Kermit Roosevelt kroop onder een deken op de achterbank terwijl de auto het laatste stukje naar het paleis van de sjah in Teheran aflegde.
De Amerikaanse CIA-agent wilde niet gezien worden door de soldaten bij de paleispoort. Het was een warme nacht begin augustus 1953, en er waren niet veel mensen op straat.
Toen de chauffeur de wachten voorbijreed, was het even na middernacht. Kermit Roosevelt kwam overeind en keek naar buiten.
Hij herkende meteen de ranke gedaante die op de auto af kwam lopen. Mohammed Reza Pahlavi, de sjah van Iran. De 33-jarige regent ging naast de Amerikaan op de achterbank van de auto zitten.
‘Goedenavond, mr. Roosevelt. Ik kan niet zeggen dat ik u verwachtte, maar het is mij een genoegen,’ zei hij, en hij schudde hem de hand.
De twee mannen hadden elkaar zes jaar eerder ontmoet, toen de geheim agent, die ook als adviseur voor het Midden-Oosten werkte, de sjah voor een boek over olie in de Arabische wereld had geïnterviewd.
Maar deze avond ging het gesprek daar niet over. Roosevelt was gestuurd door de CIA, de Amerikaanse inlichtingendienst, die samen met de Britten de zeer populaire premier van Iran, Mohammed Mossadeq, wilde afzetten.

In 1951 werd Mossadeq tot premier van Iran gekozen. Hij nationaliseerde meteen de olie-industrie van het land.
Als het plan kans van slagen wilde hebben, was de medewerking van de sjah nodig, legde Roosevelt uit.
De jonge vorst aarzelde. Hij haatte Mossadeq, die hem onder andere de zeggenschap over het leger ontnomen had. Maar hij was een angsthaas en hij durfde het risico niet te nemen.
Roosevelt wist dat de sjah geen held was en hield hem voor: ‘Als Mossadeq blijft zitten, zal dat leiden tot een communistisch Iran, of een nieuw Korea.’
En als de monarch weigerde mee te werken, dan zou Roosevelt ‘een ander plan’ bedenken – een dreigement dat de CIA best een andere partner kon vinden. Hierna gingen de twee elk huns weegs.
Toen Roosevelt en de sjah elkaar twee weken later weer spraken, had de vorst zich bedacht. Hij was bereid de CIA te helpen op voorwaarde dat hij voor zijn eigen veiligheid Teheran meteen na de coup mocht verlaten.
Onmiddellijk zette Kermit Roosevelt Operation Ajax, zoals de CIA het plan genoemd had, in werking. Binnen een week zou Teheran het toneel worden van een van de meest geslaagde staatsgrepen uit de geschiedenis, gebaseerd op een stortvloed aan desinformatie.
Naderhand zou bijna niemand leugens van waarheid kunnen onderscheiden.
Staatsgreep is Brits idee
Het idee van een staatsgreep tegen de democratisch gekozen premier van Iran kwam oorspronkelijk niet uit de koker van de Amerikanen. De Britten waren woedend dat ze de Iraanse olie kwijt waren.
Begin 20e eeuw had Groot-Brittannië voor 60 jaar het exploitatierecht op de enorme oliereserves van Iran voor een appel en een ei gekocht van de toenmalige sjah.
Het bedrijf Anglo-Iranian Oil Company, gedeeltelijk in staatshanden, verscheepte de olie uit de havenstad Abadan.
Het bedrijf maakte megawinsten, waar de Iraanse staat slechts 16 procent van kreeg, en voor de Engelsen was een eerlijker verdeling onbespreekbaar.
Ze hadden niets te duchten van de sjah, de Iraanse vorst, die ze zelf in het zadel hadden gezet, noch van de premiers van het land, voor wie hetzelfde gold.
Ze wisten dan ook niet wat ze overkwam toen het Iraanse parlement in 1951 met een overgrote meerderheid de edelman en nationalist Mohammed Mossadeq tot premier koos.
Mossadeq wond zich al jaren op over de Britse uitbuiting van Iran, en nationaliseerde de Anglo-Iranian Oil Company meteen na zijn aantreden.
