Universal History Archive/Getty Images
vrije tijd is gevaarlijk teaser

De kerk waarschuwde: Vrije tijd is gevaarlijk

In de 19e eeuw waren de kerk en de fabrikanten het eens: arbeiders moesten zo lang mogelijk werken – voor hun eigen bestwil. Meer vrije tijd zou maar leiden tot zuipen en vechten.

De bereisde Duitse professor Friedrich von Raumer kijkt vreemd op als hij in 1835 Groot-Brittannië bezoekt. Terwijl de machines zoemen en de rook opstijgt uit de fabrieksschoorstenen, vermaakt de elite zich met vossenjachten en uitjes. Maar de arbeidersklasse kan haar lol wel op.

‘Voor het werkende volk zijn er doordeweeks geen leuke evenementen en is er geen vermaak. En zelfs de zondag – die hier streng en rigide is – biedt geen mogelijkheid tot pleziertjes,’ schrijft Von Raumer aan zijn vrienden in Duitsland.

Zijn landgenoot Friedrich Engels, die in 1843 in een textielfabriek nabij Manchester werkt, is ook verontwaardigd.

‘Alcohol is zo’n beetje hun enige bron van vermaak,’ constateert de filosoof, die vijf jaar later samen met Karl Marx het Communistisch manifest zou schrijven.

sloppenwijk

De sloppenwijk Seven Dials grensde aan Soho. Tijdens de industrialisatie woonden de armste mensen van Londen hier in smalle, donkere steegjes.

© Wikimedia Commons

In de 18e en 19e eeuw trokken miljoenen Britten naar de steden, waar de nieuwe fabrieken banen creëerden en de kans boden op een beter leven, ver van het harde werk op het land. Maar de nieuwe arbeidersklasse werd teleurgesteld.

Het loon was karig en de werkdagen duurden eindeloos, want decennialang verzetten fabrikanten en de kerk zich fel tegen vrije tijd. Ledigheid is immers des duivels oorkussen.

Vermaak is voor elite

Sinds de middeleeuwen was vrije tijd een privilege van de elite. Alleen vorsten, de adel en een enkele rijke familie hadden tijd en geld om naar de paardenrennen te gaan en buitenlandse reizen te maken.

Toen door de industrialisatie talrijke voormalige landarbeiders in fabrieken gingen werken, kregen ze voor het eerst vaste werktijden. Maar dat betekende niet dat ze vrije tijd hadden.

vossenjacht te paard

De vossenjacht met paarden en honden was een favoriet tijdverdrijf van de Britse elite.

© Wikimedia Commons

De werkdag begon meestal om 5.00 uur, en pas 15 uur later sloften de arbeiders doodop naar huis.

‘In de fabriek werden we tot de avond opgesloten in ruimtes waar het warmer was dan we op de warmste dag van deze zomer hebben meegemaakt. Behalve drie kwartier lunchpauze mochten we niet rusten, en tijdens het werk mochten we ook niks eten,’ klaagde een katoenspinner uit Manchester in 1818.

Na de zes dagen lange werkweek had niemand nog puf om bijvoorbeeld een hobby uit te oefenen. De meesten wilden alleen nog naar huis, eten en naar bed.

In de middeleeuwen boden de vele christelijke feestdagen de onderklasse nog een onderbreking in hun zware bestaan, maar veel van die dagen werden geschrapt toen de industrialisatie op gang kwam, opdat de fabrieksdirecteuren zo veel mogelijk geld verdienden.

dronken man

Volgens de elite kwamen de problemen met dronkenschap in Engeland niet door het troosteloze leven van de arbeiders in de sloppenwijken, maar door hun slechte moraal.

© Wikimedia Commons

Zelfs de zondag hadden de arbeiders niet voor zichzelf, want de priester verwachtte zijn gemeente in de kerk te zien en ging tekeer tegen mensen die de rustdag gebruikten om iets leuks te doen.

Kerk vreest moreel verderf

Hoewel het christendom rond 1800 diep verankerd was in de samenleving, sloegen steeds meer arbeiders de kerkdienst over. De priesters zagen met lede ogen aan hoe de arbeidersklasse de wijn van het avondmaal verruilde voor biertjes in de kroeg.

