71 ter dood veroordeelde mannen en vrouwen krijgen op 1 juni 1675 hun laatste avondmaal in de kerk van Torsåker in de Noord-Zweedse streek Ångermanland.
Ze zijn allemaal schuldig bevonden aan het sluiten van een pact met de duivel. De kreten van de vrouwen gaan door merg en been, en het gescheld en gevloek van de mannen schalt door de kerk.
Geen van de aanwezige familieleden van de veroordeelden schiet hen te hulp. Sterker nog: de vaders, broers en echtgenoten van de vrouwen pakken hun wapens en vormen een cirkel rond de handlangers van de duivel.
Met geweld worden de schuldigen naar de Vuurberg gedreven, 5 kilometer verderop. Wie flauwvalt, wordt aan zijn of haar benen voortgesleept.
Aan de voet van de berg onthoofdt de beul de veroordeelden, zodat hun bloed het vuur niet dooft. Elke familie sleept vervolgens een lichaam zonder hoofd naar de brandstapel, ontkleedt het en gooit de heks in het vuur. Een vijfde van alle vrouwen in Torsåker gaat op deze zomeravond in vlammen op.
‘De toveres zult hij niet laten leven.’ Het boek Exodus van het Oude Testament
De massale terechtstelling in Torsåker was het grootste bloedbad van de achtjarige heksenjacht in Zweden van 1668 tot 1676. De massahysterie staat in Zweden bekend als het Grote Tumult.
Van de circa 400 heksen die in de loop der eeuwen zijn gedood in Zweden, kwamen er ruim 300 om tijdens deze periode. De drijvende kracht waren de koning – en kinderen met een levendige fantasie.
Heksen worden zelden gestraft
In de vroege middeleeuwen zag de katholieke kerk toverij als onschuldig bijgeloof. De straf was vaak mild: heksen moesten misschien een extra rondje maken in de kerk of wat meer weesgegroetjes bidden.
Maar geleidelijk werd de kerk strenger, en in 1484 verklaarde paus Innocentius VIII de oorlog aan de heksen, die volgens hem het geloof bedreigden.
Niet veel later gaf de dominicaan Heinrich Kramer de Heksenhamer uit. Het boek, dat de zegen van de paus kreeg, stelde vast dat heksen en tovenaars niet alleen in het bijgeloof bestonden, maar echt rondliepen.
De Heksenhamer sloeg in als een bom en bracht de gemoederen tot in de 17e eeuw regelmatig in beroering. Hoewel het boek een product van het katholicisme was, had het ook invloed in de inmiddels protestantse streken van Europa, waaronder Scandinavië.

De Heksenhamer werd uit woede geschreven door de Duitser Heinrich Kramer. Hij had geprobeerd een stel vrouwen veroordeeld te krijgen wegens hekserij, maar het stadsbestuur van Innsbruck had hém verbannen. De bisschop noemde Kramer gestoord en seniel.
In het 17e-eeuwse Noord-Europa werd er echter zelden iemand veroordeeld wegens hekserij – tot in Zweden de vlam in de pan sloeg.
De hysterie begon met wat onschuldige kinderfantasie: volgens een jongetje van negen had de 11-jarige Gertrud Svensdotter uit het West-Zweedse Älvdalen op het water gelopen toen ze een stel geiten naar huis dreef.
Het verhaal ging als een lopend vuurtje door de streek en kwam ook de plaatselijke dominee, Lars Elvius, ter ore. Elke keer als het doorverteld werd, werd het een beetje aangedikt. Inmiddels had het meisje de duivel aangeroepen en had die haar een zalf gegeven om op haar voeten te smeren, waardoor ze over het water kon lopen – net als Jezus. De geschrokken predikant besloot Gertrud te verhoren.
Dominee krijgt koning achter zich
Begin 1668 verscheen er een nieuwe getuige. Een jongen van 15 vertelde dat de geitenhoedster, die de vragen van de dominee weigerde te beantwoorden, vaak op Blockula was geweest, een eilandje waar naar verluidt de heksensabbat werd gevierd met de duivel. Ze had zelfs zijn zusjes en andere kinderen meegenomen.
Er meldden zich meer getuigen, en de druk op de 11-jarige Gertrud werd opgevoerd. De dominee vertelde haar vermoedelijk dat haar ziel alleen gered kon worden als ze bekende.
Uiteindelijk deed het meisje haar mond open. Een jaar na het voorval met de geiten gaf Getrud 19 mensen aan, onder wie acht volwassenen. De dominee had een doorbraak bereikt.
Al zijn theologische kennis over duivels en demonen kwam nu goed van pas. En Elvius wist zich zelfs gesteund door de Zweedse koning. In 1608 had Karel IX een wet ingevoerd die zonde gelijkstelde aan majesteitsschennis. Op beide vergrijpen stond de doodstraf.
Elvius kon ook met de Bijbel wapperen. In Exodus staat:
‘De toveres zult gij niet laten leven.’
Nu alles juridisch en theologisch dichtgetimmerd was, kon de heksenjacht losbarsten in Zweden.
Kinderen geven hun familie aan
In het voorjaar van 1669 kwam de geruchtenstroom op gang en meldden zich kinderen als getuigen in het dorp Mora even ten zuiden van Älvdalen. Ook daar werden kinderen ’s nachts door heksen naar Blockula gevlogen.