De arme Iraniërs zouden voortaan zelf van de bodemschatten van hun land kunnen profiteren.
Groot-Brittannië overwoog even Iran binnen te vallen, maar vond daar geen draagvlak voor bij de Amerikanen, die weinig op hadden met de koloniale mentaliteit van de Engelsen.
De Engelsen gooiden het daarop over een andere boeg: ze speelden handig in op de Amerikaanse angst voor het communisme en waarschuwden de VS dat Iran in handen van de naburige Sovjet-Unie zou vallen zonder een sterk, prowesters regime.
En omdat Mossadeq de Britten het land uit had gezet, moesten de VS de klus zelf klaren.
In juni 1953 gaf president Eisenhower de CIA toestemming om de premier van Iran omver te werpen. De agent Kermit Roosevelt werd belast met de leiding over Operation Ajax.
Hij reisde onverwijld af naar Teheran en begon onder de schuilnaam James Lockridge aan de stoelpoten van Mossadeq te zagen.

De Britse raffinaderij was hypermodern, maar de Iraniërs die er werkten leefden in zeer armoedige omstandigheden.
Britten verdienden goud aan Iraanse olie
Toen de Britten begin 20e eeuw het alleenrecht op de Iraanse olie kregen, bouwden ze de grootste raffinaderij ter wereld in de havenstad Abadan.
De olie was van groot belang voor de marine, die hem bijna gratis kreeg.
In de Tweede Wereldoorlog steeg de productie van 7 miljoen naar 17 miljoen ton, en na de oorlog ging Groot-Brittannië pas echt van de olie profiteren. In 1947 maakte de Anglo-Iranian Oil Company een winst van 40 miljoen pond, waarvan Iran slechts 7 miljoen kreeg.
De ruim 100.000 onderbetaalde Iraanse medewerkers woonden in primitieve barakken zonder stromend water en elektriciteit, terwijl de Britse ingenieurs in luxe villa’s vertoefden met automatisch besproeide grasvelden en zwembaden.
CIA gebruikt lokale kranten
In de loop der jaren had de Engelse inlichtingendienst een netwerk van plaatselijke geheim agenten opgebouwd, die Roosevelt nu activeerde door met dollars te wapperen.
In de weken voor de coup zette hij een lastercampagne op tegen Mossadeq. Elke dag werd deze door omgekochte politici en journalisten zwartgemaakt.
Volgens Richard Cottam, een van de propagandamakers van de CIA, werden vier van de vijf kranten in Teheran door de inlichtingendienst betaald: ‘Elk artikel dat ik schreef, verscheen bijna onmiddellijk in de Iraanse pers,’ vertelde Cottam trots.
Roosevelt wilde Mossadeq neerzetten als een communistische collaborateur en extremist om het volk tegen hem op te zetten.
Religieuze leiders werden midden in de nacht opgebeld en met zware straffen bedreigd als ze zich tegen Mossadeq zouden keren.
De bellers deden zich voor als communisten, maar waren in werkelijkheid CIA-agenten die de geestelijken tegen Mossadeq in het harnas wilden jagen.
Daarnaast betaalde Roosevelt demonstranten om dagelijks protestmarsen te houden in het centrum van Teheran.
De sjah deed echter het zware werk. Na een aantal geheime, nachtelijke ontmoetingen met Kermit Roosevelt stemde hij ermee in om een koninklijk decreet te ondertekenen waarmee Mossadeq werd ontheven van zij functie als premier.
In feite kon hij alleen door middel van een motie van wantrouwen in het parlement afgezet worden, maar het decreet gaf de coup legitimiteit.
Roosevelt wilde de gepensioneerde generaal Fazlollah Zahedi installeren als nieuwe premier, waar deze 100.000 dollar voor zou krijgen.
Door zijn goede banden met het leger was Zahedi de perfecte Amerikaanse marionet.
