De Comanche waren de genadeloze heersers van de prairie

De Comanche konden paardrijden als de beste en zaaiden dood en verderf in het Amerika van de 18e eeuw. Van jongs af aan leerden de krijgers de blanke kolonisten te belagen, martelen, ontvoeren en doden. Hun rijk, Comancheria, leek onoverwinnelijk – totdat de indianen eindigden in een reservaat.

De Comanche beroofden, verkrachtten en terroriseerden de kolonisten meer dan 200 jaar.

© Zhuo Shu Liang

De nacht ruikt naar zoet buffelgras. Onder de sterren boven Santa Fe staat een stille ranch.

Mensen en paarden slapen. Slechts een zwakke trilling in de droge, rode grond onder de huisjes van de ranch verraadt dat de dood in aantocht is.

Als één man komen een kleine 100 ruiters uit het donker tevoorschijn en ze omsingelen de houten gebouwen. Met hun strijdkreten wekken ze de Spaanse kolonisten die op de ranch wonen, en die weten meteen hoe laat het is: de Comanche vallen aan!

De eerste huisjes staan al in brand als de bewoners met witte lappen in hun handen naar buiten komen en er hulpeloos mee zwaaien om zich over te geven.

Een groep Comanche drijft de paarden van de ranch uit de omheining, terwijl een andere bliksemsnel de keel van de mannen en de baby’s doorsnijdt.

Een huilend tienermeisje wordt op de grond verkracht, een paar oudere vrouwen worden afgevoerd met een zak over hun hoofd en een touw om hun handen.

De indianen roepen naar elkaar en verlaten de brandende ranch met de gevangenen op sleeptouw, en alle paarden, messen, dekens en keukengerei.

Het geluid van paardenhoeven ebt weg, tot alleen het gekerm en het razen van het vuur nog te horen zijn. Na deze aanval in 1775 was deze ranch nooit meer hetzelfde.

Paardrijvaardigheden geven macht

Toen de paardenranches van Texas en New Mexico halverwege de 18e eeuw getroffen werden door een golf van bloedige overvallen, beseften de blanke kolonisten dat er een nieuw en dodelijk gevaar loerde op de prairie.

Tot dan hadden ze nauwelijks contact gehad met de prairie-indianen en waren de kolonisten nietsvermoedend steeds verder opgerukt.

Maar op de uitgestrekte, open vlakten, waar miljoenen bizons van het hoge, taaie gras leefden, was één stam van bizonjagers een rijk aan het

opbouwen dat de nachtmerrie van de blanken zou worden. In het begin hadden de Comanche weinig succes in de strijd om jachtgebieden en waterbronnen.

Ze stonden met slechts één andere stam op goede voet: de Ute. Van hen hadden ze leren paardrijden, want op de prairie leefden mustangs, wilde paarden.

Al snel konden ze rijden als geen ander en waren ze de beste bizonjagers van de prairie.

‘Met hoge snelheid rijden ze rechts langs de bizon en raken hem precies tussen de achterste rib en het heupbeen in volle galop.’

Zo beschreef de pionier Noah Smithwick de jachttechniek van de Comanche: De bizon zorgde voor goedgevulde magen en dikke mantels en legde daarmee de basis voor de bloeitijd van de stam.

Een voor een werden de naburige stammen verdrongen door de bekwame ruiters, die zich opsplitsten in 13 clans.

Die kwamen alleen bij elkaar om over oorlog te overleggen, want oorlog was samen met jacht van groot belang voor het overleven van de hele stam. Alle jongens werden opgevoed als krijgers.

Vooral kinderen werden ontvoerd omdat zij makkelijk te hanteren waren.

© Alamy/imageselect

Indianen leren spelenderwijs vechten

Smithwick, die af en toe samenleefde met de Comanche, beschreef hoe jonge Comanche-jongens werden losgelaten in het kamp zodra ze konden lopen. Ze

liepen naakt rond, terwijl meisjes net als hun moeder een jurk droegen en niet ver van huis gingen. Met minibogen schoten de jongens op kleine dieren, en met een stompe speer voerden ze schijnaanvallen uit op hun vriendjes.

Om de beurt speelden ze de rol van vijand: óf de merkwaardige Spanjaarden in hun ijzeren harnassen, óf de gevaarlijke Texanen met hun knallende geweren.

Voor de Comanche ging paardrijden boven alles: nog terwijl ze leerden lopen, werden Comanche-jongens op een paard gezet om te leren rijden.

Als ze zich op hun gemak voelden in het zadel en ook in galop bleven zitten, begonnen ze te jagen op bizonkalveren of kalkoenen met een lasso van gedraaide bizondarmen.

Ze verborgen zich in het struikgewas en wachtten geduldig af tot er een groep kalkoenen aankwam.