De Zweedse koning Karel IX (1603-1611) zette de doodstraf op hekserij, overspel en ongehoorzaamheid aan ouders.
In augustus 1669 werden de vonnissen geveld en werden 14 heksen en één tovenaar terechtgesteld. Volgens een getuige was het een ‘gruwelijk schouwspel’.
De kinderen uit het dorp keken toe hoe hun moeders, zusters en buren verbrand werden – die ze zelf hadden aangegeven. Aan het eind van de dag kregen de kinderen zelf slaag, want ze hadden immers bekend te hebben gefeest met de duivel.
De voorzitter van de ‘toverijcommissie’, Lorentz Creutz, schreef naar de Zweedse Rijksraad om te pleiten voor een strenge aanpak:
‘Ik kan u ervan verzekeren, mijne excellenties, dat we zonder deze snelheid van handelen te maken hadden gehad met een volledig uit de hand gelopen situatie.’
Maar de edelman Creutz had het mis: de echte hysterie moest nog beginnen.

Sommige vermeende heksen overleefden de marteling die hen tot een bekentenis moest dwingen niet.
Onwettige marteling leverde bekentenissen op
Toverij werd gezien als crimen expectum – een buitengewone misdaad die buitengewone methoden rechtvaardigde. De rechtsbescherming van burgers werd daarom uitgekleed door de overheid.
Afgedwongen bekentenissen
De Zweedse wet stond geen marteling toe, ook niet bij het onderzoeken van misdaden. Maar al vanaf het begin van het Grote Tumult werd er gemarteld om vermeende heksen de ‘waarheid’ te laten vertellen. In 1674 gaf koning Karel XI officieel zijn zegen aan de martelpraktijken.
Onbetrouwbare getuigen
In het 17e-eeuwse Zweden werden getuigenverklaringen van minderjarigen en medeplichtigen niet als geloofwaardig gezien. Maar het probleem was dat er geen andere getuigen van de activiteiten van heksen waren. Om de heksen te kunnen veroordelen, werd de wet overtreden. Daarnaast bespraken kinderen hun verklaringen vooraf. Ook dat zagen de toverijcommissies door de vingers.
Fanatieke vervolgers
‘Fanatieke heksenjager’ is een understatement om dominee Laurentius Horneus te beschrijven. Hij dwong verklaringen van kinderen af door hun hoofd onder water te houden, hen met de zweep te bewerken of hen op te sluiten in zijn kachel, waarna hij deed of hij die aanstak. Pas in 1735 werden de verhalen van de slachtoffers opgeschreven.
De executies overtuigden de bevolking ervan dat heksen echt bestonden. Kinderen met een levendige fantasie waren geschrokken van de straf die de getuigen hadden gekregen, maar hun ouders spoorden hen aan om toch te getuigen. Vaders en moeders wisten zeker dat de handlangers van de duivel hun kinderen ’s nachts in verzoeking leidden.
In december sprak de rechtbank van Mora 55 nieuwe vonnissen uit. De heksenjacht verspreidde zich als een olievlek over heel Zweden, en ook de hoofdstad Stockholm kwam aan de beurt.
Rijksraad weet zich geen raad
Tijdens het Grote Tumult werden er allerlei commissies ingesteld om de zaken te behandelen, anders zouden de rechtbanken nergens anders meer aan toekomen. Maar vanaf het begin waren die commissies het niet eens over hun taak.

