Vol verwachting neemt het publiek op 1 mei 1786 plaats in het Altes Burgtheater in Wenen. Hier gaat een humoristische opera in première van niemand minder dan Wolfgang Amadeus Mozart, het grootste muzikale genie uit die tijd.
Het stuk heet Le nozze di Figaro en gaat over de bediende Figaro, die op het punt staat te trouwen met zijn grote liefde, het kamermeisje Susanna. Ze werken echter voor graaf Almaviva, die een oogje heeft op Susanna en steeds – tot groot vermaak van het publiek – probeert om haar in bed te krijgen.
‘Hij is de koning, hij doet wat hij wil. Neemt het meisje van haar moeder en gebruikt haar – de dochter van de soldaat, de aanstaande bruid.’ Uit het Gilgamesj-epos, geschreven tussen 2100 en 1200 v.Chr.
De hitsige graaf dreigt zelfs zijn droit de seigneur op te eisen – ‘het recht van de heer’ in het Frans. De Latijnse term jus primae noctis wordt ook wel gebruikt: ‘het recht op de eerste nacht’.
Uiteindelijk slaagt het stel erin om de plannen van de graaf te dwarsbomen. Figaro krijgt zijn Susanna, en zij hoeft de eerste huwelijksnacht niet door te brengen met Almaviva.
Mozart en zijn publiek waren blijkbaar op de hoogte van dit vermeende recht. Maar hadden landheren echt het recht om tijdens de huwelijksnacht met de bruid naar bed te gaan, of is het een verzinsel?
CONCLUSIE: Europese geleerden zijn verdeeld
Tot in de 19e eeuw werd over het algemeen aangenomen dat het jus primae noctis in een duister verleden echt had bestaan.
In de loop van die eeuw kreeg het gebruik echter steeds meer aandacht van Europese geleerden. Terwijl sommigen van hen bleven geloven dat er een kern van waarheid in zat, nam de kritiek steeds meer toe.
Het keerpunt kwam in 1881. Toen concludeerde de Duitse jurist Karl Schmidt – na een grondig onderzoek van historische bronnen – dat er geen bewijs was dat dit recht in de middeleeuwen in Europa had bestaan.
En daarmee was de kous feitelijk af. Hoewel sommige onderzoekers volhielden dat het jus primae noctis ooit heeft bestaan, sluiten de meesten zich aan bij de conclusie van Schmidt: het is een mythe.
OORDEEL VAN DE MYTHEKRAKERS:
Er is geen bewijs.