In een tijd zonder gas, elektriciteit en stadsverwarming moesten onze voorouders praktisch en creatief handelen om de winterkou te doorstaan.
Allereerst richtten mensen hun huizen vroeger zo in, dat ze zo min mogelijk warmte nodig hadden. Dat betekende dat huizen meestal klein waren en dikke muren, lage plafonds en kleine ramen met dikke gordijnen hadden. Zo werd de warmte die van de centrale vuurplaats in het huis kwam, het best behouden.
’s Nachts stopte men zich in met meerdere lagen dekens en een nachtmuts over de oren. Als ze het toch nog koud hadden, konden ze hun bed en voeten warmhouden met een beddenpan – een metalen bak met een lange steel die werd gevuld met hete stenen of gloeiende kooltjes en onder de deken werd gelegd.