In de jaren 1930 was Victor Hugo Green postbode in New York.
Hij behoorde tot de groeiende Afro-Amerikaanse middenklasse, die door hard te werken het ultieme statussymbool van die tijd bij elkaar wist te sparen: een auto.
Net als zijn zwarte vrienden was Green het echter meer dan beu om te worden gediscrimineerd – vooral als hij een enkele keer met de auto op vakantie ging.
In 1936 publiceerde hij daarom The Negro Motorist Green Book – een gids voor zwarte autobezitters.
Green wilde in zijn eigen woorden ‘de zwarte reiziger informatie verschaffen om problemen en vernederingen te vermijden en een aangenamere reis te hebben’.
De eerste uitgave had een bescheiden 10 pagina’s met adressen van hotels en restaurants in New York waar zwarten welkom waren.
Het pamflet groeide al snel in omvang en oplage, want talloze zwarte automobilisten hadden hulp nodig om discriminatie en gevaarlijke situaties te vermijden in de VS, die in die tijd rassensegregatie kende.
Auto geeft ongekende vrijheid
Eind jaren 1930 kwam de VS uit een economische depressie en konden steeds meer arbeiders een eigen huis en auto betalen. De auto werd voor zwarten met geld al snel een symbool van vrijheid.
Met een eigen auto hoefden ze niet meer in kleine, vieze wachtkamers op de bus te wachten, terwijl hun blanke landgenoten elders in het busstation in een comfortabele, frisse ruimte zaten.
Ook hoefden ze niet langer in oude, gammele treinwagons te reizen, terwijl blanken verder naar voren in de trein prinsheerlijk in moderne coupés zaten.
Maar hoewel ze nu de vrijheid hadden om zelfstandig te kunnen reizen, bleef racisme een probleem.
Zoals een van hen schreef: ‘’s Ochtends voelen zwarte automobilisten zich zo vrij als een vogel, maar rond lunchtijd duiken de eerste schaduwen al op. Gedurende de middag breiden die zich uit tot een wolkendek, dat een donkere schaduw werpt over de zwarte reiziger. Want hij vraagt zich af: “Waar moet ik vannacht slapen?”’