Staatsgreep loopt in de soep
Omdat de sjah zich grote zorgen maakte over de aanstaande machtswisseling, liet Roosevelt hem zijn intrek nemen in zijn zomerresidentie aan de Kaspische Zee, die dicht bij een vliegveld lag, zodat hij makkelijk weg kon komen.
‘Als de coup onverhoopt mislukt, dan stappen Hare Hoogheid en ik meteen in het vliegtuig naar Bagdad’, waarschuwde de sjah de dag voor de staatsgreep, die volgens de plannen van Roosevelt op 15 augustus uitgevoerd zou worden.
De vorst zou zijn vluchtplan nog hard nodig hebben.

Broers maakten coup mogelijk
De staatsgreep tegen de Iraanse premier Mossadeq had waarschijnlijk niet plaatsgevonden zonder de broers John en Allen Dulles.
Deze fanatieke anticommunisten bezetten in 1953 de machtigste posten in de Amerikaanse regering. John was minister van Buitenlandse Zaken en Allen was directeur van de CIA.
De voorgangers van de broers hadden geprobeerd democratische bewegingen in de Derde Wereld te ondersteunen, maar John en Allen zagen er geen been in om prille democratieën in de knop te
breken om de controle te krijgen over hun regeringen.
President Eisenhower was tegen een staatsgreep in Iran, maar de gebroeders Dulles overtuigden hem ervan dat Mossadeq niet stevig genoeg in het zadel zat om een communistische couppoging af te slaan.
CIA-directeur Allen Dulles koos de 37-jarige Kermit Roosevelt uit om de opdracht uit te voeren.
Roosevelt had geschiedenis gestudeerd aan Harvard, en in de oorlog was hij geheim agent geweest, waarna hij de leider werd van operaties in het Midden-Oosten. Hij was de man voor deze klus.
De coup werd uitgevoerd door kolonel Nematollah Nasiri, die de soldaten aanvoerde die Mossadeq en de opperbevelhebber van het leger, generaal Riahi, zouden arresteren. Even voor middernacht op 15 augustus ging de kolonel met een groep soldaten op weg om de generaal aan te houden.
Maar ze troffen een leeg huis aan. De kolonel en zijn mannen reden door naar het huis van Mossadeq, maar het was al te laat. Generaal Riahi stond hem met zijn soldaten op te wachten.
De generaal had blijkbaar lucht van de coupplannen gekregen, en hij liet Nasiri onmiddellijk opsluiten.
Ondertussen verbleven Roosevelt en zijn mannen in een huis in Teheran. Ze dronken wodka en zongen liedjes uit musicals.
Ze hadden nog geen idee dat de staatsgreep was mislukt.
Roosevelt weigert op te geven
De ochtend na de couppoging zette Roosevelt de radio aan om het nieuws over de val van Mossadeq te horen.
De uitzending van Radio Teheran begon met militaire muziek, en toen hij even daarna de stem van Mossadeq hoorde, wist de CIA-agent hoe laat het was: de coup was niet geslaagd.
Aan de Kaspische Zee luisterde de sjah ook mee. Hij pakte in allerijl twee koffertjes en steeg even later op in zijn privévliegtuig richting Bagdad in Irak.
Ondertussen begonnen Iraanse veiligheidstroepen een klopjacht op generaal Zahedi, die door de CIA naar voren geschoven was als nieuwe premier.

Een van de handlangers van de CIA was de worstelaar Shaban Jafari, ‘de hersendode’, die met zijn mannen het volk de stuipen op het lijf joeg. De sjah gaf hem een Cadillac
Kermit Roosevelt – in feite de grote man achter de coup – was nog niet in beeld bij de Iraniërs. Hij wist naar de Amerikaanse ambassade te ontkomen.
Vanuit Washington kreeg hij opdracht het land te verlaten, maar Roosevelt sloeg dit bevel in de wind.
Hij was naar Iran gekomen om Mossadeq omver te werpen, en wilde het karwei afmaken.
‘Er is nog steeds een piepklein kansje op succes,’ deelde de agent mee aan het sceptische CIA-hoofdkwartier.
