’Stoombaden en badhuizen moeten verboden worden, omdat de huid er week van wordt en de poriën zich na een bad openen. Met als gevolg, zoals we hebben gezien, dat pestdampen gemakkelijk het lichaam kunnen binnendringen, wat onmiddellijk de dood tot gevolg kan hebben.’
De Franse lijfarts Ambroise Paré sprak klare taal toen hij in 1568 de sluiting van alle – op dat moment zeer populaire – badhuizen in het land propageerde.
Zoals veel andere artsen in Europa zocht hij wanhopig naar een verklaring voor de vele pestepidemieën waaraan sinds 1347 miljoenen Europeanen waren bezweken.
Nu dachten hij en zijn collega’s de verklaring gevonden te hebben: water was de oorzaak van de gevreesde ziekte, en van kwalen in het algemeen.
Badhuisbezoek was een feest
In de Middeleeuwen waren openbare en privébadhuizen gezelschapshuizen waar rijk en arm minstens een keer per week heen gingen.
Naast een grondige wasbeurt kon men hier ook voor allerlei andere soorten zaken terecht. Vrouwen en mannen namen samen naakt een bad, de wijn vloeide rijkelijk, er werd gekletst en de sfeer was ontspannen.
De Italiaanse schrijver Gian-Francesco Poggio schreef in 1414 over de badhuizen:
‘Wie liefde zoekt, wil trouwen of op zoek is naar afleiding: men komt en masse hier, waar men vindt wat men zoekt.’
In Groot-Brittannië had de term stewhouse, braadhuis, allang een andere betekenis.
Oorspronkelijk sloeg dit op de vochtige warmte in de badhuizen, maar begin 15e eeuw was dit synoniem geworden met een bordeel.
Aanhoudende berichten over het feit dat prostituees zaken deden in de badhuizen, waar ook eerzame burgers en hun kinderen kwamen, leidden ertoe dat het Londense gemeentebestuur in 1417 alle openbare badhuizen verbood.
Het verbod bleek aanvankelijk niet te handhaven; daarvoor waren badhuizen te populair.
En ook in andere Europese steden dienden de badhuizen vaak als dekmantel voor heimelijke afspraakjes en immorele uitstapjes. Priesters gingen dan ook onophoudelijk tekeer tegen het losbandige badhuisleven.
Pas toen artsen tegen het einde van de 15e eeuw en gedurende de hele 16e eeuw steeds luider verkondigden dat badhuizen de bron van ziektes waren en de wortel van alle kwaad – van de pest tot syfilis – maakten de autoriteiten een einde aan de badcultuur.
Water werd tot vijand uitgeroepen, want niet alleen kon water door de huid dringen en ziekte en dood verspreiden, vrouwen konden ook zwanger worden van zaad dat in het badwater ronddreef.

Luizen en vlooien hadden het goed, want rijk en arm vonden het gevaarlijk het hele lichaam te wassen.
Vuil beschermde het lichaam
De Europeanen gingen nu een periode in waarin lichaamsreiniging beschouwd werd als gevaarlijk en decadent.
Een gezonde geest in een vuil lichaam werd de norm. Verstopte poriën en een korst van vuil waren het hoogste goed als bescherming tegen alle ellende.
‘Een bad is niet alleen onnodig, maar ook zeer schadelijk. Het vult het hoofd met stoom en is slecht voor zenuwen en spieren, die losraken, waardoor men jicht krijgt’, waarschuwde de Franse arts Théophraste Renaudor.
Een collega van hem, landgenoot Jean Liebault, voegde daar in 1582 aan toe dat ‘uiterste voorzichtigheid is geboden met water’, en hij raadde aan om in plaats van water een droge doek te gebruiken voor het wassen van gezicht en handen, en om voor het slapen gaan de haren met poeder of zemelen te bestuiven.
Slechts als het vuil zich niet met een droge doek liet verwijderen, kon de huid voorzichtig met water worden aangestipt.
De Duitse prinses Elisabeth Charlotte was hiertoe genoodzaakt toen zij na een warme zomerdag op een stoffige landweg in 1705 thuiskwam en ontdekte dat ze net een grijs masker droeg. ‘Ik moest mijn gezicht wel met water wassen, zo stoffig was het’, schreef ze over deze bijzondere belevenis.
7-jarige prins voor het eerst in bad
Arme sloeber of prinses, niemand waste zich nog. Toen de latere Franse koning Lodewijk XIII in 1601 werd geboren, hield zijn lijfarts een dagboek bij over de lichaamshygiëne van de jongen.
Dat werd een kort verslag: met zes weken werd zijn hoofd gemasseerd en de week erna ingesmeerd met boter en amandelolie.
Toen hij negen maanden was werd zijn haar voor het eerst gekamd, en als vijfjarige werden zijn benen met lauw water gewassen.
Toen de prins net zeven jaar oud was, werd hij, om met de dokter te spreken, ‘voor het eerst in bad gedaan, samen met zijn zuster’.
De hygiëne werd er door de jaren niet beter op. Toen hij volwassen was merkte Lodewijk XIII op: ‘Ik heb de zweetlucht onder mijn oksels van mijn vader geërfd.’
De nare lichaamsgeur van zijn vader, Hendrik IV, was berucht.
Schoon hemd toppunt van hygiëne
De volgende regent van Frankrijk, de Zonnekoning Lodewijk XIV, stond aan het hof bekend om zijn slechte adem en zweetlucht. In plaats van zich te wassen liet Lodewijk, vanaf 1643 koning, zijn handen met wijn besprenkelen.
Maar hij wisselde vaak van hemd, tot wel drie keer per dag. Ondanks zijn stank vond men hem toch redelijk schoon.
Gewassen kleding en linnen waren beter en veiliger dan een gewassen lijf. Kleding trok zweet aan en absorbeerde het, volgens geleerden.
Een van hen verklaarde: ‘We zien nu in hoe kleding zweet van ons lichaam verwijdert. Aangezien zweet olie en zout bevat, impregneert dit de dode planten (het linnen, red.), waarvan de kleding is gemaakt.’
Wit ondergoed, dat voor mannen en vrouwen neerkwam op een knielang hemd, werd het symbool van persoonlijke hygiëne, ook al was de huid eronder grauw en vuil.
De paar mensen die het zich konden veroorloven, trokken elke dag schoon ondergoed aan. De norm was circa eens per maand.
De vrouwen uit Belgisch Brabant zouden extreem schoon zijn omdat ze elke week schoon ondergoed aantrokken – ‘ook als het niet echt nodig was’, zoals een Franse dame van adel opmerkte.
Het modebeeld veranderde en nu stak het krijtwitte ondergoed onder de kleren uit.
Terwijl het ondergoed in de Middeleeuwen goed verstopt zat achter bont en lange wollen doeken, was het nu zichtbaar bij hals en mouwen om te laten zien hoe schoon de drager was.

