Coretta King heeft op een avond bezoek van haar vriendin in haar huis in Montgomery, Alabama. Zoals meestal is Coretta’s man, de predikant Martin Luther King Jr., van huis om zich in een van de baptistenkerken van de stad in te zetten voor zwarte burgerrechten.
Het is 30 januari 1956, en al twee maanden is de 27-jarige King druk met zijn busboycot in Montgomery, waar witte inwoners vóór in de bus mogen zitten. Met zijn acties heeft King zich niet geliefd gemaakt bij de witte bevolking, en daarom maakt Coretta zich zorgen als ze een auto hoort stoppen voor het huis.
Dan hoort ze dat er iets zwaars op de veranda valt. Ze kijkt haar vriendin geschrokken aan, en beiden zetten het op een rennen. Ze zijn nog niet de kamer uit of het huis trilt op zijn grondvesten. De kamer staat vol rook en de glasscherven vliegen in de rondte.
De twee vrouwen rennen naar de kinderkamer, waar de pasgeboren dochter van de Kings, Yoki, ongedeerd in haar wieg ligt.
‘Alles is in orde. U kunt beter naar huis gaan. Wij reageren niet met geweld. Wij hebben onze vijanden lief.’ Martin Luther King in 1956, nadat een bom is ontploft op zijn veranda
Als Martin Luther King even later thuiskomt, staat de straat vol politieagenten en boze zwarte bewoners. Nadat hij heeft vastgesteld dat Coretta en haar vriendin ongedeerd zijn, maant hij de menigte buiten het huis tot kalmte.
‘Alles is in orde. U kunt beter naar huis gaan. Wij reageren niet met geweld. Wij hebben onze vijanden lief,’ zegt King.
De predikant staat bekend om zijn geweldloze aanpak van conflicten en zet zich op vreedzame wijze in voor zwarte burgerrechten. Maar zijn vele tegenstanders zijn niet van plan om zijn voorbeeld te volgen: zij zien Martin Luther King als een bedreiging voor de bestaande orde, en iedereen – van de directie van de FBI tot de fanatieke racisten van de Ku Klux Klan – staat in de rij om King een kopje kleiner te maken.
Wonderkind wordt dominee
Al op jonge leeftijd maakte Martin Luther King kennis met de rassenkwesties in de VS. ‘Little Mike’, zoals zijn ouders hem noemden, speelde vaak met een witte buurjongen, maar de vriendschap verwaterde toen de jongens op hun 6e naar verschillende scholen gingen. Op een dag bracht Kings vriend droevig nieuws.
‘Hij vertelde me dat zijn vader hem had verboden met mij te spelen. Dat was een grote schok voor me,’ vertelde King vele jaren later.
Op 14-jarige leeftijd moest King zijn zitplaats in een langeafstandsbus afstaan aan een witte passagier.
Het gevolg was dat hij 145 kilometer lang moest staan, en naar eigen zeggen was hij ‘nog nooit zo kwaad geweest’ in zijn leven. Maar zijn vader, die predikant was, hamerde erop dat Mike ‘de blanke man niet moest haten, maar, als christen, moest liefhebben.’
Die les nam Martin Luther King ter harte, en de slimme, welbespraakte jongeman deed het prima op school.
Hij trad in de voetsporen van zijn vader en studeerde af in de theologie aan de universiteit van Boston, waarna hij als kersverse predikant in de baptistische kerk naar Montgomery in Alabama kwam.
King wilde zijn leven wijden aan het verbeteren van de omstandigheden van de zwarte bevolking, en in Montgomery had hij genoeg te doen. De Zuidelijke stad was volledig gesegregeerd: restaurants, kantines, cafés, scholen, toiletten en zelfs drinkfonteinen waren er in een witte en een zwarte versie.
Maar de strijd voor zwarte rechten begon in de bus. Op een dag in december 1955 weigerde de zwarte Rosa Parks haar zitplaats af te staan aan een witte man. Parks werd gearresteerd, en dat was de druppel voor King.