Dan achtervolgden ze de vogels te paard, net zo lang tot de dieren aan het eind van hun krachten waren en zich lieten vangen en vastbinden.

Dan at de hele familie kalkoen, en de veren staken de indianen in hun haar, of ze versierden er hun speren mee.

De spelletjes waarmee de jongens hun jachttechniek perfectioneerden, leken volgens Smithwick sterk op de tactieken die volwassen Comanche in de strijd gebruikten.

Zoals de mannen urenlang in een hinderlaag lagen om de vijand te overrompelen, oefenden de jongens hun boogschietvaardigheden door een hele tijd doodstil bij een drinkplaats te liggen.

Als er een hert kwam, wachtten ze tot het dier had gedronken, net als de mannen steevast hun pijlen bewaarden tot de blanken hun geweren hadden afgevuurd en aan het herladen waren.

Dan slaakten de jongens een kreet en gingen ze te paard achter het dier aan, dat zijn buik vol water had. Van dichtbij schoten de jonge krijgers hun pijlen af.

Als het dier viel, vilden ze het razendsnel. Van de huid maakte hun moeder een mooie jurk nadat het hert verschalkt was. Een nog betere prooi was een wilde mustang, die ze met de comancheros – Spaans-Mexicaanse handelaren – konden ruilen voor een mes, pijlen of speerpunten.

Na het avondeten mochten de oudste jongens volgens Smithwick samen met de volwassen krijgers van het kamp in de grote tipi zitten.

Daar luisterden ze naar de ouderen, die tabak rookten en verhalen vertelden over hun geraffineerde aanvallen op vijandelijke stammen, over hun paardendiefstallen van Mexicaanse ranches of over die keer dat ze een hele blanke familie die zich op hun terrein had gewaagd, hadden gescalpeerd.

Als de jongens de puberteit bereikt hadden en hadden bewezen dat ze goed konden paardrijden en boogschieten, was het tijd om het mannelijkheidsritueel van de Comanche te ondergaan, waarbij de jongens hun puha zochten: de geest die waakt over een jonge krijger en hem een magische kracht bezorgt.

Slapeloze nachten geven visioen

Vervolgens zonderde de jongeman zich af op een afgelegen, heilige plek. Daar moest hij drie of vier dagen in zijn eentje blijven tot zijn puha zich vertoonde.

Het moment dat de geest verscheen was het belangrijkste in zijn leven: zonder puha zou de Comanche-krijger ‘hulpeloos, als een menstruerende vrouw’ door het leven gaan, zo schreef Smithwick.

Als de geest zich niet liet zien, waren er gelukkig methoden om hem op te roepen: als een jonge Comanche een aantal dagen honger en pijn had geleden en een paar nachten niet had geslapen, was een spirituele ervaring gegarandeerd.

Indien nodig bleef een jongeman vier dagen achter elkaar wakker. Met zijn mes bracht hij zichzelf zo veel pijn toe dat hij bijna flauwviel.

Doorgaans kreeg hij dan zijn visioen: een storm, een grote vogel die langs hem vloog, het gehuil van een wolf, een vallende ster.

Zo kreeg de krijger het teken dat hij in contact stond met de magische wereld en wist hij welke geest zijn beschermer zou zijn.

Na terugkeer in het kamp zou de stam zijn ervaring aanvaarden en kon hij aan het volwassen krijgersbestaan beginnen.

Moeders martelen erop los

Eerst moest de jongen echter zijn moed tonen door zijn eerste bizon te vellen.

Als hij na een geslaagde jacht naar huis kwam met een bizonstaart aan het leren schild dat zijn moeder gemaakt had, dwong hij ieders respect af.

Alle leren voorwerpen die de stam gebruikte – tipi’s, kleding en waterzakken – werden door vrouwen gemaakt, want de werkverdeling bij de Comanche was eenvoudig.

Mannen hielden zich bezig met oorlog en jacht, vrouwen met de rest. Ze reinigden bizonhuiden, maakten zadels en naaiden en repareerden de tenten.

Ze haalden water, sprokkelden brandhout, kookten eten, verzorgden de kinderen, teelden tabak en bedienden de mannen op hun wenken.

Een gevangene beschreef het luxeleven van de mannen: ‘Zonder dat de man een vinger uitsteekt, voert zijn vrouw elke taak uit die bij beschaafde volkeren de echtgenoot toekomt.

De Comanche is een vreetzak en een luiwammes, die raaskallend als een idioot rondloopt en pijp rookt of op de grond ligt te snurken.’

Maar de vrouwen klaagden niet, want hoewel ook zij goed konden jagen en paardrijden, hadden ze niet de fysieke krachten om oorlog te voeren – het belangrijkste van alles.

En de krijgers konden de wrede kneepjes van de strijd afkijken van hun moeder: de vrouwen waren heel creatief als het om pijnigen ging.