En hoewel de meeste arbeiders nog steeds op zondagochtend naar de kerk gingen, liepen ze na de dienst direct door naar de pub, waar ze hun ziel met aardse genoegens verkwanselden.

‘Drinken, vloeken, feestdagen schenden, hanengevechten, kaarten en dansen zijn hier al jaren de favoriete vormen van vermaak,’ schreef een kerkblad in 1823 over een herberg in Yorkshire.

Volgens het blad stond de pub ‘bekend om zijn morele verderf en boosaardigheid in allerlei vormen’.

gebed in de kerk

Veel boeren en arbeiders dommelden weg tijdens de kerkdienst.

© Charles Keene/Wikimedia Commons

Kerk was hard werken voor de onderklasse

De kerk hekelde ook de vele markten waar de Britten hun spaarzame vrije tijd graag doorbrachten.

Hier werd gedronken en gegokt. Honden die tegen dassen of stieren vochten, trokken joelende menigten aan en er braken geregeld vechtpartijen uit. Ook prostitutie kwam veel voor.

De kerk waarschuwde ernstig tegen meer vrije tijd, die regelrecht gevaarlijk zou zijn voor de Britse arbeidersklasse.

‘Het is onze plicht als christelijke hoeders om te waarschuwen voor het dreigende gevaar,’ predikte de Londense priester Robert Dillon in 1830, en een andere priester in de hoofdstad waarschuwde tegen de ‘boze lusten’ en ‘grote verleidingen’.

Dat was nog zacht uitgedrukt volgens de methodisten, een christelijke groepering die zich 100 jaar eerder had afgescheiden van de Anglicaanse kerk omdat die zich te slap zou opstellen. De methodistenkerk dreigde met excommunicatie om de gemeenteleden in het gareel te houden.

‘Wie naar de kroeg gaat, kan geen lid meer zijn van onze gemeenschap,’ stond er in het kerkblad.

‘Het zou de industrie van ons land ruïneren als we de arbeidstijd zouden verkorten.’ Katoenfabrikant in een brief aan een parlementslid, 1847

Naast de kerk gunden ook de fabrikanten de arbeidersklasse zo min mogelijk vrije tijd. Zij vreesden dat zuipende arbeiders de productie zouden verlagen – doordat ze met een kater fouten maakten of doordat ze hun roes uitsliepen onder werktijd.

De fabrikanten lobbyden daarom bij de politici. Zo schreef de katoenmagnaat David Whitehead in 1847 aan lord Morpeth, die lid was van het Hogerhuis:

‘Het zou de industrie van ons land ruïneren als we de arbeidstijd in de fabrieken zouden verkorten en de arbeiders meer vrije tijd gaven.’

Bewegen wordt iets positiefs

De arbeiders lieten zich niet tegenhouden door de alliantie van fabrikanten en kerkleiders – daarvoor waren ze te boos. Ze zwoegden de hele week voor weinig geld en mochten nooit ontspannen.

Ze richtten vakbonden op en staakten maanden voor een kortere werktijd en hogere lonen. Na decennia van onrust voerde het parlement noodgedwongen wetten in die de arbeidersklasse geleidelijk meer vrije tijd gaven.

Maar veel mensen vreesden nog steeds dat de arbeiders die tijd verkeerd zouden gebruiken.

‘Al te vaak gaat de hele zondag op aan drinken of lanterfanten. Je ziet een handwerker zelden of nooit aan gezonde beweging doen in de openlucht,’ zei een arts uit Manchester.

De arbeiders waren echter niet inactief uit onwil. Er waren simpelweg geen geschikte plekken waar ze aan beweging konden doen. Industriesteden als Manchester en Birmingham waren volgebouwd met fabrieken en huizen. En als er al ergens een stukje groen was, mocht dat niet worden gebruikt om te sporten.

katoenproductie

De katoenspinnerij, die katoengaren uit de kolonie India spon, was in de 18e en 19e eeuw een van de grootste Britse industrieën.

© Imageselect

200 jaar streden de arbeiders voor vrije tijd

Wie een balspel speelde op straat, kreeg een boete, omdat het tumult de openbare orde verstoorde.

