Tuingeschiedenis: Plantenjagers brachten de wereld naar je achtertuin

In de 19e eeuw wilden botanici de zeldzaamste planten van over de hele wereld verzamelen. Kou, rovers en schipbreuk hielden hen niet tegen. Dat jouw tuin zo divers is, heb je aan hen te danken.

Alexander von Humboldt en Aimé Bonpland zoeken naar planten in Venezuela.

Een van de grote niet-Britse plantenjagers was Alexander von Humboldt, die van 1799 tot 1804 in Amerika planten verzamelde met zijn collega Aimé Bonpland.

© akg-images

In de zomer van 1844 wordt de kust van de stad Ningbo in Oost-China gegeseld door een harde wind, maar Robert Fortune merkt het nauwelijks.

De Schotse botanicus heeft alleen maar oog voor zijn doel. In de stormachtige baai ligt het eiland Zhoushan, waar enkele van de zeldzaamste planten van China groeien.

Fortune wil ernaartoe en negeert de waarschuwingen van de kapitein.

Kort daarop stevent het slanke schip uit. Het is de haven nog niet uit of de eerste hoge golf slaat al over de reling.

Het ruim loopt onder water en de bemanning wil in paniek overboord springen. Maar Fortune denkt maar aan één ding: zijn kostbare verzameling exotische planten in het ruim wordt nu door het zoute zeewater verwoest.

De dramatische vaartocht was slechts een van de vele gevaarlijke situaties waarin Fortune en andere 19e-eeuwse plantenjagers terechtkwamen op hun intensieve zoektocht naar planten uit verre streken.

Net als de andere plantenjagers waagde Fortune zijn leven om de mooiste, zeldzaamste en meest exotische soorten te bemachtigen. Met succes.

De avontuurlijke botanici brachten scheepsladingen nog onbekende planten uit de hele wereld naar Europa, en gaven zodoende de flora hier een ongekende diversiteit.

Dankzij Fortune en zijn collega’s staan onze tuinen vol bloemen, struiken en bomen waarvan veel mensen nu denken dat ze altijd al in Europa groeiden.

Maar in feite komen ze van continenten duizenden kilometers verderop, en hun lange reis hiernaartoe heeft bloed, zweet en levens gekost.

Robert Fortune vond onder andere de klimplant clematis in China.

In China vond Robert Fortune onder andere de klimplant Clematis lanuginosa.

© GL Archive/Imageselect, Imageselect & Shutterstock

Europa haalt overal planten vandaan

De invoer van exotische planten in Europa was in de 19e eeuw niets nieuws. Al eeuwen kwamen er planten uit andere werelddelen naar ons continent.

De handel via de zijderoute bracht de Europeanen perziken, abrikozen en rabarber. En nadat Columbus in 1492 in Amerika was aangekomen, ging er een wereld aan nieuwe planten open voor Europa.

De Spaanse veroveraars namen in de 16e eeuw veel planten en zaden mee terug, waaronder tomaten, suikermais en aardappels.

Zo’n 200 jaar eerder hadden jezuïtische missionarissen uit Frankrijk stekjes en kleurrijke illustraties meegenomen van bloemen uit China.

De 18e-eeuwse interesse voor natuurwetenschap en ontdekkingsreizen gaf de belangstelling voor planten een nieuwe impuls. Sommige botanici waren zelf ontdekkingsreizigers.

Dat geldt bijvoorbeeld voor de Brit Joseph Banks, de vader van de moderne plantenjacht. Als wetenschapper nam Banks eind 18e eeuw deel aan de expedities van kapitein James Cook naar de Stille Oceaan, samen met onder anderen de Zweedse botanicus Daniel Solander.

Perziken en aardappels kwamen van ver naar Europa.

De zijderoute bracht de perzik naar Europa, en de Spanjaarden namen de aardappel mee uit Amerika.