‘We hebben genoeg van de scheiding en vernedering, we zijn het zat om vertrapt te worden door de wrede voeten van de onderdrukking,’ riep King in zijn kerk.
‘Nigger, we zijn jou en je gelul goed zat. Als je deze stad niet binnen drie dagen verlaten hebt, krijg je een kogel door je kop en blazen we je huis op.’ Een anoniem ultimatum aan Martin Luther King
Met zijn collega’s riep de predikant op tot een zwarte busboycot in Montgomery, om zo de busmaatschappij in de portemonnee te treffen.
Het witte stadsbestuur en de politie probeerden de actie te belemmeren door de zwarte automobilisten die mensen naar hun werk vervoerden te arresteren.
De woede van de witte bevolking richtte zich al snel op de zwarte predikanten, en met name Martin Luther King werd lastiggevallen en bedreigd.
Nadat zijn naam twee maanden lang door het slijk was gehaald, was King bang dat de haatcampagne hem fataal zou worden – vooral toen eind januari 1956 rond middernacht zijn telefoon ging.
‘Nigger, we zijn jou en je gelul goed zat. Als je deze stad niet binnen drie dagen verlaten hebt, krijg je een kogel door je kop en blazen we je huis op,’ zei een stem met een Zuidelijk accent.
Drie dagen later ontplofte de bom op Kings veranda. De predikant bleef er kalm onder, want naar eigen zeggen had hij een paar dagen eerder een openbaring gehad. Een stem had tegen hem gezegd:
‘Ik sta aan je zijde tot de wereld vergaat.’
Volgens King was het de stem van God, en na die ervaring verdwenen zijn onzekerheid en angst als sneeuw voor de zon.
Martin Luther King overleeft steekpartij
De burgerrechtenstrijder zou een beetje moed weldra hard nodig hebben.
De busboycot werd een langdurige affaire, en in maart 1956 werden Martin Luther King en andere zwarte predikanten uit Alabama veroordeeld wegens het organiseren van een illegale boycot.
King moest een boete van 500 dollar en de proceskosten betalen en kreeg bovendien een werkstraf van 386 dagen.
Maar als de autoriteiten dachten dat dat King zou breken, dan zaten ze ernaast. De boycot in Montgomery had veel aandacht gekregen in de pers, en in de Noordelijke Staten werd hij door velen aanbeden als een nieuwe Mozes.
En King trok uiteindelijk aan het langste eind toen het hooggerechtshof bepaalde dat de wettelijke rassenscheiding en de segregatie in bussen in strijd waren met de grondwet.
Met zijn geweldloze protest had hij gezegevierd, en King was voor zwarten en hun witte bondgenoten meer dan ooit een stem van hoop. De burgerrechtenbeweging had de wind in de zeilen.
De boycot sloeg over naar andere steden in het Zuiden, en King, welbespraakt als hij was, stond voortdurend op het spreekgestoelte. Hij groeide uit tot een landelijke leider.
Maar juist vanwege zijn roem was hij een belangrijk doelwit voor degenen die het niet eens waren met zijn boodschap. King kreeg gemiddeld zo’n 40 telefoontjes per dag met bedreigingen aan zijn adres en dat van zijn familie.
Vanwege al die dreigementen werd Martin Luther King altijd begeleid door leden van zijn gemeente, die als vrijwillige bodyguards dienden. Ze hielden vooral witte racisten in de gaten en hadden weinig reden tot argwaan toen de 42-jarige zwarte Izola Ware Curry in september 1958 verscheen in een boekwinkel in New York, waar King zijn nieuwe boek Stride Toward Freedom signeerde.
Maar toen deze verwarde vrouw aan de beurt was, haalde ze een 18 centimeter lange Japanse briefopener tevoorschijn en stak ze die in de borst van Martin Luther King. Geschokte omstanders overmeesterden Curry terwijl de predikant nog met het steekwapen in zijn borst naar het ziekenhuis vervoerd werd.