’s Ochtends vroeg op 16 augustus zocht hij generaal Zahedi op, die zich in een appartement in een buitenwijk van Teheran ophield.
Roosevelt had maar één vraag voor hem: was hij bereid een nieuwe couppoging te ondernemen? De generaal had niets te verliezen en zei ja.
Het volk wordt gemobiliseerd
Roosevelt had nog een paar troeven in handen. Hij had het koninklijke decreet dat Mossadeq uit zijn ambt zette, en bovendien een tweede decreet van de sjah, dat generaal Zahedi uitriep tot de nieuwe premier van het land.
Daarnaast beschikte de Amerikaan nog over zijn netwerk van agenten, die hadden laten zien dat ze het volk met behulp van geruchten gemakkelijk konden opstoken.
Roosevelt liet zijn handlangers valse geruchten over de coup verspreiden. De corrupte kranten schreven dat Mossadeq had geprobeerd de sjah af te zetten en dat patriottische officieren de coup hadden weten te voorkomen. Maar Mossadeq en zijn getrouwen roken nog geen onraad.
Ze wisten zeker dat de sjah achter de couppoging zat, en nu hij was gevlucht, leek het gevaar geweken.

Na de val van de sjah en de Iraanse revolutie probeerden sommigen de nagedachtenis aan Mossadeq nieuw leven in te blazen, zoals tijdens deze studentendemonstratie in 1979.
Sjah wilde Mossadeq doen vergeten
Na de coup van 1953 werd ex-premier Mossadeq tijdens een schijnproces veroordeeld tot drie jaar gevangenis en levenslang huisarrest voor verraad en gewapende opstand.
Toen hij in 1956 naar zijn huis gebracht werd, werd hij opgewacht door een woedende menigte onder leiding van Shaban ‘de hersendode’, een van de handlangers van de sjah.
Agenten van de veiligheidsdienst Savak dwongen Mossadeq een verklaring te ondertekenen waarin hij aangaf dat hij de bescherming van de dienst wenste.
De Savak hield hem de rest van zijn leven scherp in de gaten. Bijna niemand mocht hem bezoeken.
De sjah wiste Mossadeq stelselmatig uit het collectieve geheugen van het volk. Er mocht weinig over hem geschreven worden, en al helemaal niets positiefs.
In 1962 maakte de sjah een uitzondering, toen hij al stevig in het zadel zat.
Hij gaf de verboden partij van Mossadeq, het Nationaal Front, toestemming een laatste bijeenkomst te houden, op voorwaarde dat elke spreker de naam van Mossadeq maar één keer zou noemen. 100.000 mensen kwamen opdraven en juichten wanneer de naam genoemd werd.
Mossadeq overleed in 1967 op 85- jarige leeftijd. De sjah verbood een openbare begrafenis en andere uitingen van rouw. Zelfs nadat in 1979 de ayatollahs de macht in handen hadden gekregen, was het gevaarlijk om de naam Mossadeq uit te spreken. Ook de geestelijken zwegen de populaire volksleider het liefst dood.
Intussen werkte Roosevelt dag en nacht om de nederlaag in een zege om te zetten. Hij had een gewiekst plan: eerst zouden ze gajes de straat op sturen om steun te betuigen aan Mossadeq.
Door moskeeën te beschieten en mensen in elkaar te slaan zouden ze zich de woede van het volk op de hals halen.
Vervolgens zouden aanhangers van de sjah de straten heroveren en het land ‘redden’ van Mossadeq.
Een van de duur betaalde handlangers van Roosevelt was de bendeleider en ex-worstelaar Shaban Jafari, bijgenaamd ‘de hersendode’ – een rouwdouwer met meer spieren dan hersenen.
Ook de drie gebroeders Rashidian werkten voor de CIA. Zij hadden een vermogen geërfd van hun vader en dweepten met alles wat Brits was.
Ze stonden al jaren in het geheim op de loonlijst van de Engelsen. De broers betaalden een heel netwerk van politici, moellahs en journalisten om zich tegen premier Mossadeq te keren.
