De eerste viering van het nieuwe jaar en de eerste goede voornemens gaan beide terug tot de oude Babyloniërs, die 4000 jaar geleden leefden in wat nu Irak is. De Babyloniërs vierden oud en nieuw echter half maart, met akitu, een feest van 12 dagen om te vieren dat het eindelijk lente was en er weer gezaaid kon worden.
Tijdens het feest kroonden de Babyloniërs een nieuwe koning of bevestigden ze hun loyaliteit aan de zittende koning met diverse rituelen. Ook de goden werden verzekerd van de toewijding van hun onderdanen. Zo sloten de Babyloniërs een soort pact waarin ze de goden beloofden zich in het komende jaar als betere mensen te gedragen.
Romeinen verplaatsten nieuwjaar
De Babyloniërs beloofden hun schulden af te betalen en voorwerpen die ze in het oude jaar hadden geleend, terug te geven. Ze dachten dat het de goden gunstig zou stemmen als ze woord hielden – of gestraft zouden worden als ze het braken.
In 46 v.Chr. verplaatste de Romeinse dictator Julius Caesar nieuwjaar naar 1 januari. De nieuwe datum was een eerbetoon aan Janus, de Romeinse god van het begin en het einde. Op die dag brachten de Romeinen offers, vierden ze feest en beloofden ze Janus zich in het nieuwe jaar als modelburgers te gedragen.