Een heksensabbat was een satanische orgie. Volgens het bijgeloof hadden heksen seks met de duivel en zijn demonen.
In alle toverijcommissies zaten overtuigde heksenjagers, maar ook sceptici: mannen die twijfelden aan de verklaringen van de kinderen.
Zo schreef een jurist van de commissie van de streek Hälsingland dat het hem verdacht voorkwam dat kinderen op Blockula witte engelen hadden ontmoet – en vooral dat die hun hadden gezegd dat ze op donder- en zaterdagen niet aan het spinnewiel hoefden te zitten.
Die overduidelijke leugen was het begin van het einde van de massahysterie.
Koppige heks wordt levend verbrand
Maar in de zomer van 1676 twijfelde de Stockholmse toverijcommissie nog niet toen de 63-jarige Malin Matsdotter beticht werd van hekserij. De beslissende getuigenverklaring kwam van haar eigen dochters.
De beschuldigde diende de dominees van repliek, wilde haar volwassen kinderen niet aanraken en maakte zich kwaad over hun leugens terwijl zij haar smeekten om te bekennen om haar ziel te redden.

In Zweden werden heksen meestal niet levend verbrand, maar er waren uitzonderingen.
Dat Malin een heks was, wisten de 40.000 inwoners van Stockholm na haar executie zeker: ze had met de beul staan kletsen terwijl die haar polsen en enkels ketende, en toen ze levend verbrand werd, had ze geen kik gegeven.
Een paar weken later ging het heel anders toen de commissie bijeen was om nog een hekserijzaak te behandelen. In het getuigenbankje stond het 15-jarige dienstmeisje Annika Thomsdotter, dat vertelde dat ze op Blockula zo veel slaag had gekregen dat ze steeds flauwviel. Daarom was ze weggestuurd.
Een van de rechters rook onraad: dit verhaal kwam haar wel heel goed uit. Plotseling barstte Annika in huilen uit en bekende ze dat ze nooit op Blockula was geweest. Andere kinderen hadden haar gedwongen tegen de heks te getuigen.
De verblufte rechter vroeg of ze nog meer kinderen kende die onder druk waren gezet.
‘Ja, Kerstin Jönsdotter,’ antwoordde Annika.

Heksen op weg naar een sabbat op de Blocksberg werden tot ver in de 18e eeuw veel afgebeeld. Hier een diepdruk van Francisco Goya uit 1799.
Kerstin werd erbij geroepen en gaf meteen toe dat ze had gelogen. Nog vóór het middaguur hadden de commissieleden acht gevallen van kindermeineed ontdekt. Alle acht wezen ze drie meisjes aan die achter alle beschuldigingen van toverij in Stockholm zaten.
Hierna werden de heksenprocessen in Zweden opgeschort. De drie Stockholmse meisjes die de heksenvervolging in de hoofdstad hadden ontketend, kregen de doodstraf en werden op 20 december 1676 terechtgesteld. Volgens kerkelijke documenten ondergingen ze hun straf ‘luid roepend tegen God over hun zonden’.
In totaal werden er zeker 315 Zweden gedood tijdens de acht jaar durende massahysterie. De meeste slachtoffers waren vrouw. Hierna werden heksenprocessen weer zeldzaam in Zweden. De laatste vermeende tovenares werd in 1704 terechtgesteld.
LEES OOK:
Bengt Ankarloo: Satans raseri – en sannfärdig berättelse om det stora häxoväsendet i Sverige och omgivande länder, Ordfront, Stockholm, 2007
Jan Guillou: Häxornas försvarare – ett historiskt reportage, Pirat, 2002