Leger steunt de relschoppers
Het oproer in de straten van Teheran overtrof de verwachtingen van Kermit Roosevelt. Slechts twee dagen na de mislukte coup stond Teheran in brand.
Grote groepen mensen riepen leuzen ter ondersteuning van Mossadeq en lokten nietsvermoedende aanhangers van de premier van de buitenwijken naar het centrum.
Roosevelt zag met eigen ogen hoe de relschoppers tekeergingen: ‘Ze joegen me de stuipen op het lijf’, schreef hij later.
Op het plein voor het parlement stond een menigte van tienduizenden mensen. Een groot standbeeld van de vader van de sjah, Reza Sjah, moest het ontgelden: de demonstranten trokken het met een ketting omver.
‘Het ging nog beter dan we hadden gehoopt. Hoe meer ze de sjah zwartmaakten, hoe meer het volk en het leger ze zagen als vijanden,’ schreef Roosevelt.
Mossadeq deinsde ervoor terug om de politie in te zetten. Hij wilde het recht van het volk om te demonsteren eer-biedigen.
Maar door de anarchie in de straten ontstond het beeld van een machteloze leider, en uiteindelijk zette hij het leger in om de onlusten de kop in te drukken. Ook droeg hij zijn aanhangers op om thuis te blijven.
Dat bleek een verkeerde inschatting te zijn, die Roosevelt in de kaart speelde.
Woensdag 19 augustus kwam de CIA-agent in actie. Horden aanhangers van de sjah gingen de straat op en liepen door de stad, onder het roepen van leuzen als ‘dood aan Mossadeq!’ en ‘leve de sjah!’. Mossadeq beging nu zijn tweede fout.
Hij stuurde generaal Mohammed Daftary om de protesten neer te slaan, maar de generaal was royalist en een goede vriend van de couppleger, generaal Zahedi.
Daftary en andere officieren spraken dan ook hun steun uit voor de protesten en stuurden tanks om de demonstranten te helpen. Het plan van Roosevelt liep gesmeerd.
De CIA-agent hoefde nu alleen nog maar achterover te leunen en de laatste fase van de staatsgreep af te wachten.
Sjah wordt naar Iran gehaald
Bij ministeries, het hoofdkwartier van het leger en politiebureaus braken gevechten uit tussen regeringstroepen en opstandelingen, maar ’s avonds was het lot van Mossadeq bezegeld.
De legerleider werd gevangengenomen en zo’n 300 mensen waren omgekomen.
Korte tijd later bereikten troepen van de coupplegers het huis van Mossadeq. Hier braken zware gevechten uit tussen soldaten die trouw waren aan Mossadeq en het leger van de coupplegers.
De premier zelf zat volgens ooggetuigen rustig in zijn slaapkamer zijn lot af te wachten.
Toen zijn secretaris er bij hem op aandrong om te vluchten, schudde hij zijn hoofd: ‘Als dit moet gebeuren, als dit een staatsgreep is, dan kan ik beter in deze kamer blijven, en in deze kamer sterven.’
Uiteindelijk liet hij zich echter overhalen, en toen de aanvallers na twee uur het huis binnendrongen, was het leeg.
De sjah bedankte bendeleider Shaban ‘de hersendode’ Jafari voor zijn hulp tijdens de staatsgreep met een gouden Cadillac.
Jafari werd in de jaren daarop een bekende verschijning in de straten van Teheran, waar hij rondreed met een pistool aan beide heupen, klaar om elke tegenstander van de sjah aan te vallen.
Op zichzelf bezien was de coup tegen Mossadeq de succesvolste operatie in de geschiedenis van de CIA: Iran bleef de komende decennia gevrijwaard van het communisme.
Maar de sjah voerde een schrikbewind, en een nieuwe staatsgreep kon niet lang uitblijven. In 1979 wierpen ayatollah Khomeini en zijn fundamentalisten de sjah omver, waarna ze een theocratie invoerden.
Hun regime is sindsdien een van de grootste vijanden van de VS – en de CIA.
