. De prijs kwam uit op 711 dollar (een kleine 25.000 euro nu). Het geld werd ingezameld door zijn invloedrijke Britse vrienden.
Toen Douglass begin 1847 terugkeerde in de VS, was hij officieel een vrij man. De mensenrechtenactivist schreef nog twee boeken als vervolg op de autobiografie, die ook zeer goed verkochten.
Vechtpartij wordt het keerpunt
Zoals zo vaak kwam Coveys agressie uit het niets. Toen Douglass via de ladder uit de hooizolder klom, belaagde Covey hem en probeerde hij een touw om de enkels van de tiener te binden. Maar voor het eerst in zes maanden, of eigenlijk in zijn hele leven, pikte Douglass het niet meer.
Dat had Covey niet verwacht. Hij schrok toen Douglass hem tegen de grond werkte. De twee mannen rollebolden over de grond, maar Douglass sloeg zijn kwelgeest nooit. Hij probeerde Covey alleen vast te pakken.
‘Verzet je je, klootzak?’ snauwde Covey.
‘Ja meneer,’ antwoordde Douglass, terwijl hij zijn tegenstander strak in de ogen keek.
Nu drong het tot Covey door dat hij het gevecht alleen niet kon winnen. Hij riep zijn neef, maar toen die hem te hulp schoot, werd hij uitgeschakeld door een welgemikte trap van Douglass.
De angst was af te lezen uit de ogen van Covey. Douglass was sterker dan hij en 20 centimeter langer, en het belangrijkste van alles: Douglass was niet bang meer. Het gevecht duurde bijna twee uur.
‘Verzet je je, klootzak?’ Edward Covey tegen Frederick Douglass
Uiteindelijk gaf Covey het op. Buiten adem zei hij:
‘Nou, klootzak, ga maar terug naar je werk. Ik had je niet zo veel zweepslagen gegeven als je je niet had verzet.’
Covey had Douglass helemaal geen zweepslagen gegeven, maar hij probeerde zichzelf er vast van te overtuigen dat hij het gevecht had gewonnen.
Hij vertelde ook niemand over het voorval, want dat had zijn reputatie als keiharde slavenbreker onherstelbaar beschadigd.
Het laatste halfjaar van Douglass’ verblijf op de boerderij was bijna prettig te noemen vergeleken met daarvoor. De slavenbreker krenkte hem geen haar. Volgens Douglass zelf was het gevecht met Covey ‘een keerpunt in mijn leven als slaaf’.
‘Die vechtpartij veranderde me. Daarvóór stelde ik niets voor. Nu was ik een man!’ schreef hij in zijn autobiografie.
Spectaculaire ontsnapping maakte slaven beroemd
Frederick Douglass was niet de enige slaaf die zich aan de ketenen van het Zuiden ontworstelde. Slaven die op spectaculaire wijze het veilige Noorden wisten te bereiken, werden soms beroemd.

De Amerikaanse Hugo de Groot
In 1849 was de slaaf Henry Brown zijn vreselijke leven zat en verborg hij zich in een houten kist van maar 61 bij 86 bij 91 centimeter. Die werd per trein en stoomschip vervoerd naar een mensenrechtenactivist in Philadelphia, 400 kilometer verderop. Na een reis van 27 uur, waarbij hij een paar keer bijna flauwviel, kroop Brown als een vrij man uit de kist. Daarna werkte hij als goochelaar.

Stoomschip gestolen
Robert Smalls was slaaf op een stoomschip en zag kans te ontsnappen toen de witte kapitein aan land was gegaan. Smalls en de 17 andere slaven voeren naar open zee en werden opgepikt door een Noordelijk schip. Later werd Smalls in het Huis van Afgevaardigden gekozen, waar hij zich 12 jaar inzette voor zijn voormalige lotgenoten.

Zeven jaar op zolder
In 1835 vluchtte de slavin Harriet Jacobs van haar gewelddadige eigenaar in North Carolina, die haar ook verkrachtte. Zeven jaar lang hield ze zich schuil op de kleine zolder van het huis van haar oma, waar ze door een kier haar kinderen zag opgroeien. Ze ontsnapte door zich op een schip te verbergen. Jacobs werd beroemd met de autobiografie Incidents in the Life of a Slave Girl.
Naschrift
Na een jaar bij Covey werkte Douglass nog voor twee andere slavenbezitters, waarna hij in 1836 terugkeerde bij Hugh Auld om op diens scheepswerf aan de slag te gaan. In 1838 had hij definitief genoeg van het bestaan als slaaf. Hij deed zich voor als zeeman en vluchtte naar Philadelphia in het vrije Noorden.
De welbespraakte Douglass groeide de volgende decennia uit tot een van de belangrijkste zwarte pleitbezorgers voor de afschaffing van de slavernij. Na de Amerikaanse Burgeroorlog in 1865 was het zo ver. Het gevecht met de tiran Covey nam haast mythische proporties aan in de toespraken van Douglass. Zoals hij het zelf zei:
‘Het was een wedergeboorte van het donkere graf van de slavernij naar de hemel van de vrijheid.’