Ze hadden de leiding over het martelen van krijgsgevangenen, die vaak tot aan hun wangen begraven werden, waarna hun oogleden werden afgesneden. Dan zou de zon hun ogen verbranden voordat ze van de honger omkwamen.

Soms werden ze vastgenaaid in een verse bizonhuid en in de zon achtergelaten, zodat de huid kromp en de gevangene langzaam doodgedrukt werd.

Blanke vrouwen werden geroosterd boven het vuur, en als ze gilden, werd hun tong uitgetrokken.

Een Comanche-krijger vocht altijd tot de dood, want hij verwachtte eenzelfde behandeling als krijgsgevangene.

Leiders van de Comanche en de Arapachoe bespreken de blanke dreiging.

© AKG Images

De bloedige vollemaan

Jarenlang trokken de Comanche met de bizons mee, maar toen raakten ze via de Ute bekend met de markten in Taos en San Juan in New Mexico.

Daar leerden de Comanche dat ze bizonhuiden en paarden konden ruilen voor metalen

wapens en stoffen, waarop ze paarden gingen stelen van blanke ranches.

‘Niemand overtreft de Comanche in het binnendringen van een kamp, waarna ze de touwen doorsnijden en ongezien verdwijnen met de paarden,’ schreef luitenant Richard Irving Dodge van het federale leger van de Verenigde Staten.

En zelfs troepen konden de blanken niet beschermen: tussen 1800 en 1865 roofden de Comanche zo veel paarden in New Mexico dat soldaten en kolonisten niets meer hadden om op te rijden.

Voor een plundertocht brachten de Comanche-krijgers zichzelf in een trance.

Bij vollemaan voerden ze krijgsdansen op rond een vlammend vuur, waarbij ze elkaar ophitsten onder het geroffel op trommels.

Alle kolonisten in het Wilde Westen waren bang voor de vollemaan, die ze Comanche-maan noemden, want dan verschenen de Comanche met hun gezichten zwartgeverfd als de dood.

Sommigen beschilderden ook hun hele lichaam en paard, vaak met magische tekens van hun persoonlijke puha.

Na een geslaagde rooftocht keerden de Comanche terug met de buit, die ze verdeelden onder de ouderen, vrouwen en kinderen.

Met een parade door het kamp werd de overwinning gevierd, waarbij ze met bebloede scalpen zwaaiden en onder luid gejuich de triomf bezongen. Maar als de aanval mislukt was en de

leider en veel van zijn mannen gedood waren, sneden ze de staarten van hun paarden af en slopen ze het kamp binnen met sombere gezichten.

De vrouwen jammerden en sneden met messen in hun borsten en vingers om hun verdriet te tonen.

De blanken stonden versteld van de hartstocht waarmee er gerouwd werd om gevallenen: een familie kon na de dood van een jonge, veelbelovende krijger wekenlang lamgeslagen zijn van verdriet.

Het verlies van een strijder en jager kon funest zijn, want de familie werd niet meer beschermd en kreeg geen vlees.

Tekort aan indianen dreigt

In de ogen van de blanken hadden de Comanche in het begin van de 19e eeuw weinig reden voor verdriet.

De kolonisten in Texas waren als de dood voor de stam, die soms 1000 kilometer reisde om één blank gezin uit te moorden uit wraak voor een gedode krijger.

Vanwege zijn snel groeiende paarden-imperium had de stam echter een tekort aan werkkrachten, dat werd opgelost met slavernij en polygamie.

Prairie-indianen hadden altijd al meerdere vrouwen ge-had, maar door de paardenhandel van de Comanche nam het gebruik hand over hand toe. Volgens gouverneur Domingo Cabello y ­Robles van Texas had een

Comanche-krijger soms wel vijf vrouwen, en hij voegde eraan toe dat ‘mannen van aanzien er regelmatig maar liefst zeven of acht hebben’.

Krijgers leefden vaak maar kort, en om de bevolking op peil te houden moesten meer vrouwen kinderen krijgen. Toch werden meisjes in slechte tijden op de prairie achtergelaten, en kinderen met een gebrek werden gedood – net als tweelingen, want die vonden de indianen onnatuurlijk.

De weinigen die een hoge leeftijd bereikten, hadden het zwaar: wie niet meer kon werken of de anderen niet bijhield, zonderde zich af om te sterven.

Zelfmoord en euthanasie kwamen veel voor, en ernstig zieken werden aan hun lot overgelaten.

En aan zieken was geen gebrek: de Comanche, die dankzij hun homogene cultuur grotendeels verschoond waren gebleven van pokken en andere epidemieën die de blanken brachten, werden in 1816 bijna gehalveerd door een hevige uitbraak van cholera.