Kort daarop riep generaal Zahedi zichzelf uit tot de nieuwe premier van Iran. De sjah zelf was ondertussen van Bagdad naar Rome gevlucht, en vernam het nieuws uit zijn vaderland terwijl hij ’s avonds aan het diner zat.
‘Is het echt waar?’ riep hij uit toen hij het telegram had gelezen. Hij stond op en schreeuwde: ‘Ik wist het! Ik wist het! Ze houden van me!’
Niet veel later keerde de sjah terug naar Iran, nu als de machtigste man van het land. Op de Amerikaanse ambassade in Teheran konden Kermit Roosevelt en zijn medewerkers hun geluk niet op.
De CIA-agent was erin geslaagd Mossadeq weg te werken. Als dank maakte de CIA meteen vijf miljoen dollar over aan de nieuwe regering van Zahedi, en nog eens een miljoen aan de generaal zelf.
Roosevelt kon Iran nu, vijf weken na aankomst, met een gerust hart verlaten. Voor hij vertrok had hij nog een gesprek met de sjah.
Nog niet veel mensen wisten van de betrokkenheid van de CIA bij de coup. In het paleis van de sjah proostten de twee met wodka.
‘Ik heb mijn troon te danken aan God, mijn mensen, mijn leger – en aan jou,’ zei de sjah, en hij overhandigde Roosevelt een gouden sigarettenkoker.
Savak drukt oppositie de kop in
Na de coup drong de harde realiteit tot de Iraniërs door. In de eerste weken liet de sjah alle Mossadeq-getrouwen oppakken.
Zo’n 60 officieren werden gedood. De gewezen premier zelf besefte dat hij nooit aan het regime zou kunnen ontkomen en gaf zich over.

Ayatollah Khomeini en zijn fundamentalisten stootten in 1979 de sjah van de troon. Khomeini werd de geestelijk leider van Iran.
Hij werd onder huisarrest geplaatst, en zijn partij, het Nationaal Front, en de communistische partij werden verboden.
De Engelsen en Amerikanen namen het voortouw bij de toekomstige winning van de Iraanse olie, maar moesten de Iraniërs meer betalen dan voorheen.

Vanuit Irak en later Frankrijk werkte Khomeini aan een opstand tegen de sjah. Na de revolutie werd hij als een held onthaald in Teheran.
En in de jaren die volgden gaf de sjah zijn oliemiljarden uit aan wapens en een wrede veiligheidsdienst, de Savak, die moordde, martelde, de bevolking onder de duim hield en alle politieke oppositie genadeloos de kop indrukte.

Op de muren van de verlaten Amerikaanse ambassade in Teheran is goed te zien wat veel Iraniërs van de VS vinden.
Bewondering voor VS sloeg om in haat
De CIA-staatsgreep in Iran maakte een einde aan de democratie in het land en legde de basis voor de haat jegens de VS in Iran.
Vóór de coup bewonderden veel Iraniërs de VS, die de Britse uitbuiting van het land bekritiseerden. Maar het respect verdween toen de Amerikanen Mossadeq afzetten en de gehate sjah steunden.
Voor de aanhangers van Mossadeq was de coup een verrassing omdat de premier zich sterk maakte voor Amerikaanse kernwaarden.
Hij wilde democratie en was voor godsdienstvrijheid, vrouwenrechten en onafhankelijke rechters.
Toen Khomeini in 1979 de sjah ten val bracht, gijzelden revolutionaire Iraniërs 52 mensen in de Amerikaanse ambassade in Teheran. Ze waren bang dat de VS de sjah weer in het zadel zouden helpen.
In de VS werd het drama op de voet gevolgd. Het publiek vond het gedrag van de Iraniërs barbaars en onbegrijpelijk.
Niet veel mensen wisten van de Amerikaanse betrokkenheid bij de dictatuur van de sjah.
47 jaar na dato gaf minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright de schuld van de VS toe: ‘Volgens de regering-Eisenhower waren de acties strategisch gerechtvaardigd, maar de coup betekende een stap terug voor de politieke ontwikkeling van Iran.’
Dichter bij een officieel excuus voor de coup zijn de VS nog niet gekomen.