De kale gebieden werden niet onderhouden en verwilderden. Zo ontstonden grasvelden, waar boeren uit de omgeving hun koeien en schapen lieten grazen.
Eind 17e eeuw kregen ook de grote landhuizen van de adel grasvelden. De hogere klasse imiteerde graag de levensstijl van de vorsten en eigende zich het grasveld toe als een statussymbool, dat liet zien dat de eigenaren zo rijk waren dat ze hun grond niet hoefden te gebruiken voor landbouw.
Grasmaaier veranderde alles
De rijkste aristocraten stelden tuinlieden aan om met een zeis het gras te maaien en onkruid te verwijderen. In de 18e eeuw namen rijke Engelsen zelfs landschapsarchitecten in dienst, die romantische tuinen aanlegden en de verwilderde grasvelden veranderden in goed onderhouden, kortgeknipte gazons.
In 1830 verkreeg de Brit Edwin Beard Budding het patent op de eerste grasmaaier.
De uitvinding maakte een einde aan het tijdrovende, zware en dure werk met de zeis, waardoor kortgeknipte gazons ook bereikbaar werden voor mensen buiten de elite.
Pas in de 20e eeuw werd een gazon iets van iedereen, toen arbeiders wegtrokken uit de drukke stad en in de buitenwijken gingen wonen.