Op straat

In de steden konden vijfjarige kinderen al aan de slag als krantenjongen.
Krantenjongens werden werkloos
Veel kinderen werkten in fabrieken, maar als ze geluk hadden konden ze geld verdienen als loopjongen of straatveger. ‘Loopjongens’ verkochten kranten, brachten spullen rond en zetten kegels rechtop bij een van de populairste sporten uit die tijd: bowling.
Het werk op straat was het veiligst, maar ook erg onzeker. Kinderen werden vaak ontslagen als ze ouder werden, en dan was het moeilijk om ergens anders aan de bak te komen.

Veel schoorsteenvegers kwamen om doordat ze in de smalle schoorstenen of van de hoge daken vielen.
Schoorsteenvegers moeten klein en slank zijn
Na de verwoestende brand in Londen in 1666 werden inwoners wettelijk verplicht om hun schoorsteen te laten vegen.
In de dichtbebouwde steden waren de huizen hoog en de schoorstenen smal, en dus kwam men snel op het idee om kinderen door de pijpen naar beneden te sturen om verstoppingen te verwijderen.
Schoorsteenvegers hadden meestal zo’n 20 kinderen in dienst, die betaald werden door de overheid. Het werk was ongezond en gevaarlijk, maar de kinderen konden, in tegenstelling tot veel van hun lotgenoten, wel carrière maken.
Na zeven jaar konden ze schoorsteenknecht worden en ergens anders werk gaan zoeken – en later konden ze meester worden en zelf personeel in dienst nemen.
In de mijnen

Het stof van steenkool was dodelijk – veel mijnwerkers stierven voor hun 40e aan longziekten of kanker.
Kinderen sjouwden met houwelen
Kinderen die in de mijnen werkten, begonnen vaak met het openen en sluiten van de mijnschachten, het wassen van kolen of het dragen van de houwelen van mijnwerkers.
Als ze wat ouder waren, mochten ze gereedschap naar de mijnen brengen – een klusje dat nog relatief onschuldig was vergeleken met het levensgevaarlijke werk dat ze diep in de mijnen moesten doen.
Soms was het stutwerk niet goed en stortte een mijngang in, waardoor de mijnwerkers geen kant meer op konden. Gaslekken konden enorme explosies veroorzaken, waarna de mijn instortte en iedereen om het leven kwam.
Naarmate de kinderen ouder werden, moesten ze de kolenwagens door de smalle gangen naar de mijnschacht trekken, waar een door stoom aangedreven takel de kolen omhoog tilde.

Het werk van deuropener was ongezond en eenzaam. Kinderen moesten uren wachten op de volgende kolenwagen.
Deuren moeten bewaakt worden
De jongere kinderen in de mijnen werkten vaak als ‘portiers’ en moesten de zogenoemde trapdoors bedienen. Die zware, houten deuren moesten verschillende delen van de mijn afsluiten om de omvang van eventuele explosies te beperken.
Bij elke deur zat een jongetje met een touw in de hand. Hij werkte 12 uur per dag in het pikdonker. Zodra hij een kolenwagen hoorde aankomen, moest hij de deur openen.
Het werk als deuropener was redelijk gemakkelijk, maar erg eenzaam, en het was een grote verantwoordelijkheid. En ook al was het minder gevaarlijk dan het werk in de mijngangen, de kinderen zaten de hele dag in de vochtige kou, waardoor ze vaak ziek werden.
Op de boerderij

Na de afschaffing van de slavernij namen kinderen het werk van de katoenplukkers over.
Gewassen zaaien en naar de markt brengen
Omdat steeds meer mensen naar de stad trokken, ontstond er een arbeidstekort op het platteland – en dat werd opgevuld door kinderen. De vraag was echter minder dan in de steden en dus gingen ze meestal ‘pas’ op 10-jarige leeftijd aan de slag.
De kinderen moesten bijvoorbeeld de dieren verzorgen, aardappels en andere gewassen oogsten of het vee naar de markt brengen.
Zodra de zomer voorbij en de oogst binnen was, kregen ze andere taken. Zo moesten ze brandhout sprokkelen in de bossen. En naarmate ze ouder werden, moesten ze ook fysiek zwaarder werk doen, bijvoorbeeld de akkers ploegen.

De jongste kinderen konden maar moeilijk werk vinden op een boerderij. Soms konden ze aan de slag als vogelverschrikker.
Kinderen waren levende vogelverschrikkers
De armste gezinnen op het platteland probeerden ook werk te vinden voor hun jongste kinderen. Dat lukte vaak niet, maar soms konden de kinderen op hun zevende of achtste aan de slag als levende vogelverschrikker.
Ze moesten dan van vier uur ’s ochtends, wanneer de vogels wakker werden, tot zeven uur ’s avonds op het veld staan – een 15-urige werkdag dus, met alleen een korte pauze om een boterham te eten, soms met wat kaas of spek als ze geluk hadden en de boer hen tijdens de lunch wat extra wilde verwennen.
In de fabriek

De weefmachines in textielfabrieken waren levensgevaarlijk en kostten veel kinderen het leven.
Dodelijke weefmachines
Vooral voor kinderen was het werk in de fabriek extreem gevaarlijk. Toch was het erg populair, omdat ze op deze manier konden werken in de steden, die in de 19e eeuw een enorme aantrekkingskracht hadden op miljoenen mensen.
De fabrieken betaalden slecht en een werkdag duurde 12 tot 14 uur. Om aan goedkope arbeidskrachten te komen, haalden industriëlen vaak kinderen uit weeshuizen. Die konden worden ingehuurd van de overheid, die er zelf ook rijker van werd.
Veel van de jonge arbeiders stonden bij de weefmachines, bijvoorbeeld om gebroken draden te repareren – een levensgevaarlijk klusje, omdat de machines niet werden stilgezet tijdens het onderhoud en ze klem konden komen te zitten met hun vingers, armen of benen.
Daarnaast was het in de fabrieken vaak warm en stoffig, en de slechte ventilatie zorgde voor ademhalingsproblemen, oogontstekingen en maagproblemen.

Kleine kindervingertjes waren ideaal om de tandwielen van machines schoon te maken, maar kwamen vaak klem te zitten – met fatale gevolgen.
Schoonmaken was levensgevaarlijk
Als kinderen nog klein en lenig waren, moesten ze onder de zware machines kruipen terwijl die draaiden. Ze moesten dan bijvoorbeeld stukjes katoen opruimen, wat ‘rapen’ werd genoemd.
Dit was – letterlijk – geen kinderspel, want ongelukken waren schering en inslag en veel kinderen werden gescalpeerd of verloren delen van hun gezicht, bijvoorbeeld als ze met hun haren vast kwamen te zitten in de machine. Ook werden hun handen verbrijzeld door draaiende tandwielen, en sommige kinderen kwamen om als ze tijdens hun 14-urige werkdag in slaap vielen boven een machine.