Maar in de 19e eeuw werd er meer bekend over het belang van bewegen en gingen artsen hun patiënten adviseren om bijvoorbeeld te roeien of wandelen.

Progressieve landeigenaren doneerden grond, zodat er openbare parken konden worden geopend in de buurt van de arbeiderswijken.

‘Ik vind dat er plekken voor beweging en recreatie moeten zijn voor de arbeidersklasse en vooral voor hun kinderen. Daarom heb ik vier hectare land opengesteld,’ verklaarde een grondbezitter aan de rand van Londen, die iedereen uitnodigde om naar zijn land te komen voor ‘sport en spel’.

In de tweede helft van de 19e eeuw probeerden ook de openbare scholen de interesse voor bewegen te stimuleren. In de gymles werden atletiek en balsporten onderdeel van het curriculum.

rugby

De rugbysport kreeg in 1845 zijn eerste regels.

© Wikimedia Commons

De voorlopers van voetbal en rugby leken nog het meest op vechtpartijen tussen groepen mannen, maar in de 19e eeuw kregen beide sporten regels om het geweld terug te dringen.

Daardoor werden balspelen niet meer beschouwd als schadelijk voor de samenleving.

‘Sport draagt bij aan enkele van de meest waardevolle sociale vaardigheden en mannelijke deugden,’ aldus een commissie in 1864.

De leerlingen namen de sport van school mee naar huis, en fabrieken kregen hun eigen voetbal- of rugbyteam, dat vaak op zaterdag speelde.

Einde aan monopolie op vermaak

Eind 19e eeuw kreeg eindelijk iedereen vrije tijd. Er kwam een einde aan het monopolie van de elite op vermaak. En het reële inkomen in Engeland steeg tussen 1860 en 1875 met 40 procent.

voetbalclub Everton

De voetbalclub Everton FC werd opgericht door de gemeente van St. Domingo’s Methodist Church in Liverpool. In het team op deze foto uit 1887 deden o.a. een steenhouwer, een brouwer en een kantoorbediende mee.

© Wikimedia Commons

De werkdag eindigde om 18.00 uur, zodat arbeiders konden sporten of mee konden doen aan verenigingsactiviteiten. En in 1871 gaf de Bank Holidays Act alle Engelsen vier extra vakantiedagen.

De kerk veranderde van houding en droeg zelfs bij aan de oprichting van voetbalclubs als Everton FC en Southampton FC, terwijl progressieve fabriekseigenaren uit eigen beweging weekenduitjes naar mooie natuurgebieden organiseerden voor hun werknemers.

De oerconservatieve bovenklasse was niet blij met de hordes mensen in de parken en bij de paardenrennen, die voorheen waren voorbehouden aan de happy few.

In de badplaats Torquay in Zuidwest-Engeland verslikte de gentleman William Miller zich bijna in zijn thee toen een groep mannen op een zaterdagmiddag in 1888 een duik wilde nemen. In een brief schreef hij verontwaardigd:

‘De arbeiders (het was zaterdagmiddag) gooiden hun kleren op het muurtje bij het strand en renden als wildemannen het water in.’

Mensen die zwemmen in zee

Eind 19e eeuw konden nog maar weinig mensen zwemmen. Vooral vrouwen namen er genoegen mee alleen de zee in te waden, terwijl ze zich vasthielden aan een veiligheidslijn.

© History_docu_photo/Imageselect

De elite kon de gewone mensen echter niet verbieden om in hun vrije tijd van bijvoorbeeld openbare parken gebruik te maken. Het enige wat welgestelden konden doen, was zich isoleren in exclusieve clubs of veel duurdere hobby’s uitoefenen, zoals polo en cricket.

Want de interesse in actieve vrijetijdsbestedingen bleef, en sport was niet de enige optie. Zoals de Britse auteur George Orwell in 1941 schreef over zijn landgenoten:

‘Een andere Engelse eigenschap, die zozeer bij ons hoort dat we ons er nauwelijks bewust van zijn, is de verslaving aan hobby’s en vrijetijdsbestedingen. Wij zijn een volk van bloemenliefhebbers, maar ook een volk van postzegelverzamelaars, duivenmelkers, amateur-timmerlieden, couponknippers, dartspelers en kruiswoordpuzzelfanaten.’