© Biodiversity Heritage Library/BHL

Banks nam levende planten mee om ze verder te bestuderen. Dankzij hem maakten de Britten en later ook andere Europeanen kennis met onder meer de eucalyptus, acacia en mimosa.

In de 19e eeuw werd de plantenjacht gesystematiseerd. De industrialisatie en de toenemende handel brachten de Britten grote welvaart. De mensen gingen dingen kopen die hun maatschappelijke positie onderstreepten.

Een gewild statussymbool waren uitheemse planten. Dat het lukte om de planten ook in Europa te laten groeien, werd gezien als een bewijs dat de mens – met name de Britse mens – de natuur kon temmen.

Vanwege de grote vraag gingen botanische genootschappen en particuliere weldoeners in de 19e eeuw veel geld investeren om botanici op nog meer planten uit te sturen.

Horticultural Society of London had een wintertuin.

De exotische bloemen van het Londense tuingenootschap vormden een ware attractie.

© akg-images/De Agostini/Biblioteca Ambrosiana

Tuingenootschap haalde planten uit hele wereld

Onverschrokken botanicus reisde 6000 km

De kleurrijke planten van de jezuïeten uit China spraken de Britten aan. De Horticultural Society, een in 1804 opgericht tuingenootschap, besloot een botanische reis naar het grote rijk in Azië te financieren.

De keus viel op de Schotse tuinman David Douglas, en de reis werd betaald met geld dat het genootschap had ingezameld. De betalende leden zouden een deel krijgen van de zaden die Douglas bemachtigde.

Omdat het in die tijd erg onrustig was in China, werd Douglas naar Noord-Amerika gestuurd. In 1823 begon de eerste van zijn drie expedities, die hem onder andere naar de Pacifische kust brachten.

Uit het nog grotendeels onbekende gebied nam hij onder meer zaden van de sitkaspar, reuzenzilverspar en edelspar mee – en van de boom die zijn naam zou krijgen: de douglasspar.

De bomen bleken al snel bijzonder winstgevend te zijn voor de Europese houtindustrie.

‘Elke 10 à 15 minuten viel er zo’n grote boom met een dreun om.’ David Douglas over zijn reis naar de Noord-Amerikaanse bossen

De expeditie was fysiek zwaar. In 1825 legde Douglas in acht maanden tijd 3387 kilometer af – te voet, te paard en per kano. Het jaar erop had hij die afstand met 6327 kilometer bijna verdubbeld.

Rusten was niet altijd eenvoudig. Toen Douglas in oktober 1826 zaden verzamelde van de grote naaldbomen, waaide zijn tent weg en moest hij de nacht in de openlucht doorbrengen met alleen een deken om zich heen.

‘Slapen ging natuurlijk niet. Elke 10 à 15 minuten viel er zo’n grote boom om, met een dreun alsof de aarde eronder spleet,’ schreef hij later.

Ook zijn gezondheid leed eronder. Douglas kreeg eerst oogontsteking en later sneeuwblindheid. Dat was erg problematisch voor zijn plantenjacht.

‘Ik moet een paarse bril dragen als er sneeuw ligt. Dat doe ik met veel tegenzin, want alle planten krijgen dezelfde kleur,’ klaagde hij.

In een valkuil gestapt

Douglas’ slechte zicht bemoeilijkte niet alleen de plantenjacht, maar kostte hem ook het leven. Tijdens een expeditie op Hawaï in juli 1834 zag hij een valkuil over het hoofd die de lokale bevolking had gegraven om wilde runderen te vangen.

De botanicus viel in het diepe gat en werd doodgetrapt door een stier.

Het werk van plantenjagers was sowieso gevaarlijk, want ze doorzochten bijzonder onherbergzame gebieden.