Er was een lange operatie nodig om de briefopener te verwijderen, en na afloop vertelde de chirurg dat het wapen vlak bij de hoofdslagader had gezeten, en als King vóór de operatie ook maar geniest had, had het de slagader geraakt en was hij dood geweest.
Curry verklaarde dat ze de predikant wilde ombrengen omdat hij haar katholieke geloof had ondermijnd. Ze kreeg de diagnose paranoïde schizofreen en werd opgenomen. De aanslag drukte King met de neus op de feiten: hij kon zich nergens veilig wanen.
Arrestaties zijn aan de orde van de dag
In 1960 zei Martin Luther King zijn baan als dominee op en verhuisde hij met zijn gezin naar Atlanta, Georgia om zich te wijden aan de burgerrechtenstrijd, die op een revolutie begon te lijken.
Op initiatief van King hielden zwarte studenten sit-ins, waarbij ze plaatsnamen in cafés en restaurants waar een rassenscheiding gold en weigerden te vertrekken totdat ze net zo behandeld werden als de witte gasten.
Ook geweldloze protestmarsen waren een belangrijk wapen van King.
Maar vaak eindigden deze betogingen allerminst geweldloos omdat de politie ingreep bij wat ze als illegale demonstraties zag. Met hulp van witte racisten mepten agenten de betogers vaak in elkaar.
Martin Luther King zelf werd ook om de haverklap gearresteerd en kreeg regelmatig een boete voor een verzonnen verkeersovertreding. Zo werd hij in 1960 op de bon geslingerd voor rijden zonder rijbewijs, hoewel zijn rijbewijs nog twee jaar geldig was.
In 1963 maakte de politie het erg bont en werd King in een isoleercel gegooid.
‘Je begrijpt pas wat totale duisternis inhoudt als je in zo’n hol hebt gezeten,’ zei King later.
Steeds meer Amerikanen, ook witte, steunden zijn strijd echter, die in augustus 1963 zijn hoogtepunt bereikte met de Mars naar Washington. 250.000 mensen hoorden de predikant er in de verzengende hitte zijn beroemde I have a dream-toespraak houden bij het Lincoln-monument.
‘Ik heb een droom dat mijn vier kleine kinderen ooit in een natie zullen leven waar ze niet beoordeeld worden op hun huidskleur, maar op hun karakter,’ klonk het vanaf het spreekgestoelte.
Die woorden staan nu in het collectieve geheugen gegrift. Maar Kings succes leverde hem ook vijanden op in de hoogste regionen van de macht.
FBI gaat achter Martin Luther King aan
Niet alleen Zuidelijke deelstaatregeringen en politiekorpsen hadden een appeltje te schillen met Martin Luther King. Vanuit het FBI-gebouw in Washington opende de directeur van de federale politie, J. Edgar Hoover, een klopjacht.
Hoover beschouwde King als een persoonlijke vijand omdat de activist in verband met de demonstraties en aanhoudingen had gezegd dat de FBI ‘faalde in het beschermen van de negers tegen de wreedheden in het diepe Zuiden’.
Dat pikte de machtige FBI-baas niet, en bovendien was hij ervan overtuigd dat King en grote delen van de burgerrechtenbeweging aangestuurd werden door communistische krachten en daarom een bedreiging voor de nationale veiligheid vormden.
Al sinds 1962 luisterde de FBI leiders van de beweging af, maar er was nog geen greintje bewijs voor een communistische connectie.
Toen de aanhang van Martin Luther King na de succesvolle mars naar Washington in augustus 1963 stevig was gegroeid, zette Hoover er een tandje bij.
‘We moeten hem beschouwen als de gevaarlijkste neger voor de toekomst van dit land,’ schreef Hoovers rechterhand William Sullivan op 30 augustus 1963 in een memo.
Meteen daarna begon de FBI microfoons te plaatsen in de hotelkamers en kantoren van King om compromitterend materiaal tegen hem te vinden. En dat lukte – niet in de vorm van communistische connecties, maar van seksuele uitspattingen.
