De Chinezen waren de eersten die hun achterste met toiletpapier afveegden. Wanneer dat op de Chinese toiletten opdook is niet duidelijk, maar de eerste schriftelijke bron die toiletpapier noemt, dateert uit 589. Een ambtenaar schreef dat hij papier met citaten uit religieuze werken niet ‘voor toiletdoeleinden’ durfde te gebruiken.
Toiletpapier lijkt een uitkomst te zijn geweest voor de Chinezen, want volgens 14e-eeuwse documenten werden alleen al in de provincie Zhejiang jaarlijks 10 miljoen pakken gemaakt.
Op andere plaatsen moesten de mensen het echter doen met wat er voor het grijpen lag – meestal bladeren, gras, hooi, mos, stenen, zand of stukjes hout. Rijken hadden liever iets zachters als wol, stof of bont.
‘De grootste noodzaak’
In het Westen deed het toiletpapier pas zijn intrede in 1857, toen zakenman Joseph Gayetty ‘medicinaal papier’ verkocht onder de slagzin ‘De grootste noodzaak’. Het was als grote, losse vellen te koop, in aloë gedrenkt en naar verluidt bedoeld om aambeien te behandelen.
Rollen toiletpapier kwamen pas enkele tientallen jaren later op de markt. De kwaliteit was echter gering, en splinters waren tot de jaren 1930 een groot probleem. Toen was de papierproductie zodanig verfijnd dat er splintervrij toiletpapier gemaakt kon worden.