‘Soms is het oerwoud zo dicht dat je hoed en bril nauwelijks op je hoofd blijven zitten. Andere keren moet je langs een rots zien te komen, er plat tegenaan gedrukt met je armen en benen uitgestrekt, of een diep ravijn oversteken zonder dat je je ergens aan kunt vasthouden,’ schreef de botanicus Joseph Hooker in 1849 in een brief vanuit Darjeeling in India, waar hij zocht naar rododendronzaadjes.

‘Ze dreigden hem neer te steken als hij zich verzette.’ Plantenjager Robert Fortune na een overval in China

Ook zijn collega George Massee had het zwaar te verduren bij zijn jacht op orchideeën in Zuid-Amerika.

‘Ik neem tussen de aardbevingen door de kans te baat om u te schrijven over alle ellende die ik hier heb meegemaakt,’ schreef Massee in 1869 vertwijfeld aan Joseph Hooker.

Hij vertelde onder meer over een hevige aanval van dysenterie en een tekort aan proviand, waardoor hij maanden moest leven op rijstmeel en apenvlees.

En de natuur was niet de enige uitdaging. Hoewel het in de jaren 1840 weer rustig genoeg was in China om er te kunnen reizen, waren buitenlanders niet populair.

Dat ervoer ook Robert Fortune, die in 1844 bijna met planten en al was vergaan bij het eiland Zhoushan. Toen hij een jaar eerder in het land was aangekomen, werd hij tijdens een expeditie door een groep Chinezen overvallen. Ze beroofden hem en gingen daarna zijn bediende te lijf.

‘Ze dreigden hem neer te steken als hij zich verzette en pakten hem alles af. Mijn arme planten, die ik met zo veel moeite had bemachtigd, vlogen alle kanten op,’ vertelde Fortune later.

Gelukkig overleefden Fortune, zijn bediende én de Chinese abelia, een kamperfoelieachtige. De tot dat moment onbekende roze bloem werd een favoriet in de Engelse tuinen.

Bloemenmarkt in Engeland

Exotische bloemen waren niet alleen voorbehouden aan de elite. Ook de middenklasse omarmde de planten.

© Granger/Bridgeman Images

Groene vingers werden statussymbool

Jagers brachten Europa tot bloei

Om meer overvallen te voorkomen, droeg Fortune voortaan traditionele Chinese kleding en een pruik met een vlecht.

Zo wist hij zelfs binnen te komen in de gesloten stad Suzhou, vanwaar hij een zeldzame rozenstruik meebracht, met grote witte bloemen.

Toen Fortune in 1862 met pensioen ging, had hij 120 nieuwe soorten gevonden, waaronder de forsythia, blauwe regen en winterjasmijn.

Maar de plantenjacht was nog niet voorbij. In 1904 reisde de Schotse botanicus George Forrest af naar de Chinese provincie Yunnan. Hij zou niet alleen de laatste grote plantenjager worden, maar ook de koppigste.

Bij de grens met Tibet werden hij en twee Franse missionarissen aangevallen door Tibetaanse monniken, die niets moesten hebben van Chinese en Europese missionarissen. Forrest wist als een van de weinigen te vluchten, terwijl de Fransen en meer dan 60 locals gruwelijk werden vermoord.

Hoewel Forrest dus bijna was omgekomen tijdens zijn eerste expeditie, keerde hij zes keer terug naar de regio. Hij overleed in 1932 aan een hartaanval, op slechts 59-jarige leeftijd.

Gedurende zijn 28 jaar in het veld had de botanicus maar liefst 31.000 specimens verzameld, waaronder van de grootste rododendronsoort ter wereld, Rhododendron sinogrande.

In de tussentijd was de wereld sterk veranderd. De wereldeconomie was er slecht aan toe en de zucht naar avontuur werd begrensd door toenemende politieke spanningen.

Maar het werk van de plantenjagers droeg vrucht. Hun weelderige planten, kleurrijke bloemen en enorme bomen hadden zich niet alleen binnen Groot-Brittannië verspreid, maar door heel Europa.

En als je geluk hebt, staan ze nu ook in jouw tuin.