Het afluisteren van zijn hotelkamers bracht bescheiden drinkgelagen en orgiën aan het licht, waarop King en zijn vrienden zich uitleefden. ‘Ik neuk voor God,’ zou de predikant volgens een FBI-agent hebben gezegd.
Hoover zorgde ervoor dat zijn agenten verhalen over de escapades van de dominee naar de pers lekten, maar die hapte niet.
De FBI wilde de opnamen niet vrijgeven, en zonder bewijs hielden de journalisten zich verre van de geruchten, vooral omdat de predikant op handen gedragen werd door zwarten en progressieve jongeren.
‘We moeten hem beschouwen als de gevaarlijkste neger voor de toekomst van dit land.’ FBI-notitie over Martin Luther King, 1963
President Kennedy luisterde naar het volk en ontpopte zich als een bondgenoot van King toen hij in 1963 aan een nieuwe burgerrechtenwet begon te werken.
Die wet moest een eind maken aan de rassenscheiding, maar een paar maanden later werd de president doodgeschoten in Dallas. Toen Martin Luther en Coretta King hoorden dat de president omgekomen was, zei de dominee:
‘Dat zal mij ook overkomen. Deze maatschappij is ziek.’
De nieuwe president, Lyndon B. Johnson, zette de samenwerking met King voort, en in juli 1964 werd de burgerrechtenwet aangenomen. De onvermoeibare strijd van de predikant had op landelijk niveau resultaat gehad.
Hoover kon het groeiende succes van King maar moeilijk verkroppen.
In november 1964 – kort voordat de dominee naar Scandinavië afreisde om de Nobelprijs voor de Vrede in ontvangst te nemen, beschreef de FBI-directeur hem tegen een groep journalisten als ‘de meest notoire leugenaar‘ en ‘een van de slechtste personen in het land’.
In het openbaar antwoordde King: ‘Hoover moet onder zware druk staan dat hij met zo’n uitspraak komt.’
Maar in zijn kantoor, dat de FBI afluisterde, zei hij tegen zijn secretaris dat Hoover oud en dement aan het worden was en dat hij moest aftreden.
Die uitspraak zette alleen nog maar meer kwaad bloed bij Hoover.
Korte tijd later viel er een brief bij de dominee op de deurmat. Die leek te zijn geschreven door een anonieme zwarte Amerikaan, maar kwam in werkelijkheid van de FBI.
‘Kijk in je hart, King. Je weet heel goed dat je een bedrieger bent en ons zwarten tot last bent. Het is zonneklaar dat je geen morele principes hebt. King, er staat je maar één ding te doen. Je weet wat dat is. Er is maar één uitweg voor je, en die kun je maar beter kiezen voordat je smerige aard aan het hele land getoond wordt,’ stond er in de brief, die later bekend werd als de ‘FBI-King-zelfmoordbrief’.
Hoovers pogingen om King te grazen te nemen slaagden nooit.
De FBI beschikte alleen over roddels, geen politiek dynamiet. Kings imago bleef onbezoedeld, maar hij begon neerslachtig te worden omdat zovelen hem naar het leven stonden.
‘Ze willen me breken,’ zei King in 1964 tegen een vriend.
Racisten belagen Martin Luther King constant
Terwijl de autoriteiten alles deden wat in hun macht lag om Martin Luther King kapot te maken, droegen witte racisten ook een steentje bij. Eerder was het bij dreigende taal gebleven, maar nu werd King ook fysiek belaagd. Hij reageerde echter steevast geweldloos.
‘Het doet pijn, maar het beschadigt me niet,’ zei hij in 1966 toen iemand in Chicago een steen ter grootte van een honkbal tegen zijn hoofd had gegooid.
Tijdens een bezoek aan Birmingham kreeg King een paar vuistslagen in zijn gezicht van een lid van de Amerikaanse nazipartij. De predikant hield zijn handen thuis en riep ‘laat hem met rust’ toen zijn mensen ingrepen.