Die ziekte was voor het prairievolk, dat nauwelijks aan hygiëne deed, moeilijk te bestrijden. De ranger Nelson Lee, die drie jaar lang als gevangene onder de Comanche leefde, vertelde dat ze smerig waren en onder het ongedierte zaten.

‘Als het warm is, zwemmen ze in de rivier, maar verder reinigen ze zichzelf niet,’ schreef hij. ‘Het kamp stonk, want ze gooiden overal botten, etensresten en vuil neer. Als het te erg werd, verkasten ze.’

Een nieuwe uitbraak van cholera een paar jaar later maakte opnieuw talloze slachtoffers onder de Comanche.

Ook werden ze nu opgejaagd door de nieuwe Texas Rangers. Bovendien schoten de blanken honderdduizenden bizons af op de prairie om mest te maken van de botten, waardoor de stam extra onder druk kwam te staan.

Daarom besloten drie opperhoofden van de Penateka-clan van de Comanche de blanken te benaderen.

Ze wilden met hen overleggen, maar dit besluit werd de stam fataal.

Het begin van het einde

In februari 1840 keken de inwoners van het Texaanse plaatsje San Antonio hun ogen uit: drie Comanche-leiders reden met hun gevolg door de straten en wilden beraad houden met de blanken.

Kolonel Henry Karnes, die het bevel voerde over het zuidelijke federale front, ving ze op en stemde in met onderhandelingen, op één voorwaarde: de clan moest al zijn blanke gevangenen vrijlaten.

De drie protesteerden niet en beloofden om 20 dagen later terug te keren.

Een beraad was voor de indianen heilig, en op 19 maart arriveerden er 12 opperhoofden van de Comanche met hun vrouwen en kinderen in San Antonio in de verwachting dat het overleg dagenlang zou duren.

Maar ze hadden slechts twee blanke gevangenen bij zich. Een was een onbeduidende Mexicaanse

jongen, maar de andere was de 16-jarige Mathilda Lockhart, die in 1838 samen met haar oudere zus was ontvoerd.

Ooggetuige Mary Maverick beschreef het meisje: ‘Haar gezicht, armen en hoofd zaten onder de wonden en blauwe plekken en haar neus was tot op het bot verbrand.’

De Texanen waren geschokt toen ze het mishandelde meisje zagen, en toen Mathilda aan hen overgedragen werd, vertelde ze hoe ze talloze malen was vernederd.

Ze wist ook te melden dat er nog 15 blanke gevangenen in het kamp werden vastgehouden.

Daarop verklaarden de Texaanse autoriteiten dat ze de Comanche-leiders vast zouden houden tot alle gevangenen vrijgelaten waren.

Toen de opperhoofden doorhadden dat ze gevangengenomen waren, kwamen ze in verweer. Ze beschoten de Texanen met hun pijlen, maar de blanken openden het vuur, en 35 stamleden werden gedood.

Een groter aantal raakte gewond, en 29 Comanche werden gevangen-genomen.

In de optiek van de Comanche waren ze in de val gelokt, en toen de Texanen voorstelden om de indiaanse gevangenen te ruilen tegen de blanken die de Comanche vasthielden, brachten de indianen die allemaal om het leven. In de veldslagen die hierop volgden, dolven de Comanche meestal het onderspit. Hun tijd als heersers van de prairie zat erop.

Van 1836 tot 1875 bevochten Texas Rangers en Comanche elkaar op leven en dood.

© University of Oklahoma Libraries

Van reservaat tot geheim wapen

In 1867 sloten de Comanche, Kiowa, ­Apache, Cheyenne en Arapahoe gezamenlijk het verdrag van ­Medicine Lodge met de overheid.

De indianen zouden beschermd worden tegen de blanke jagers die de bizons aan het uitroeien waren om de botten te vermalen en als mest op hun velden te gebruiken.

In ruil moesten de stammen toestaan dat er spoorlijnen door hun gebied werden aangelegd, de aanvallen staken en vrijwillig verhuizen naar reservaten.

Maar de bizonjacht ging gewoon door, en de Comanche voelden zich opnieuw verraden door de blanke man.

Ze vochten door, en werden pas in 1875 als laatste grote stam gedwongen in een reservaat te gaan wonen.

De Comanche bleken zich echter goed te kunnen aanpassen en waren al snel de succesvolste stam in de nieuwe VS. In 1901 werd hun reservaat zelfs opgeheven en kregen de Comanche dezelfde rechten en plichten als de rest van de Amerikaanse bevolking.

De Comanche wisten echter delen van hun unieke cultuur te bewaren, waar het Amerikaanse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog dankbaar gebruik van maakte.

Speciale eenheden van Comanche en Navajo gaven geheime boodschappen van de geallieerden door in hun oorspronkelijke, ingewikkelde taal.

De Duitsers noch de Japanners wisten deze berichten ooit te ontcijferen.