Zeep was op meer manieren te maken, bijvoorbeeld door dierlijk vet te koken met de as van planten.
Ongedierte had vrij spel
In een wereld waar niemand zich waste en iedereen stonk, zou een lijfgeur niet iets moeten zijn om je voor te schamen. Maar de penetrante geur was constant aanwezig.
De Italiaanse arts Geronimo Cardano klaagde in 1576 dat mannen en vrouwen onder de vlooien en luizen zaten, sommigen onder hun oksels stonken, anderen zweetvoeten hadden en de meesten een slechte adem.
Rijken verdreven de ergste stank met parfum, maar de meesten moesten hun neus dichtknijpen. Mensen van alle rangen en standen zaten onder het ongedierte.
De grote schilders uit die tijd deden dan ook weinig moeite om de beestjes te verbergen.
De Duits-Hollandse schilder Caspar Netscher vereeuwigde in 1669 een rijke, jonge vrouw, in een satijnen jurk met briljantjes bezet – met een luizenkam in haar handen.
De vrouw was bezig haar zoontje te ontluizen.
Koude douches zijn gezond
Na 300 jaar collectieve badfobie kwam het water terug.
Rond 1750 begonnen vooraanstaande artsen en geleerden de revolutionaire gedachte te ventileren dat in bad gaan nog niet zo’n slecht idee was.
Koud water werd nu beschouwd als goed voor de gezondheid. Een van de voorstanders, predikant John Wesley, schreef in 1757 in een boek dat koude douches melaatsen en blinden konden genezen.
In 1791 ging Wesley zelfs nog verder en preekte dat ‘reinheid een goede zaak is’.
Anderen hadden soortgelijke inzichten, zoals de Britse schrijver en arts Tobias Smollett, die in 1752 in een proefschrift over het ‘uitwendig gebruik van water’ beweerde dat verstopte poriën ronduit ongezond waren.
De huid moest kunnen ademen, zodat het zweet weg kon, schreef Smollett, die als een van de eersten een verband legde tussen reinheid en gezondheid.
Toen water weer in de gratie kwam, bevolen artsen hun patiënten weer aan om regelmatig een bad te nemen in zee, rivieren en kuuroorden.
Water werd in alle vormen geprezen vanwege zijn genezende en gezondheidsbevorderende eigenschappen, en terwijl Europeanen vroeger met elkaars vuil, ontlasting en lichaamsgeur hadden geleefd, kwam de eigen hygiëne weer op de agenda.
Napoleon Bonaparte en Joséphine, die in 1796 trouwden, stonden aan de wieg van deze trend.
Lodewijk XIV verafschuwde water nog geen honderd jaar daarvoor, maar de toekomstige keizer van Frankrijk en zijn vrouw gunden zichzelf lange, warme baden.
Napoleon kon de intense geur van een lichaam echter ook wel waarderen, dus in een brief aan zijn kersverse vrouw schreef hij: ‘Ik keer morgen terug naar Parijs. Je hoeft je niet te wassen.’
Gids: Zo neem je een bad
De badrevolutie sloeg aan bij de top van de samenleving, maar het zou nog even duren voordat de persoonlijke hygiëne overal doordrong.
Het zorgde nog voor de nodige opschudding toen de Britse schrijver Charles Dickens in de zomer van 1849 een privéstortbad liet bouwen op het Isle of Wight:
‘Wij nemen elke ochtend een bad, tot verbijstering van de lokale bevolking’, schreef hij.
Schoorvoetend nam de gewone Europeaan het idee over om het lichaam in water te laten glijden. Slechts weinigen wisten nog hoe je dat deed.
Daarom werd het boek Baths and How to Take Them (‘Hoe neem ik een bad’), in 1861 geschreven door een Britse arts, met enthousiasme onthaald.
Daarin werden lezers stap voor stap begeleid in een onbekende, natte wereld.

Na 300 jaar nauwelijks baden wist men niet meer zo goed hoe het moest. Er verschenen daarom boeken over toen persoonlijke hygiëne in de 19e eeuw weer populair werd.