Toen King begin 1965 naar Selma, Alabama, ging om een grote protestmars te organiseren, sloeg een fascist hem neer in zijn hotel en schopte hij hem in zijn buik. King deed niets, maar zijn broer sleurde de aanvaller weg.
Hoewel de burgerrechtenwet tegen rassenscheiding van kracht was, werden zwarte Amerikanen in de Zuidelijke Staten nog zwaar gediscrimineerd.
In Selma wilde Martin Luther King de aandacht vestigen op de vele wetten die zwarten het stemmen beletten. Zo was er de zogeheten grandfather clause, die bepaalde dat alleen personen wier grootvader stemrecht had gehad, naar de stembus mochten.
De protestmarsen leidden tot matpartijen waarbij de politie en witte racisten weerloze zwarte mannen, vrouwen en kinderen in elkaar sloegen.
Het geweld bereikte een hoogtepunt toen de witte predikant James Reeb, een burgerrechtenvoorvechter, met twee witte collega’s een verkeerde straat in liep. Daar zat de Silver Moon, de stamkroeg van leden van de Ku Klux Klan.
‘Hé niggers!’ riepen vier van hen tegen de witte dominees. Twee van hen wisten te ontkomen, maar Reeb werd met een ijzeren staaf bewerkt en overleefde het niet.
Het land was in rep en roer, en de gebeurtenissen in Selma waren de directe aanleiding dat de discriminerende wetten in strijd met de grondwet werden verklaard.
Dat was een glorieuze overwinning voor Martin Luther King, maar de doodsbedreigingen en aanvallen namen toe. King had het er geestelijk steeds zwaarder mee, en familie en vrienden begonnen zich zorgen om hem te maken.
Toch liep King nog tot aan de lente van 1968 voorop bij protestmarsen. Op 3 april sprak hij stakende bouwvakkers toe in Memphis, Tennessee.
Vóór zijn aankomst was er gedreigd met een bom in zijn vliegtuig, en er gingen geruchten over aanslagen. Maar het leek alsof King zich op die voorjaarsdag had verzoend met zijn lot:
‘Net als iedereen wil ik graag een lang leven leiden. Maar ik maak me geen zorgen meer. Ik wil alleen Gods wil laten geschieden. En vanavond ben ik blij. Ik ben helemaal niet bezorgd. Ik ben voor niemand bang!‘
Het waren Kings laatste woorden vanaf een spreekgestoelte.
Strijd wordt Martin Luther King fataal
Er waren nog geen 24 uur verstreken toen Martin Luther King het balkon van het Lorraine Motel in Memphis op stapte, waar hij overnachtte.
De 39-jarige predikant haalde een van zijn geliefde mentholsigaretten uit zijn binnenzak, en toen hij die in zijn mond stak, klonk er een schot.
Een kogel trof de burgerrechtenactivist in de onderkaak en boorde zich in zijn keel. King bleef achter in een plas bloed.
Het schot was gelost door de ontsnapte gevangene James Earl Ray, die na een klopjacht van twee maanden werd opgepakt. Ray was een fanatieke racist en wilde volgens zijn broer ‘een land alleen voor blanken, zonder joden en negers’.
Ray verklaarde zich schuldig in de rechtbank, maar trok zijn bekentenis later in. Sindsdien vragen velen zich af of Ray op eigen houtje handelde of dat hij deel uitmaakte van een groep.
Zowel de FBI als de Ku Klux Klan zijn ervan beticht achter de moord te hebben gezeten, en verschillende regeringen hebben onderzoekscommissies ingesteld, maar er kwam nooit duidelijkheid.
Na 13 jaar van dreigementen, vuistslagen en moordpogingen hadden Kings vijanden toch weten af te rekenen met de burgerrechtenactivist, maar de nagedachtenis aan hem en zijn geweldloze protesten leeft voort.
De strijd voor zwarte burgerrechten gaat ruim 50 jaar na de dood van Martin Luther King nog door.